ECLI:NL:RBOVE:2020:3536

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
08.178581.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een stel voor gewapende overval na Marktplaatsdeal

Op 26 oktober 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een stel uit Deventer dat op 8 juli 2020 een gewapende overval heeft gepleegd. Het stel, bestaande uit een 34-jarige man en een 34-jarige vrouw, had via Marktplaats een afspraak gemaakt met een verkoper voor de verkoop van een laptop. Tijdens de ontmoeting bedreigde de vrouw de verkoper met een vuurwapen, terwijl de man in de auto bleef zitten. Na de bedreiging namen zij de laptop mee en vluchtten. De laptop werd later die dag teruggevonden in een auto, maar het gebruikte wapen werd weggegooid. De rechtbank oordeelde dat de overval ernstige gevolgen heeft voor de slachtoffers en de samenleving, en dat de daden van het stel getuigen van gewetenloosheid. De rechtbank kwalificeerde de feiten als diefstal met geweld, maar oordeelde dat er geen sprake was van een gewapende woningoverval omdat het stel niet de woning van de verkoper was binnengedrongen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om hulp te zoeken voor hun problemen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.178581.20 (P)
Datum vonnis: 26 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
verblijvende in de P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Hoekstra, en van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 8 juli 2020 samen met een ander een laptop, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft gestolen, waarbij verdachte en de medeverdachte die [slachtoffer] hebben bedreigd met een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
feit 2:op 8 juli 2020 een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
feit 3:op 8 juli 2020 een busje pepperspray voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij op of omstreeks 8 juli 2020 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
 zich naar de woning van die [slachtoffer] heeft/hebben begeven,
 die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd om de laptop eerst te mogen zien waarna die [slachtoffer] de laptop heeft afgegeven,
 (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit een tas te pakken en op (de buik van) die [slachtoffer] te richten,
 te zeggen: “dan mag je de deur nu weer dicht doen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
zij op of omstreeks 8 juli 2020 te Deventer een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
3
zij op of omstreeks 8 juli 2020 te Deventer een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op de bekennende verklaringen van verdachte en het feit dat deze bevestiging vinden in overige bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie als zijn standpunt naar voren gebracht dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat op basis van het dossier ten aanzien van het in beslag genomen spuitbusje niet vaststaat dat sprake is van een spray die als pepperspray, zijnde een verboden middel/stof in de zin van de Wet wapens en munitie, moet worden beschouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten onder 2 en 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Daartoe heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 betoogd, kortgezegd, dat de deugdelijkheid van het onder verdachte aangetroffen voorwerp, mogelijk een taser, niet goed is onderzocht, zodat niet vaststaat dat sprake is van een (verboden) wapen waarmee ‘personen weerloos kunnen worden gemaakt dan wel waarmee pijn kan worden toegebracht’. Nu dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezenverklaard moet zijn cliënte van het feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat op grond van bevindingen van de verbalisant en - door de raadsman ter terechtzitting overgelegde - nadere informatie moet worden geconcludeerd dat de inhoud van het spuitbusje, dat in de woning van verdachte is aangetroffen, geen ‘pepperspray’ betreft als bedoeld in de Wet wapens en munitie doch een ander, veel onschuldiger, soort (verf-)stof.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt allereerst tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 oktober 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
 Het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (pag. 101 - 103);
 Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (pag. 169 - 172);
 Het proces-verbaal inbeslagname Peugeot en aantreffen buit, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] (pag. 151);
 Het proces-verbaal van het aanvullende (tweede) verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] (pag. 87 – 90).
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevoerde verweer allereerst dat op basis van onderzoek naar het wapen is vastgesteld dat het voorwerp een stroomstootwapen betrof dat, in ieder geval in zekere zin, functioneerde. Tijdens onderzoek naar de taser is gebleken dat het apparaat middels knoppen aan de achterzijde en zijkant in werking kon worden gesteld en dat, als het aanstond, het tikken van stroomstoten werd gehoord en aan de voorzijde flitsen waren te zien.
De rechtbank overweegt voorts dat, zou de verklaring van de verdachte met betrekking tot de uiterst geringe gevolgen bij gebruik van de taser al zou moeten worden gevolgd, - hetgeen op basis van het dossier niet vaststaat -, dit niet afdoet aan de vaststelling dat op grond van het onderzoek is gebleken dat sprake was van een stroomstootwapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, een wapen dat naar zijn bedoeling bestemd en naar zijn aard geschikt is om personen weerloos te maken dan wel pijn toe te brengen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde op grond van het hiernavolgende.
