ECLI:NL:RBOVE:2020:3549

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
08-910065-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn partner met vrijspraak voor prostitutie en verkrachting

Op 27 oktober 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling, seksuele uitbuiting en verkrachting van zijn toenmalige partner. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het plegen van mishandeling. De feiten vonden plaats in de periode van 15 juli 2019 tot en met 12 november 2019, waarbij de man zijn partner met een slipper heeft geslagen in hun gezamenlijke woning. De rechtbank sprak de man vrij van de beschuldigingen van prostitutie en verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was dat de man haar had gedwongen tot prostitutie of dat hij haar met een mes had verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van vijf jaar had geëist, niet gevolgd en heeft in plaats daarvan een kortere gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte al sinds 13 november 2019 in voorarrest zat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-910065-19 (P)
Datum vonnis: 27 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1983 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M. Noordzij en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. G. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting, door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in de periode van 15 juli 2019 tot en met 12 november 2019 te dwingen zich te prostitueren;
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel haar zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel haar heeft mishandeld;
feit 3:[slachtoffer] in de periode van 7 augustus 2019 tot en met 30 oktober 2019 stelselmatig heeft mishandeld;
feit 4:[slachtoffer] heeft verkracht door het heft van een mes anaal en vaginaal bij haar binnen te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
15 juli 2019 t/m 12 november 2019 te Zwolle en/of elders in Nederland,
een ander, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1993,
(telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met
geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie (sub 1 en 4)
(sub 1)
heeft geworven en/of vervoerd en/of gehuisvest en/of
opgenomen, (telkens) met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die
[slachtoffer]
en/of
(sub 4)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer] heeft
gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen
betaling)
immers heeft verdachte
- die [slachtoffer] ondergebracht in een woning gelegen aan [adres 2] en/of
de kelderbox behorende bij die woning en/of
- die [slachtoffer] (daar) te werk gesteld als prostituee en/of als prostituee laten
werken en/of
- een of meer seksadvertentie(s) van die [slachtoffer] gemaakt en/of op sekssites
geplaatst en/of
- bepaald wanneer, waar en/of hoe lang die [slachtoffer] als prostituee
moest werken en/of
- die [slachtoffer] opgedragen het door haar in de prostitutie verdiende
geld geheel aan hem, verdachte af te dragen en/of af te staan,
terwijl hij verdachte
- zijn voornaam met een mes in baar buik heeft gekerfd en/of laten kerven en/of
- die [slachtoffer] stelselmatig heeft bedreigd en/of vernederd en/of
- die [slachtoffer] stelselmatig ernstig heeft mishandeld, (met kracht slaan, met
voorwerpen slaan, wurgen, met (een) mes(sen) steken/snijden/kerven in haar
lichaam) en/of
- die [slachtoffer] constant onder controle heeft/hebben gehouden en/of
- die [slachtoffer] heeft geïsoleerd van de buitenwereld door haar in bovengenoemd
woning op te sluiten, althans haar kleding af te nemen en/of op te bergen in
een afgesloten kast (zodat ze niet naar buiten kon) en/of
- die [slachtoffer] allerlei voorwerpen (waaronder messen) in haar vagina en/of anus
hoeft laten inbrengen en dit gefilmd, welke filmpjes hij dreigde openbaar te
maken en/of
-een constante sfeer van geweld en/of dreiging en/of intimidatie heeft
gecreëerd waardoor die [slachtoffer] geen andere keus had dan te werken in de
prostitutie voor verdachte en/of
- aan die [slachtoffer] (telkens) harddrugs ter beschikking heeft gesteld en/of heeft
aangeboden en/of heeft laten gebruiken, waardoor zij (meer) verslaafd
is geraakt/gehouden en haar (aldus) in een (verder) van hem afhankelijk
positie heeft gehouden;
(lid 3 sub 2)
terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was,
omdat die [slachtoffer]
- emotioneel afhankelijk was van verdachte en/of
- verslaafd was (gemaakt/geraakt) aan harddrugs en/of
- geen andere middelen van bestaan (meer) had, waardoor zij alles deed wat
verdachte en/of diens mededader(s) haar opdroeg(en);
(lid 3 sub 3)
welke feiten werden voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld;
(lid 3 sub 4)
welke feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben gehad;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2019 te Zwolle
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een (vlees)mes steekbewegingen heeft gemaakt in de richting van de
hartstreek van die [slachtoffer] en/of met kracht de keel van die [slachtoffer] heeft
dicht geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUDSIDIAIR,
hij op of omstreeks 14 september 2019 te Zwolle,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
snijwonden over haar lichaam (borststreek) heeft toegebracht door die
