ECLI:NL:RBOVE:2020:3434

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
08.770269-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van aanhouding door politieman en vrijspraak van mishandeling en vernieling

Op 20 oktober 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige politieman die op 27 mei 2016 in Enschede een collega had aangehouden. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding niet onterecht was, omdat de aangever zich had uitgegeven voor een politieambtenaar en niet voldeed aan de vordering tot legitimatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder mishandeling en vernieling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de broek van de aangever was beschadigd en het toegepaste geweld tijdens de aanhouding noodzakelijk en proportioneel was. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsberoving van de aangever niet wederrechtelijk was, aangezien de aanhouding rechtmatig was. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten was vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de rechten van politieambtenaren om op te treden in situaties waarin de openbare orde verstoord wordt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.770269-18 (P)
Datum vonnis: 20 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Supèr en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Oosterbeek, naar voren is gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat door en namens de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn raadsman mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam, ter terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 mei 2016 [slachtoffer] onrechtmatig heeft aangehouden waardoor hij die [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd (feit 3) en hij, al dan niet samen met anderen, de broek van die [slachtoffer] heeft vernield (feit 1) en die [slachtoffer] heeft mishandeld (feit 2).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 27 mei 2016 te Enschede, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een broek in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2
hij op of omstreeks 27 mei 2016 te Enschede, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk mishandelend een of persoon (te weten [slachtoffer] ), met kracht bij de polsen heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3
hij in of omstreeks de periode van 27 mei tot en met 28 mei 2016 te Enschede en/of te Deventer, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer] in een politiecel en/of verblijf op het politiebureau/cellencomplex in Enschede en/of te Deventer laten insluiten en/of hem aldaar laten verblijven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 27 mei 2016 kwam [slachtoffer] (hierna: aangever) met zijn vader en broer op het politiebureau in Enschede. Aangever en zijn broer hebben geruime tijd gewacht voordat zij geholpen werden. Aan de balie in de centrale hal is vervolgens een discussie ontstaan tussen aangever en de baliemedewerksters over de vraag of de broer van aangever aangifte kon doen op het bureau. Aangever heeft in dit gesprek onder andere gezegd dat hij bij de nationale politie werkt. Aangever heeft verder bij de baliemedewerksters aangegeven dat hij de dienstdoende hulpofficier wilde spreken. De baliemedewerksters zijn op een gegeven moment uit het gesprek weggelopen, waarna de brigadier van politie [brigadier] naar de centrale hal van het politiebureau kwam om met aangever te spreken. Tussen [brigadier] en aangever ontspon zich vervolgens een discussie over de wijze van aanspreken van aangever door [brigadier] . Ook bij [brigadier] heeft aangever aangegeven dat hij de hulpofficier van justitie wilde spreken. Tijdens het gesprek dat daarop volgde heeft [brigadier] aan aangever gevraagd of hij zich wilde legitimeren, omdat hij zich kenbaar had gemaakt als politieman. Ook heeft [brigadier] aan aangever gevraagd waar hij werkte en wat voor werk hij doet bij de nationale politie. Aangever heeft zich niet gelegitimeerd en deze vragen niet beantwoord. Na afloop van dit gesprek is een nieuwe afspraak gemaakt voor het doen van aangifte op het bureau.
Ongeveer vijf minuten na het gesprek met [brigadier] , als aangever en zijn vader en broer nog aan de balie staan, is verdachte – belast met de functie van hulpofficier van justitie – via de dienstingang de hal van het politiebureau binnengekomen. Uit de schriftelijke weergave van wat te zien is op de beelden aangaande het contact tussen verdachte en aangever volgt dat verdachte tegen aangever heeft gezegd dat hij met aangever wil praten, en dat aangever mee diende te lopen. Als aangever daarop reageert met de woorden dat hij niet mee hoeft te lopen antwoordt verdachte “Dan ga ik je aanhouden. Linksom of rechtsom. Ik wil daar met je praten.”. Aangever antwoordt dat hij graag wil praten, maar dat het hem niet aanstaat hoe verdachte hem benadert. Daarop vraagt verdachte twee keer naar de legitimatie van aangever. Aangever legitimeert zich niet. Op de mededeling/vraag wie aangever is antwoordt aangever dat hij niets bij zich heeft, maar dat verdachte hem niet mag staande houden omdat hij geen verdachte is.
