ECLI:NL:RBOVE:2020:3635

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/08/249646 / HA ZA 20-242
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal bevoegdheidsincident met meerdere gedaagde partijen en vordering tot onbevoegdheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2020, is er sprake van een internationaal bevoegdheidsincident. De eiseressen, een groep besloten vennootschappen, hebben een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in Duitsland woont, samen met twee andere gedaagde partijen. De eiseressen vorderen een verklaring voor recht dat de gedaagde en de andere partijen onzorgvuldig hebben gehandeld in het kader van een overname van drie tankstations, waarvan er twee in Nederland en één in Duitsland zijn gevestigd. De gedaagde heeft echter een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat er geen nauwe band bestaat tussen de vorderingen tegen hem en de andere gedaagde partijen, en dat de rechtbank daarom niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van de eiseressen tegen de gedaagde en de andere partijen zijn gebaseerd op verschillende opdrachten en dat er geen nauwe band bestaat tussen de vorderingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij op basis van de Brussel Ibis-Verordening niet bevoegd is om van de vordering tegen de gedaagde kennis te nemen. Hierdoor heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de vordering in de hoofdzaak en de eiseressen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De kosten zijn begroot op € 543,00, met nakosten van € 120,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien betaling niet binnen veertien dagen na het vonnis plaatsvindt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/249646 / HA ZA 20-242
Vonnis in incident van 28 oktober 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 6],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. P. van Wijngaarden te Groningen,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[A],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaten: mr. R. van Brakel en G.N. Creighton te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] c.s. (meervoud) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, uitgebracht op 9 april 2020;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