[slachtoffer] voornoemd met een (vlees)mes in haar lichaam te steken en/of te
snijden en/of te krassen;
MEER SUBSIDIAIR
hij op of omstreeks 14 september 2019 te Zwolle,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
die [slachtoffer] opzettelijk met een (vlees)mes in haar lichaam (borststreek)
heeft gestoken en/of gesneden en/of gekrast, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 augustus 2019
t/m 30 oktober 2019 te Zwolle, althans in Nederland, meermalen,
(telkens) opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] ,
(veelvuldig en langdurig) met een hard voorwerp (slipper en/of pollepel)
in/tegen haar gezicht en/of lichaam heeft geslagen en/of (met kracht) haar
keel heeft dicht geknepen en/of met een (vlees)mes zijn, verdachtes naam
(Sebu), in haar lichaam heeft gekerfd/ gekrast en/of laten kerven/krassen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 14 september 2019 t/m 30
oktober 2019 te Zwolle, althans in Nederland,
door geweld en/of een andere feitelijkheld en/of bedreiging met geweld en/of
een andere feitelijkheid, iemand, te weten [slachtoffer] ,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden
uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] voornoemd,
te weten
- het brengen, duwen, houden van een heft van een mes in de vagina en/of in
de anus van die [slachtoffer] en/of het (vervolgens) heen en weer bewegen van
dat/die mes(sen), en/of
- het door die [slachtoffer] bij zichzelf in haar vagina en/of anus laten brengen,
duwen, houden van een heft van een mes en/of het (vervolgens) heen en weer
laten bewegen van dat/die
mes(sen),
en welk geweld en/of andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of
andere feitelijkheid bestond uit
- het opsluiten van die [slachtoffer] in de woning, althans het haar beletten de
woning te verlaten door haar te dwingen zich uit te kleden en/of haar kleding
(vervolgens) in een afgesloten kast te deponeren en/of
- het opzettelijk gebruikmaken van een psychische dwangsituatie welke bestond
door zijn, verdachtes, fysieke overwicht en/of doordat verdachte door eerdere
mishandelingen en bedreigingen een dermate dreigende situatie heeft gecreëerd
voor die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zich niet kon en/of durfde te verzetten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig bewijs is om verdachte te kunnen veroordelen voor seksuele uitbuiting. Omdat niet de overtuiging bij het Openbaar Ministerie bestaat dat het oogmerk van verdachte ook was gericht op seksuele uitbuiting, vordert hij dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte – door het snijden in de borststreek – de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ook met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bepleit. Hij heeft daar met betrekking tot feit 1 toe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is en zij bovendien in haar laatste verklaring bij de rechter-commissaris ook heeft verklaard dat zij niet in de prostitutie werd gedwongen. Ook met betrekking tot feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat aangeefster geen betrouwbare verklaringen heeft afgelegd. De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte druk heeft uitgeoefend op [slachtoffer] . Door verdachte en [slachtoffer] werd regelmatig gebruik gemaakt van attributen en zij hadden vaker ruige seks. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman gesteld dat enkel voor het slaan met de slipper in de tenlastegelegde periode een bewezenverklaring kan volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde
Op grond van de behandeling ter terechtzitting en het onderhavige dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en [slachtoffer] gedurende de ten laste gelegde periode een relatie hadden. Ook kan worden vastgesteld dat zowel verdachte als [slachtoffer] kampten met forse verslavingsproblematiek en dat de relatie op enig moment verslechterde. Zo heeft verdachte [slachtoffer] gedurende hun relatie meermalen met een slipper geslagen. Op de telefoon van verdachte is een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat [slachtoffer] op een bed ligt en bij zichzelf het heft van een mes in haar vagina en in haar anus stopt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen zichzelf te prostitueren en of verdachte haar heeft gestoken en/of gesneden met een mes. Tevens ligt de vraag voor of hetgeen op het filmpje – dat op de telefoon van verdachte werd aangetroffen – te zien is onder dwang van verdachte gebeurde en kan worden gekwalificeerd als een verkrachting.
Verdachte heeft erkend dat hij een relatie met [slachtoffer] had en verklaard dat zij samen – met tussenpozen – aan [adres 2] in Zwolle verbleven. Verdachte heeft verklaard dat hij erg verliefd op [slachtoffer] was, maar dat de relatie verslechterde naarmate het cocaïnegebruik van hen beiden toenam. Daarbij heeft verdachte erkend dat hij [slachtoffer] geregeld met een slipper heeft geslagen, maar verdachte heeft ontkend dat hij haar met een mes in haar borst en/of buik heeft gestoken of gesneden. Ook ontkent verdachte dat hij [slachtoffer] heeft gedwongen zichzelf te prostitueren. Over het filmpje heeft verdachte verklaard dat hij op geen enkele wijze [slachtoffer] heeft gedwongen de messen bij zichzelf in te brengen en ook stelt hij dat zij samen vaker ruige seks hadden en gebruik maakten van attributen, zoals messen.