Vervolgens zegt verdachte tegen [brigadier] , die inmiddels de centrale hal weer binnengekomen is, dat aangever zich nu kan legitimeren en dat hij, als hij niet meewerkt, wordt aangehouden. Aangever wordt vervolgens aangehouden en naar een ophoudruimte in het politiebureau gebracht. Ook in de ophoudruimte heeft hij desgevraagd geweigerd zijn personalia op te geven. Aangever is die avond naar Deventer overgebracht en opgehouden tot de volgende ochtend om 11.50 uur.
Tijdens de aanhouding is geweld gebruikt, nadat aangever zich tegen de aanhouding heeft verzet. In de ophoudruimte is door een politiefunctionaris een koordje uit de broek van aangever getrokken, terwijl verdachte hem bij zijn rechterarm vasthield.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Niet kan worden vastgesteld dat de broek is beschadigd, nu de gestelde beschadiging als gevolg van het verwijderen van het koordje niet op de beelden is te zien en de reactie van aangever van dat moment daar ook geen duidelijkheid over verschaft.
Bij een aanhouding is enig geweld rechtmatig en geoorloofd. Uit niets blijkt dat de opzet, ook in voorwaardelijke zin, gericht was op het pijn doen van of het veroorzaken van letsel bij aangever.
Verdachte wist dat er een verstoring van de orde in de openbare ruimte van het politiebureau was door iemand die zich had uitgegeven voor politieambtenaar. Verdachte mocht om die reden vorderen zijn legitimatiebewijs te tonen. Aangever heeft aan die vordering geen gehoor gegeven. De aanhouding die daarop volgde was dus rechtmatig. Dat aangever de nacht moest doorbrengen in het cellencomplex in Deventer was geen beslissing van verdachte. Niet beweerd kan worden dat verdachte aangever wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of heeft beroofd gehouden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit, omdat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daarvoor, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft primair betoogd dat de vrijheidsberoving niet wederrechtelijk was. Gelet op de informatie waar verdachte over beschikte en de situatie die hij vervolgens in de hal aantrof, waren er voldoende concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan verdachte de inzage in het identiteitsbewijs van aangever mocht vorderen. Aangever heeft geweigerd zijn personalia op te geven en zich te legitimeren. Verdachte mocht onder deze omstandigheden overgaan tot aanhouding van aangever. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving had. Verdachte had ‘an honest and reasonable belief’ dat hij moest optreden zoals hij heeft gedaan. Na de aanhouding heeft de heer [verbalisant] van de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten (VIK) beslist dat aangever de nacht zou blijven vastzitten en overgebracht zou worden naar Deventer. Nu de aanhouding niet wederrechtelijk was, heeft verdachte ook met het (laten) verwijderen van het koordje en het gebruik van geweld gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst stilstaan bij de vraag of de aanhouding van [slachtoffer] rechtmatig was.
