4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde
Op grond van de behandeling ter terechtzitting en het onderhavige dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en [slachtoffer] gedurende de ten laste gelegde periode een relatie hadden. Ook kan worden vastgesteld dat zowel verdachte als [slachtoffer] kampten met forse verslavingsproblematiek en dat de relatie op enig moment verslechterde. Zo heeft verdachte [slachtoffer] gedurende hun relatie meermalen met een slipper geslagen. Op de telefoon van verdachte is een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat [slachtoffer] op een bed ligt en bij zichzelf het heft van een mes in haar vagina en in haar anus stopt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen zichzelf te prostitueren en of verdachte haar heeft gestoken en/of gesneden met een mes. Tevens ligt de vraag voor of hetgeen op het filmpje – dat op de telefoon van verdachte werd aangetroffen – te zien is onder dwang van verdachte gebeurde en kan worden gekwalificeerd als een verkrachting.
Verdachte heeft erkend dat hij een relatie met [slachtoffer] had en verklaard dat zij samen – met tussenpozen – aan [adres 2] in Zwolle verbleven. Verdachte heeft verklaard dat hij erg verliefd op [slachtoffer] was, maar dat de relatie verslechterde naarmate het cocaïnegebruik van hen beiden toenam. Daarbij heeft verdachte erkend dat hij [slachtoffer] geregeld met een slipper heeft geslagen, maar verdachte heeft ontkend dat hij haar met een mes in haar borst en/of buik heeft gestoken of gesneden. Ook ontkent verdachte dat hij [slachtoffer] heeft gedwongen zichzelf te prostitueren. Over het filmpje heeft verdachte verklaard dat hij op geen enkele wijze [slachtoffer] heeft gedwongen de messen bij zichzelf in te brengen en ook stelt hij dat zij samen vaker ruige seks hadden en gebruik maakten van attributen, zoals messen.
[slachtoffer] heeft meerdere verklaringen afgelegd waarin zij zeer wisselend, niet gedetailleerd en inconsequent over het ten laste gelegde heeft verklaard. Zo verklaart [slachtoffer] op 9 november 2019 dat verdachte met een mes zijn naam in haar onderbuik heeft gekerfd, terwijl zij op 12 maart 2020 bij de rechter-commissaris daarover heeft verklaard dat zij dit bij zichzelf heeft gedaan. Op 5 december 2019 verklaarde [slachtoffer] dat zij wel eens met seks geld had verdiend voor verdachte, waarna ze vervolgens op 12 maart 2020 verklaarde dat ze niet voor verdachte heeft gewerkt en één seksafspraak heeft gemaakt uit eigen wil. De rechtbank is dan ook van oordeel dat haar verklaring op zichzelf niet als betrouwbaar kan worden gezien. Dat brengt mee dat extra gewicht toekomt aan de andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en getuigenverklaringen, die de verklaringen van aangeefster (op onderdelen) zouden kunnen ondersteunen. Getuigenverklaringen van bijvoorbeeld [getuige 1] en [getuige 2] zouden aanwijzingen kunnen opleveren voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Deze verklaringen zijn echter voor een deel de-auditu verklaringen en overtuigen de rechtbank bovendien niet zozeer dat de rechtbank buiten redelijke twijfel zou kunnen vaststellen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen zich te prostitueren of dat verdachte met een mes in haar lichaam heeft gekrast. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat ook met betrekking tot dit feit de verklaringen niet eenduidig zijn, zodat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat er is gebeurd. Zo verklaart [slachtoffer] op 12 maart 2020 dat ze niet meer weet wanneer het filmpje is gemaakt en verder blijkt ook niet uit haar verklaring of uit een ander bewijsmiddel waaruit de dwang zou hebben bestaan. Enkel de omstandigheid dat [slachtoffer] op het filmpje bedrukt of gepijnigd kijkt biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de tenlastegelegde dwang. De rechtbank is daarom van oordeel dat er eveneens onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen en zal verdachte van het onder 4 ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 oktober 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 5 december 2019, pagina’s 60 tot en met 73;
3. het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 26 november 2019, pagina’s 113 tot en met 127;
4. het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] door de rechter-commissaris van 25 augustus 2020.