Op 8 juli 2020 heeft tussen 11:00 uur en 11:45 uur een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in de woning van verdachte gelegen aan het [adres] . Daarbij is onder meer een (vermoedelijk) stroomstootwapen in beslag genomen. [2] Het inbeslaggenomen voorwerp is ten aanzien van de strafbaarheid in de zin van de Wet wapens en munitie onderzocht. Op basis van dit onderzoek is komen vast te staan dat het wapen een stroomstootwapen was; een voorwerp waarvan het voorhanden hebben strafbaar is gesteld in artikel 2 lid 1 van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie. [3] Verdachte heeft ter terechtzitting op 12 oktober 2020 erkend dat het inbeslaggenomen stroomstootwapen aan haar toebehoorde en dat zij wist dat het wapen in haar woning lag. [4]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij, op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, er ten aanzien van de inhoud van het spuitbusje niet van overtuigd is geraakt dat het daadwerkelijk ‘pepperspray’ betrof in de zin van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij op 8 juli 2020 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander een laptop, die aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door:
 zich naar de woning van die [slachtoffer] te begeven,
 die [slachtoffer] te vragen om de laptop eerst te mogen zien, waarna die [slachtoffer] de laptop heeft afgegeven;
 vervolgens een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit een tas te pakken en op die [slachtoffer] te richten;
 te zeggen: “Dan mag je de deur nu weer dicht doen.”
2
zij op 8 juli 2020 te Deventer een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 312 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
feit 2:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van bijzondere voorwaarden overeenkomstig het advies van de reclassering van 30 september 2020. De officier van justitie heeft betoogd dat op grond van stukken opgemaakt door het NIFP niet kan worden gesteld dat verdachte ten tijde van het begaan van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van zijn cliënte, haar proceshouding en de door haar getoonde bereidwilligheid om mee te werken aan op te leggen bijzondere voorwaarden. Verdachte volgt in de PI reeds een aantal cursussen om haar leven in de toekomst een andere wending te geven, waaronder een module/cursus ‘Kies voor verandering’.
De raadsman heeft de rechtbank voorts uitdrukkelijk verzocht om bij de straftoemeting in elk geval aan te sluiten bij de LOVS richtlijnen ten aanzien van het delict ‘straatroof’ en niet ten aanzien van het delict ‘woningoverval’. Verdachte is niet in de woning van het slachtoffer geweest, zodat het delict meer kenmerken heeft van een straatroof dan van een woningoverval.
De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënte als verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het begaan van de feiten dient te worden beschouwd, gelet op de geconstateerde stoornissen.
De raadsman heeft ten slotte verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het meest recente reclasseringsadvies en het daarin voorgestelde plan van aanpak en aan zijn cliënte een groot voorwaardelijk strafdeel dan wel een taakstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich samen met haar partner schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer - dat via Marktplaats was benaderd - in de portiek van zijn woning met een wapen is bedreigd.
Daarnaast heeft verdachte, in strijd met de Wet wapens en munitie, een stroomstootwapen voorhanden gehad.
Verdachte heeft tijdens haar verhoor verklaard dat zij en haar partner vanwege geldgebrek, en omdat zij hun huurwoning gedwongen moesten verlaten, de keuze hebben gemaakt om iemand te overvallen. Verdachte en de medeverdachte hebben kennelijk louter gehandeld ten behoeve van hun eigen financieel gewin en zich op geen enkele wijze bekommerd om het welzijn en de gevoelens van het slachtoffer.
De rechtbank acht in het bijzonder de gepleegde diefstal met geweld zeer ernstig. Het handelen van verdachte en de medeverdachte getuigt van een ernstige mate van gewetenloosheid en brutaliteit. Feiten als deze hebben (hevige) gevoelens van angst en onveiligheid tot gevolg, in het bijzonder bij de slachtoffers, maar ook bij mogelijke omstanders en in de samenleving in het algemeen.
Het is heel goed mogelijk dat het slachtoffer in deze zaak voor langere tijd te kampen zal hebben met angstgevoelens en/of andere traumatiserende gevolgen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft bij gelegenheid van het tweede verhoor bij de politie en ter terechtzitting erkend de onder 1 ten laste gelegde diefstal met bedreiging te hebben begaan. Ze heeft voorts verklaard haar handelen zeer te betreuren en oprecht begaan te zijn met het slachtoffer.
Verdachte heeft het slachtoffer reeds voor de zitting schriftelijk haar excuses aangeboden.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat zij zich aldus bereid heeft getoond verantwoordelijkheid te nemen voor haar strafwaardige handelen.
Uit een advies van de reclassering gedateerd 30 september 2020 blijkt ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte het volgende.
Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD, met autistische - en borderline trekken.
Ze is onvoldoende in staat haar leven geheel zelfstandig te organiseren en vorm te geven.
Verdachte wordt als een ‘zorgmijder’ gezien. Sinds de komst van de medeverdachte in het leven van verdachte, als haar nieuwe vriend, is de eerder ingezette begeleiding aan huis gestopt; de problemen zijn hierna verergerd. Verdachte heeft geen legaal inkomen.
