ECLI:NL:RBOVE:2020:3369

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
C/08/243617 / ES RK 20-608 en C/08/247760 / ES RK 20-2688
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de echtelijke woning met betrekking tot minderjarige kinderen en alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in België zijn gehuwd en de Belgische en Russische nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse verzoekschriften en verweerschriften, en heeft op 27 augustus 2020 een mondelinge behandeling gehouden. De man verzocht onder andere om de echtscheiding uit te spreken, de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij hem te bepalen, en de eigendom van de echtelijke woning aan hem toe te delen. De vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen en om de woning aan haar toe te delen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind is bij de vrouw bepaald, mede op basis van het advies van de raad voor de kinderbescherming. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw een groter belang heeft bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, gezien het belang van het kind en de huidige situatie van de man. De woning is aan de man toegewezen zonder vergoedingsverplichting aan de vrouw, en de rechtbank heeft de verdeling van de inboedel en de kosten van de woning geregeld.

Daarnaast heeft de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind vastgesteld op € 87,- per maand, met ingang van 5 maart 2020. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/243617 / ES RK 20-608 en C/08/247760 / ES RK 20-2688
beschikking van 11 september 2020
inzake
[verzoeker] ,
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. M.E. Beeker,
en
[verweerster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. F. Zoer.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, binnengekomen op 7 februari 2020;
- het exploot van betekening van 11 februari 2020;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van de vrouw met bijlagen, binnengekomen op 5 maart 2020;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens houdende aanvullende verzoeken, met bijlagen van de man, binnengekomen op 17 april 2020;
- het verweerschrift op het aanvullende verzoek, tevens houdende aanvullende verzoeken van de vrouw, binnengekomen op 7 mei 2020;
- een op 12 augustus 2020 binnengekomen aanvullend voorwaardelijk verzoek (…) met bijlagen van de man;
- op 18 augustus 2020 binnengekomen bijlagen van de man.
1.2.
De rechtbank heeft op 23 juni 2020 met na te noemen minderjarige [minderjarige] gesproken.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad, is verschenen I. Reiz.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [2001] te [plaats 1] met elkaar gehuwd.
2.2.
Partijen hebben de Belgische nationaliteit. De vrouw heeft tevens de Russische nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn ouders van het navolgende minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [plaats 2] op [2003] .
2.4.
Partijen zijn gehuwd onder het maken van huwelijksvoorwaarden (huwelijkscontract) opgemaakt op 10 september 2001 voor notaris mr. D. Dupont te Rijckevorsel, België. Hierin staat onder meer het volgende:
“Artikel 1
De aanstaande echtgenoten verklaren hun huwelijk aan te gaan onder het beheer der scheiding van goederen, overeenkomstig artikel 1466 en volgenden van het Burgerlijk Wetboek.
Diensgevolgens is ieder van hen gehouden tot zijn schulden gemaakt of nog te maken; ieder van hen blijft eigenaar van de goederen, zo roerende als onroerende, die hij thans bezit, zowel als van de goederen die hij of zij gedurende hun huwelijk zal verwerven door erfenis, schenking, testament en/of waarvan hij of zij kan bewijzen eigenaar te zijn, ieder van hen bezit over zijn eigen goederen, alleen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking.
Artikel 2
De echtgenoten kunnen evenwel gezamenlijk goederen verkrijgen. Goederen die de echtgenoten gezamenlijk aankopen, beleggingen op beider naam gedaan en gelden gedeponeerd op rekeningen op beider naam geopend, worden geacht aan beide echtgenoten gezamenlijk toe te behoren, als zijnde verkregen met de besparingen die zij tijdens het huwelijk hebben gerealiseerd, ongeacht of deze besparingen worden verwezenlijkt op hun respectieve inkomsten dan wel als gevolg van gezamenlijke inspanningen en prestaties binnen en buiten het gezin geleverd.
Bijgevolg zijn beide echtgenoten in gelijke mate op deze gezamenlijke bezittingen gerechtigd, zonder hieromtrent, noch tijdens het huwelijk, noch bij de ontbinding van dit stelsel van scheiding van goederen, tot enige verrekening moet worden overgegaan, of enige verantwoording kan worden geëist, tenzij één der echtgenoten bewijst dat hij of zij zijn of haar aandeel kocht of verkreeg met gelden die hij of zij reeds voor het huwelijk bezat, dan wel met gelden voortkomen uit een erfenis, een schenking of een legaat.
Etcetera”