Uit het dossier en wat verdachte daarover heeft verklaard ter terechtzitting kan worden afgeleid dat toen verdachte op het politiebureau aankwam, hij van de heer [brigadier] – een ervaren senior medewerker – in lokaal gebruikelijke bewoordingen te horen kreeg dat er een ‘gestoord gebakje’ in de hal stond die zich had uitgegeven voor politieman, die de ervaren baliemedewerksters onheus bejegend had en die verdachte wilde spreken. Met die informatie is verdachte naar de centrale hal gelopen. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat hij uit de bewoordingen een ‘gestoord gebakje’ heeft begrepen dat het alle kanten op kon gaan en dat hij op zijn hoede moest zijn. Ook had [brigadier] aangegeven dat verdachte er rekening mee moest houden dat deze persoon opvliegerig was. Uit de hiervoor beschreven schriftelijke uitwerking van de camerabeelden zoals deze zich in het dossier bevinden, en uit de verklaring van verdachte concludeert de rechtbank dat verdachte de centrale hal is binnengegaan omdat hij (1) wilde weten met wie hij van doen had en (2) hij deze persoon weg wilde hebben uit de centrale hal van het politiebureau. Toen aangever niet met verdachte mee wilde lopen, heeft verdachte aangever gevorderd zich te legitimeren. Toen aangever daaraan niet voldeed, is aangever aangehouden. Het gebruik van de bevoegdheid tot het vorderen van de legitimatie van aangever staat in dit dossier ter discussie. De rechtbank is van oordeel dat er wel degelijk reden bestond om te achterhalen met wie verdachte van doen had, nu aangever zich had uitgegeven voor politieman en aangever volgens zijn informatie kennelijk voor nogal wat onrust had gezorgd. Ook kan niet gezegd worden dat die bevoegdheid is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Dat verdachte aangever “linksom of rechtsom” wilde (laten) verwijden uit de hal betekent niet dat de vordering tot legitimatie niet gegeven had mogen worden, nu de vordering niet uitsluitend met dat doel is gegeven.
Omdat aangever niet aan de vordering heeft voldaan, is de daarop volgende aanhouding naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig.
Feit 3
Nu verdachte aangever rechtmatig heeft aangehouden, was de vrijheidsberoving die daarop volgde niet wederrechtelijk. Aangever kon vervolgens voor ten hoogste zes uur – waarbij de tijd tussen middernacht en negen uur ’s morgens niet wordt meegerekend – worden opgehouden voor onderzoek, waaronder het afnemen van een verhoor door het VIK.
De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
Bij de aanhouding van aangever is enig geweld gebruikt. Aangever heeft verklaard dat twee agenten hem hebben vastgepakt bij zijn polsen, waarna hij een enorme pijnscheut in zijn rechterpols voelde en dat hij daar letsel aan heeft overgehouden. Politieagenten mogen, onder omstandigheden en met strikte waarborgen, geweld gebruiken als dat noodzakelijk is om een persoon onder controle te brengen om deze aan te houden. Gelet op het door aangever gepleegde verzet bij de aanhouding is de rechtbank van oordeel dat het toegepaste geweld noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest. De collega’s van verdachte hebben gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten de artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Dat betekent dat er een rechtvaardigingsgrond is, die meebrengt dat voornoemd handelen niet wederrechtelijk was. Het ten laste gelegde bestanddeel “mishandelend” kan daardoor niet worden bewezen, omdat daarin wederrechtelijkheid besloten ligt. Van mishandeling – waaronder moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat – is dus geen sprake. Gelet hierop komt de rechtbank aan de beoordeling van de vraag of er sprake is van medeplegen niet toe.
De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 1
Vast staat dat in de ophoudkamer een koordje uit de broek van aangever is getrokken. De discussie op de zitting heeft zich voornamelijk gericht op de vraag of de broek als gevolg hiervan beschadigd is. Dat de broek is beschadigd komt alleen naar voren in de verklaringen van aangever zelf. Deze verklaringen zijn echter niet eenduidig, nu aangever bij zijn aangifte heeft verklaard dat er een gat in zijn broek was ontstaan en bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de broek tot het kruis is ingescheurd. Omdat ondersteunende bewijsmiddelen voor de door aangever gestelde vernieling verder ontbreken, is er onvoldoende wettig bewijs dat de broek is beschadigd.
De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 70.447,- (zeventigduizend vierhonderdenzevenenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verlies aan verdienvermogen € 33.938,-;
- huishoudelijke hulp € 5.850,-;
- verlies aan zelfwerkzaamheid € 1.209,-;
- overige posten € 4.450,-.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 25.000,- gevorderd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting komt naar voren dat het incident op 27 mei 2016 grote gevolgen heeft gehad voor alle betrokken partijen. Zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte niet strafbaar gehandeld. Verdachte wordt van de feiten waarop de vordering betrekking heeft vrijgesproken en er zal dus geen straf of maatregel worden opgelegd of toepassing worden gegeven aan artikel 9 Sr. In artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een benadeelde partij in een dergelijk geval niet-ontvankelijk is in zijn vordering in het strafproces.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.