[slachtoffer] heeft meerdere verklaringen afgelegd waarin zij zeer wisselend, niet gedetailleerd en inconsequent over het ten laste gelegde heeft verklaard. Zo verklaart [slachtoffer] op 9 november 2019 dat verdachte met een mes zijn naam in haar onderbuik heeft gekerfd, terwijl zij op 12 maart 2020 bij de rechter-commissaris daarover heeft verklaard dat zij dit bij zichzelf heeft gedaan. Op 5 december 2019 verklaarde [slachtoffer] dat zij wel eens met seks geld had verdiend voor verdachte, waarna ze vervolgens op 12 maart 2020 verklaarde dat ze niet voor verdachte heeft gewerkt en één seksafspraak heeft gemaakt uit eigen wil. De rechtbank is dan ook van oordeel dat haar verklaring op zichzelf niet als betrouwbaar kan worden gezien. Dat brengt mee dat extra gewicht toekomt aan de andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en getuigenverklaringen, die de verklaringen van aangeefster (op onderdelen) zouden kunnen ondersteunen. Getuigenverklaringen van bijvoorbeeld [getuige 1] en [getuige 2] zouden aanwijzingen kunnen opleveren voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Deze verklaringen zijn echter voor een deel de-auditu verklaringen en overtuigen de rechtbank bovendien niet zozeer dat de rechtbank buiten redelijke twijfel zou kunnen vaststellen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen zich te prostitueren of dat verdachte met een mes in haar lichaam heeft gekrast. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat ook met betrekking tot dit feit de verklaringen niet eenduidig zijn, zodat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat er is gebeurd. Zo verklaart [slachtoffer] op 12 maart 2020 dat ze niet meer weet wanneer het filmpje is gemaakt en verder blijkt ook niet uit haar verklaring of uit een ander bewijsmiddel waaruit de dwang zou hebben bestaan. Enkel de omstandigheid dat [slachtoffer] op het filmpje bedrukt of gepijnigd kijkt biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de tenlastegelegde dwang. De rechtbank is daarom van oordeel dat er eveneens onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen en zal verdachte van het onder 4 ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 oktober 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 5 december 2019, pagina’s 60 tot en met 73;
3. het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 26 november 2019, pagina’s 113 tot en met 127;
4. het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] door de rechter-commissaris van 25 augustus 2020.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 7 augustus 2019 t/m 30 oktober 2019 te Zwolle, meermalen,
telkens opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] , (veelvuldig en langdurig) met een hard voorwerp (slipper en/of pollepel) tegen haar gezicht en lichaam heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat indien alleen het onder 3 ten laste gelegde wordt bewezen verklaard de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven, gelet op het bepaalde in artikel 67a lid 3 Sv. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat indien meerdere feiten bewezen worden verklaard een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht afdoende is. Daarbij kunnen dan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende drie maanden stelselmatig schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte en [slachtoffer] hadden destijds een relatie. Het mishandelen van [slachtoffer] bestond uit het slaan met een slipper tegen het lichaam en vond altijd plaats in de woning waar zij samen verbleven. Deze handelingen veroorzaakten pijn en letsel, maar waren daarnaast ook beangstigend en verdachte heeft met zijn handelen dan ook de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij [slachtoffer] niet de geborgenheid en veiligheid heeft geboden die in een relatie hoort te gelden, maar juist misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapport van N. van der Weegen, GZ-psycholoog van 17 april 2020. De deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne. Hierdoor ontbreekt het hem aan voldoende sociale, emotieregulatie- en probleemoplossingsvaardigheden. Door deze tekortschietende vaardigheden was hij niet bij machte om te gaan met de gevoelens van onmacht en frustratie die hij ervaarde in de relatie met aangeefster, op wie hij verliefd was. De deskundige adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, omdat hij in zijn keuzevrijheid werd beperkt door zijn tekortschietende vaardigheden, samenhangend met de licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 8 juli 2020. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte over onvoldoende copingvaardigheden lijkt te beschikken om op een adequate wijze om te gaan met problemen en emoties. Het middelengebruik van verdachte, de relatie met [slachtoffer] , het psychosociaal functioneren en zijn houding, vormen problemen die ook delict gerelateerd zijn. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, waaraan negen bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden.
Blijkens een hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 september 2020, is verdachte eerder met politie en justitie in aanraking geweest, maar is van relevante recidive geen sprake.
Gezien de duur, intensiteit en de stelselmatigheid van de mishandelingen kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf volgen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank het passend aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Nu verdachte reeds sinds 13 november 2019 in voorarrest zit heeft hij daarmee zijn straf reeds ruimschoots uitgezeten. De rechtbank heeft daarom bij afzonderlijke beslissing de opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van 13 oktober 2020 bevolen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder de nummers 1, 2 en 3 vermelde verdovende middelen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan verdachte toebehorende op de beslaglijst onder 4 vermelde telefoontoestel, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b en 36d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3
het misdrijf:mishandeling, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1, 2 en 3;
- gelast de teruggave van het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerp onder nummers 4 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche met nummer ONRCC19038/GEUL. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.