3.Het verzoek

De man verzoekt, na aanvulling, de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
de vrouw te gelasten om financiële bescheiden in het geding te brengen;
de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man te bepalen;
te bepalen dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan het [adres] te [plaats 3] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten;
te bepalen dat de vrouw zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind met € 25,- per maand;
de eigendom van de echtelijke woning aan het [adres] te [plaats 3] volledig aan de man toe te delen, zonder nadere verrekening met de vrouw;
de vrouw te gelasten het bedrag van € 24.784,31 uit de verkoop van het huis in [plaats 4] te voldoen aan de man;
partijen te gelasten de kosten voor de nutsvoorzieningen, de verzekeringen en onroerende voorheffing van de voormalige echtelijke woning bij helfte te verdelen totdat de volledige eigendom aan de man is overgedragen;
de inboedel toe te delen aan de man.

4.Het verweer, tevens houdende (aanvullend) zelfstandig verzoek

De vrouw voert verweer en verzoekt de rechtbank het verzochte af te wijzen. Zij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw te bepalen;
te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan het [adres] te [plaats 3] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en de inboedel gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten;
vast te stellen dat de echtelijke woning aan het [adres] te [plaats 3] aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 325.000,- dan wel een zodanige waarde als de rechtbank juist acht;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind met € 600,- per maand;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 2.775,- per maand (in de loop van de procedure ingetrokken).

5.Het verweer op het (aanvullend) zelfstandig verzoek

Naar de mening van de man dient het (aanvullend) zelfstandig verzoek te worden afgewezen.
Hij persisteert voor het overige.

6.Het aanvullende (voorwaardelijke) verzoek van de vrouw

6.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank aanvullend te bepalen dat de man aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 708,60 in verband met de aanslag Inkomstenbelasting 2018.
6.2.
Ook verzoekt zij aanvullend, voorwaardelijk, indien de echtelijke woning wordt toegedeeld aan de man, dat de man aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 162.500,- wegens overbedeling van de man respectievelijk onderbedeling van de vrouw.
6.3.
De man voert hiertegen verweer.
6.4.
Partijen hebben in de loop van de procedure hun standpunten gewijzigd, zoals hieronder staat aangegeven.

