ECLI:NL:RBOVE:2020:3382

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
08/095347-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het dealen van cocaïne met gevangenisstraf en taakstraf

De rechtbank Overijssel heeft op 24 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van het dealen van cocaïne. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is hem een taakstraf van 60 uur opgelegd. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een observatie van de verdachte, die als loopjongen fungeerde voor een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 15 januari 2020 tot en met 7 april 2020. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring, maar sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging die betrekking had op de periode vóór 15 januari 2020. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de positieve ontwikkelingen in zijn reclasseringstraject. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere schone strafblad. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen behandeld, waarbij de Opel Astra en een grijze iPhone 6 aan de verdachte zijn teruggegeven, terwijl de zwarte iPhone XS verbeurd is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/095347-20 (P)
Datum vonnis: 24 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R. van Veen, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een ander cocaïne heeft gedeald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks (vooralsnog) de periode van 1 oktober 2019 tot en met 7 april 2020 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van het ten laste gelegde, met uitzondering van de periode vóór 15 januari 2020.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft bekend zich met een ander schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. [2] Volgens verdachte is de daadwerkelijke pleegperiode echter korter dan de periode die ten laste is gelegd. In zijn verhoor van 20 mei 2020 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij is begonnen op de datum dat het simkaartje van zijn telefoon is geactiveerd. Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer van verdachte voor het eerst actief is op 15 januari 2020. [3]
De politie heeft in een eerder stadium tijdens een observatie reeds vastgesteld dat verdachte een loopjongen is van medeverdachte [medeverdachte] . [4] Vervolgens heeft de politie aan de hand van de onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag genomen dealertelefoon een aantal afnemers van de cocaïne getraceerd en als getuige gehoord. Een aantal van deze gehoorde afnemers verklaart over aflevering van de verdovende middelen door een loopjongen van medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank overweegt dat uit de meeste getuigenverklaringen niet kan worden afgeleid dat verdachte actief is geweest in de door de verdediging betwiste periode. Een aantal getuigen verklaart namelijk slechts over ‘een andere jongen’ die de drugs kwam bezorgen. De rechtbank kan niet uitsluiten dat medeverdachte [medeverdachte] naast verdachte met meer personen samenwerkte voor het afleveren van de cocaïne. Daarnaast zijn er getuigen die weliswaar een omschrijving geven van de loopjongen die past bij die van verdachte, maar niet verklaren wanneer deze persoon voor het eerst drugs kwam bezorgen. De enige uitzondering daarop is de verklaring van getuige [getuige 1] die verklaart dat zij een half jaartje drugs koopt via medeverdachte [medeverdachte] . Volgens [getuige 1] werd de cocaïne in de meeste gevallen door [verdachte] , die zich ook wel [verdachte] noemt, gebracht. Deze persoon kwam vanaf het begin al spul bezorgen, aldus [getuige 1] . De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige 1] is afgelegd op 15 april 2020 wat teruggerekend zou betekenen dat verdachte vanaf
15 oktober 2020 cocaïne bij haar heeft bezorgd.
De rechtbank overweegt dat zij op basis van de enkele verklaring van [getuige 1] echter niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte zich al vóór 15 januari 2020 schuldig maakte aan het ten laste gelegde. De rechtbank merkt daarbij ook op dat verdachte sinds zijn eerste verhoor openheid van zaken heeft gegeven ten aanzien van zijn eigen rol. De rechtbank gaat in de bewijsoverweging telkens uit van de juistheid daarvan. Meer specifiek heeft verdachte een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over het moment dat hij gestart is, die steun vindt in de resultaten van technisch onderzoek, maar ook in getuigenverklaringen. Getuige [getuige 2] verklaart bijvoorbeeld op 17 april 2020 dat hij al een jaar drugs koopt bij medeverdachte [medeverdachte] en dat de loopjongen (van wie de omschrijving past bij het uiterlijk van verdachte) pas in februari 2020 werd geïntroduceerd. [5] Dit terwijl [getuige 1] in haar verklaring (‘een half jaartje’) een vrij ruwe schatting geeft, die geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank komt dan ook tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met uitzondering van de periode van 1 oktober 2019 tot 15 januari 2020.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 januari 2020 tot en met 7 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren, waarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gesteld. De officier van justitie vordert daarnaast dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren wordt opgelegd. De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen goederen (Opel Astra en twee iPhones).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank primair een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Indien de rechtbank een aanvullende straf wenst op te leggen vraagt de raadsman dat in voorwaardelijke vorm te doen, zij het zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. Deze straf is in de ogen van de raadsman passend, gelet op de ondergeschikte rol van verdachte en diens persoonlijke omstandigheden, het ontbreken van relevante documentatie en het feit dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