Er was sprake van drugsmisbruik in de vorm van vrijwel dagelijks blowen.
Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat; het risico op een onttrekking aan voorwaarden echter als hoog. De reclassering heeft geadviseerd om, in het geval van een veroordeling, aan verdachte een - deels - voorwaardelijke straf op te leggen, met oplegging van bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan de gedragsinterventie ‘Cognitieve Vaardigheden’ (CoVa) dan wel een andere gedragsinterventie.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het beperkte strafblad van verdachte, zoals blijkt uit een uittreksel justitiële documentatie gedateerd op 22 september 2020.
De rechtbank houdt hier noch in strafverminderende, noch in strafvermeerderende zin rekening mee.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting van de LOVS als uitgangspunt. Ten aanzien van genoemde oriëntatiepunten in relatie tot onderhavige feiten is de rechtbank van oordeel dat de ernst van – in het bijzonder – het onder 1 bewezenverklaarde feit een sanctie rechtvaardigt die zwaarder is dan de straf die past bij een straatroof, doch minder zwaar dan de sanctie voor een woningoverval, waarbij in de woning is binnengedrongen.
In dit geval heeft de overval zich afgespeeld bij de voordeur in de portiek van de (flat-) woning van het slachtoffer. Hierdoor zal het slachtoffer nog langdurig dagelijks, mogelijk meermalen per dag, worden herinnerd aan het zeer bedreigende en beangstigende moment dat hij daar, door toedoen van verdachte, in de ochtend van 8 juli 2020 heeft moeten meemaken.
De deskundige J.M. Westenbroek, psychiater bij het NIFP, heeft op 28 juli 2020 aan het OM laten weten dat op basis van de stukken geen aanwijzingen naar voren komen voor ernstige
problematiek, zoals een psychotische stoornis, die de realiteitstoetsing van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten zouden kunnen hebben beïnvloed, zodat het opmaken van een nadere rapportage niet noodzakelijk is. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 bewezenverklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank ziet in het voorgaande, in samenhang bezien, redenen voor oplegging van een forse vrijheidsbenemende straf, waarvan een deel voorwaardelijk, zoals in het dictum van dit vonnis genoemd. Oplegging van een taakstraf, zoals door de raadsman verzocht, doet naar oordeel van de rechtbank volstrekt geen recht aan de aard en ernst van het feit.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een aantal bijzondere voorwaarden verbinden overeenkomstig het advies van de reclassering van 30 september 2020, met een proeftijd van drie jaar, teneinde verdachte te doordringen van het belang haar leven op een andere manier vorm te geven, daarop toe te laten zien door de reclassering en verdachte daarbij te ondersteunen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert, indien hij zijn laptop niet of beschadigd terug krijgt, verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 700,-- (zevenhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft gevorderd, en de raadsman verzocht, dat de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, nu uit het dossier blijkt dat de laptop aan het slachtoffer is teruggegeven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op het onder 1 tenlastegelegde en is voorwaardelijk ingesteld, in die zin dat de benadeelde partij vergoeding van schade vordert indien hij zijn laptop niet of beschadigd terug krijgt. De vordering is gemotiveerd betwist. Blijkens het dossier is de weggenomen laptop aan de benadeelde partij teruggegeven. Van enige schade aan de laptop is niet gebleken. De rechtbank zal het gevorderde daarom afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften.

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 57 Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
feit 2:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
 zich binnen één werkdag na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Rosariumstraat 41, 7311 3R Apeldoorn en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) dan wel een andere gedragsinterventie, gericht op cognitieve vaardigheden. De reclassering zal bepalen welke training het wordt. Verdachte zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
 zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een stabiele woonplek, ook wanneer dat inhoudt het verblijf in een instelling voor begeleid of beschermd wonen of maatschappelijke opvang, en/of het accepteren van ambulante begeleiding bij het wonen, te bepalen door de reclassering. Verdachte zal door de toezichthouder worden aangemeld, of - indien zij in aanmerking komt voor detentiefasering - door de reclasseringswerker of casemanager die zich bezighoudt met de detentiefasering;
 zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding, ook wanneer dat inhoudt het accepteren van de begeleiding van een jobcoach;
 zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een stabiel inkomen, het aflossen van haar schulden, en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte zal daarbij inzicht geven aan de reclassering in haar financiën en schulden.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
Buiten staat
Mr. P.A.M. Miltenburg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de districtsrecherche IJsselland in het onderzoek ‘Garnaal’, met onderzoeksnummer
2.Proces-verbaal bevindingen doorzoeking ter ibn in woning, pag. 181 en KvI, pag. 214.
3.Proces-verbaal onderzoek wapen verbalisant [verbalisant 5] 9 juli 2020, pag. 187 – 188.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 12 oktober 2020.