Inleiding

2.1.
In de hoofdzaak vorderen [eiseres 1] c.s. – kort samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde] , samen met twee andere gedaagde partijen, [B] en [C] (hierna gezamenlijk: [B] ), onzorgvuldig jegens [eiseres 1] c.s. heeft gehandeld, althans heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht, door de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan de door [eiseres 1] c.s. verstrekte opdracht. Daarnaast vorderen [eiseres 1] c.s. dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagde] en [B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres 1] c.s. geleden schade, nader op te maken bij staat. Ten slotte vorderen [eiseres 1] c.s. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] en [B] in de proceskosten en in de nakosten.
2.2.
[eiseres 1] c.s. leggen – samengevat – het volgende aan hun vordering in de hoofdzaak ten grondslag. [eiseres 1] c.s. exploiteerden drie tankstations, waarvan twee in Nederland en één in Duitsland gevestigd. Van de in Nederland gevestigde tankstations was [B] de accountant, van het in Duitsland gevestigde tankstation was [gedaagde] de accountant. Vanuit de Duitse vennootschap [D] werd het in Duitsland gevestigde tankstation geëxploiteerd. [eiseres 1] en [eiseres 2] waren gezamenlijk houders van alle aandelen van [D] . [eiseres 1] c.s. hebben in 2017 de drie tankstation verkocht aan OK Oliecentrale B.V. (hierna: OK). In het kader van deze overname hebben [eiseres 1] c.s. [B] de opdracht gegeven om de koopovereenkomst uit te werken. Omdat OK wenste te beschikken over een balans van [D] per overnamedatum, hebben [B] en [gedaagde] gezamenlijk een garantiebalans opgesteld van [D] . Tussen OK en [eiseres 1] c.s. is naar aanleiding van de overname een geschil ontstaan. Dit geschil is – kort gezegd – volgens [eiseres 1] c.s. te wijten aan fouten van [B] en [gedaagde] . Om die reden hebben [eiseres 1] c.s. [B] en [gedaagde] in rechte betrokken.
De vordering in het incident
2.3.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich (onder meer internationaal) onbevoegd verklaart kennis te nemen van het door [eiseres 1] c.s. van hem gevorderde. Hiertoe heeft [gedaagde] – samengevat – het volgende aangevoerd. [gedaagde] en [B] hebben niet dezelfde opdrachtgever en hebben daarnaast onafhankelijk van elkaar gehandeld. [eiseres 1] c.s. verwijten [gedaagde] en [B] bovendien niet dezelfde fout, zij houden [gedaagde] en [B] enkel gezamenlijk aansprakelijk voor de door haar geleden schade. De feitelijke grondslag van de vorderingen is dus verschillend, aldus [gedaagde] . Ook bestaat er geen nauwe band tussen de vorderingen van [eiseres 1] c.s. op [gedaagde] enerzijds en op [B] anderzijds. Om deze redenen heeft de rechtbank geen rechtsmacht ten aanzien van de vordering op [gedaagde] , en geldt dus de hoofdregel van woonplaats gedaagde.
Het verweer in het incident
2.4.
[eiseres 1] c.s. hebben verweer gevoerd in het incident en concluderen tot afwijzing van de vordering. [eiseres 1] c.s. voeren – samengevat – aan dat de vorderingen op [gedaagde] en [B] nauw verwant zijn en gebaseerd op eenzelfde feitencomplex. [eiseres 1] c.s. betwisten dat [gedaagde] en [B] onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Ook betwisten [eiseres 1] c.s. dat er sprake is van twee afzonderlijke fouten, omdat de fout van [B] voortvloeit uit de fout van [gedaagde] . De rechtbank is op grond van artikel 7 en 107 Rv bevoegd, als ook op grond van artikel 7 van de EEX-verordening, aldus [eiseres 1] c.s.
Het oordeel van de rechtbank in het incident
2.5.
[gedaagde] heeft tijdig een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Omdat [gedaagde] buiten Nederland zijn woonplaats heeft, is er sprake van een internationale zaak, en dient de rechtbank daarom ambtshalve te onderzoeken of zij internationaal bevoegd is.
2.6.
Omdat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo), [eiseres 1] c.s. haar vorderingen heeft ingesteld na 10 januari 2015 zoals vereist in artikel 66 Brussel Ibis-Vo en [gedaagde] woonplaats heeft in Duitsland, een lidstaat in de zin van Brussel Ibis-Vo, kan de internationale bevoegdheid van deze rechtbank uitsluitend volgen uit de bevoegdheidsregels van Brussel Ibis-Vo. Zie artikel 5 lid 1 Brussel Ibis-Vo. Uitgangspunt van Brussel Ibis-Vo is artikel 4 lid 1, namelijk dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
Eventuele bevoegdheid op grond van Brussel Ibis-Vo
2.7.
Een forumkeuze in de zin van artikel 25 Brussel Ibis-Vo is voor deze rechtbank, althans de Nederlandse rechter, gesteld noch gebleken. De rechtbank zal daarom beoordelen of zij op grond van een andere bepaling van de Brussel Ibis-Vo bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.
2.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [B] gevestigd is in [plaats] en derhalve woonplaats heeft in Nederland in de zin van de Brussel Ibis-Vo. Artikel 8 sub 1 van de Brussel Ibis-Vo is in dat geval relevant. Dit artikel bepaalt het volgende:
Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen:
1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
De rechtbank zal om die reden beoordelen of zij bevoegdheid kan ontlenen aan dit artikel.
2.9.
Vooropgesteld wordt dat de rechter die in het kader van de toepassing van Brussel Ibis-Vo onderzoekt of hem bevoegdheid toekomt, zich bij dit onderzoek niet dient te beperken tot de stellingen van de eisende partij, maar ook acht moet slaan op alle ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van gedaagde. Hieruit volgt dat die rechtsmacht niet mag worden bepaald op basis van enkel de door de eiser gekozen grondslag van haar vordering. Wel geldt in dit verband de beperking dat indien de gedaagde partij de stellingen van de eisende partij betwist, de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid behoeft te geven voor bewijslevering (zie HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595, r.o. 41,
Freeport/Arnoldsson, HvJ 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, r.o. 58-65,
Kolassa /Barclays Bank, HvJ 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449, r.o. 42-46,
Universal Music/ Schilling).
2.10.
Voor wat betreft artikel 8 sub 1 van de Brussel Ibis-Vo volgt uit rechtspraak van het Europese Hof van Justitie dat het aan de nationale rechter is om, rekening houdend met alle noodzakelijke elementen van het dossier, te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Het gevaar op onverenigbare beslissingen dient te worden verstaan als het gevaar op tegenstrijdige beslissingen. Verder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht in de zin van artikel 8 aanhef en lid 1 Brussel Ibis-Vo op grond van enkele divergentie (het uiteenlopen) in de beslechting van het geschil; vereist is dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (vgl. HvJ 13 juli 2006, ECLI:EU:C:2006:458, r.o. 26,
Roche/Primus, HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595, r.o. 40,
Freeport/Arnoldsson, HvJ 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798, r.o. 79,
Painer/Standard Verlagsen HvJ 12 juli 2012, ECLI:EU:C:2012:445, r.o. 24,
Solvay/Honeywell).
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is er voor wat betreft de vordering op [gedaagde] enerzijds, en de vordering op [B] anderzijds, geen sprake van eenzelfde situatie feitelijk en rechtens. Weliswaar hebben [eiseres 1] c.s. aangevoerd dat [gedaagde] en [B] beide hebben gehandeld in het kader van dezelfde overname, maar wat vaststaat is dat de vorderingen van [eiseres 1] c.s. jegens [B] en [gedaagde] zijn gebaseerd op verschillende opdrachten. [X] , eigenaar en directeur van [eiseres 1] c.s., heeft [B] namelijk (mondeling) de opdracht gegeven om een bestaande koopovereenkomst tussen [eiseres 1] c.s. en OK uit te werken, terwijl hij [gedaagde] (slechts) de opdracht heeft gegeven om financiële cijfers aan te leveren van [D] . Of [B] en [gedaagde] zijn tekortgeschoten jegens [eiseres 1] c.s. zal dus moeten worden beoordeeld aan de hand van de uitvoering die [B] en [gedaagde] aan de verschillende opdrachten hebben gegeven. Dat [B] en [gedaagde] bij de uitvoering van deze opdrachten hebben samengewerkt, dan wel dat zij hun werkzaamheden op elkaar hebben afgestemd, is door [eiseres 1] c.s. niet concreet gemaakt en is daarnaast ook niet uit de stukken gebleken. De enkele stelling dat [gedaagde] financiële gegevens van [D] rechtstreeks aan [B] heeft toegezonden is hiervoor in ieder geval onvoldoende. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een dusdanig nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank niet haar bevoegdheid kan ontlenen aan dit artikel, en dus onbevoegd is om van de vordering jegens [gedaagde] kennis te nemen.
2.12.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich ten aanzien van [gedaagde] onbevoegd verklaren om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, en zal de vordering in het incident dus worden toegewezen. [eiseres 1] c.s. zullen als de in het bevoegdheidsincident in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op € 543,00. De nakosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 120,00.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart zich ten aanzien van [gedaagde] onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt [eiseres 1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde [gedaagde] tot op heden begroot op € 543,00, en in de nakosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 120,00, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling niet plaatsvindt binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020. (wv)