De raadsman verzoekt tot slot de teruggave van de Opel Astra en de iPhone die verdachte voor privégebruik had.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich over een periode van bijna drie maanden veelvuldig schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. De rechtbank acht verdachte daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen bij gebruikers veroorzaakt. Cocaïne is een stof die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Ook gaat het dealen van drugs op straat veelal gepaard met een hoop overlast en gevoelens van onveiligheid in de buurt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
Bij het bepalen van de straf heeft rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs op straat voor een periode van meer dan een maand en minder dan drie maanden geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 17 augustus 2020. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. In het strafblad van verdachte is dan ook geen reden gelegen om in voor verdachte negatieve zin af te wijken van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 13 augustus 2020. De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 12 mei 2020 geschorst onder een aantal voorwaarden. De reclassering schrijft dat verdachte zich aan de afspraken houdt en een coöperatieve, open en gemotiveerde houding laat zien. De aandachtspunten zijn de (naar aanleiding van het ten laste gelegde) onzekere werksituatie en het wankele psychische evenwicht van verdachte. De reclassering acht het daarom wenselijk dat het lopende traject wordt voortgezet. Op die manier kan verdachte langere tijd ondersteund worden bij het vergroten van de beschermende factoren en het verkleinen van de risicofactoren. De reclassering adviseert dan ook de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] en het meewerken aan schuldhulpverlening. Gezien het verloop van het huidige schorsingstoezicht en de inschatting dat het recidiverisico gemiddeld is, is voortzetting van het locatiegebod met elektronische controle en het drugsverbod naar de mening van de reclassering niet langer noodzakelijk.
De rechtbank overweegt dat, gezien de ernst van de gepleegde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank weegt mee dat de reclassering positief is over de inzet van verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de bij verdachte toegepaste elektronische controle (enkelband) een ingrijpend middel is. Met name gelet op de positieve ontwikkelingen, acht de rechtbank het niet passend om verdachte terug te sturen naar de gevangenis. Wel acht de rechtbank aanvullend een taakstraf passend en geboden, maar van een kortere duur dan door de officier van justitie geëist aangezien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring van het feit komt. De rechtbank wil verdachte ook, door middel van de hieronder weergegeven voorwaardelijke straf, een fikse waarschuwing geven, zodat hij niet opnieuw (dergelijke) strafbare feiten pleegt.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren. Zij zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden stellen, met uitzondering van het contactverbod (nu deze voorwaarde in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] ook niet wordt gesteld). De rechtbank acht het, anders dan de raadsman, wenselijk dat het reclasseringstraject wordt voortgezet, nu de reclassering aangeeft dat op die manier het recidiverisico kan worden verkleind. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de volgende goederen moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid:
  • Opel Astra (PL0600-2020152380-9);
  • grijze iPhone 6 (PL0600-2020152380-23).
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het volgende goed, omdat dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet:
 zwarte iPhone XS (PL0600-2020152380-24).

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
85 (vijfentachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de polikliniek De Tender of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Indien de reclassering dit noodzakelijk acht, werkt verdachte mee aan gesprekken met een budgetcoach/budgetbeheer. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- Opel Astra (PL0600-2020152380-9);
- grijze iPhone 6 (PL0600-2020152380-23);
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende inbeslaggenomen voorwerp:
- zwarte iPhone XS (PL0600-2020152380-24);
voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer ON12020003 (SIMBA). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 september 2020.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, BVH nummer 2020052351, van 22 mei 2020, pagina 291.
4.Het proces-verbaal van verdenking van 11 maart 2020, pagina 35.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 17 april 2020, pagina 165.