7.De beoordeling

De echtscheiding
Rechtsmacht
7.1.
Nu partijen sedert mei/juni 2019 hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, na hun huwelijkssluiting op [2001] en eerste huwelijksdomicilie in België onder het aangaan van huwelijksvoorwaarden krachtens Belgisch recht, komt in deze zaak aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Dit volgt uit artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna te noemen Brussel II bis).
Toepasselijk recht
7.2.
De rechtbank zal op het hierna te bespreken echtscheidingsverzoek op grond van artikel 10:56 lid 1 BW het Nederlands recht toepassen.
De ontvankelijkheid
7.3.
Bij de betekening van het verzoekschrift zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. Hoewel de rechtbank is gebleken dat het verzoekschrift niet het vereiste ouderschapsplan bevat, is uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken voldoende gebleken dat partijen op zodanig gespannen voet met elkaar leven en daardoor niet met elkaar kunnen communiceren over hun minderjarige zoon dat van hen redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij alsnog een ouderschapsplan overleggen. De rechtbank zal gelet hierop beslissingen nemen over de verzochte nevenvoorzieningen die het meest in het belang van de minderjarige worden geacht en daarmee derhalve, bij gebreke van een ouderschapsplan, conform artikel 815 lid 6 Rv in een ouderschapsregeling voorzien.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank partijen ontvangen in hun echtscheidingsverzoeken.
De echtscheiding
7.4.
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
De hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht
7.5.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige zich in Nederland bevindt komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Dit volgt uit artikel 8 lid 1 van de Verordening Brussel IIbis.
Toepasselijk recht
7.6.
De rechtbank zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht toepassen.
De hoofdverblijfplaats
7.7.
Partijen zijn verdeeld over de vraag bij wie van hen de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats dient te hebben. De man heeft aangegeven dat hij de wens van de minderjarige zal respecteren.
7.8.
Het is de rechtbank gebleken dat het contact tussen de man en de minderjarige momenteel moeizaam verloopt en dat het de wens is van de minderjarige om bij de vrouw te wonen. De raad adviseert om die reden, ongeacht of de vrouw uiteindelijk in de echtelijke woning blijft wonen, dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande en mede gelet op de leeftijd van de minderjarige, het verzoek van de vrouw toewijzen om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar.
7.9.
Hoewel geen verzoek met betrekking tot de zorgregeling voorligt, merkt de rechtbank het volgende op. De raad acht geen rol weggelegd voor de raad met betrekking tot de problemen die er zijn (in het contact) tussen de minderjarige en de man en met betrekking tot het gedrag van de minderjarige, waaromtrent de advocaat van de man grote zorgen naar voren heeft gebracht. Het is, aldus de raad, de verantwoordelijkheid van beide ouders dat beiden werken aan contactherstel tussen de man en de minderjarige en aan verbetering van hun eigen onderlinge communicatie over de minderjarige, ook in de toekomst, als hij meerderjarig is. Mogelijk wordt het gedrag van de minderjarige (mede) veroorzaakt door het gedrag van een of beide ouders, al dan niet samenhangend met het effect van de scheiding op de minderjarige. Eventueel kan Veilig Thuis worden betrokken om de situatie in kaart te brengen en om hulpverlening voor de problemen van de minderjarige op te zetten.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
Rechtsmacht
7.10.
Nu de (voormalig) echtelijke woning in Nederland is gelegen heeft blijkens artikel 4 lid 3 onder a Rv de Nederlandse rechter rechtsmacht.
Toepasselijk recht
7.11.
De rechtbank zal het Nederlandse recht toepassen nu de woning in Nederland is gelegen.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
7.12.
Partijen zijn verdeeld over het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] te [plaats 3] .
7.13.
De rechtbank stelt voorop dat voor de toewijzing van het voortgezet gebruik van de (voormalig) echtelijke woning aan één van partijen een belangenafweging tussen partijen dient te worden gemaakt. In dit kader overweegt de rechtbank dat de vrouw een onmiskenbaar groter belang heeft bij het voortgezet gebruik van de woning dan de man. De rechtbank acht hiervoor doorslaggevend dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. De minderjarige heeft minimaal contact met de man. Het is van belang voor de minderjarige dat hij in een voor hem veilige omgeving kan wonen en dat hem zekerheid en duidelijkheid wordt geboden, zeker met het oog op het continueren van zijn (school)opleiding. Voorts is gebleken dat de vrouw in de buurt van [plaats 3] werkt (en twee banen heeft). De man werkt (op dit moment) niet, kennelijk wegens langdurige arbeidsongeschiktheid uit hoofde waarvan hij een uitkering ontvangt, en hij heeft, afgezien van een medische behandeling, geen belang om in [plaats 3] te verblijven. De rechtbank acht het belang van de vrouw bij het voortgezet gebruik van de woning daarom groter dan dat van de man. Dat de woning mogelijk uiteindelijk aan de man wordt toegedeeld, maakt dit niet anders. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen.
7.14.
De rechtbank zal niet bepalen dat partijen nog een bepaalde periode samen van de woning gebruik kunnen blijven maken, omdat dit niet door beide partijen gezamenlijk is verzocht. Partijen kunnen dit enkel in onderling overleg overeenkomen.
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / de verdeling van de echtelijke woning
Rechtsmacht
7.15.
Nu de rechtbank rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzochte echtscheiding, heeft de rechtbank tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen (artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Toepasselijk recht
7.16.
Partijen zijn na 31 augustus 1992 gehuwd. Het huwelijk is een verdragshuwelijk in de zin van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV 1978). Van een uitdrukkelijke rechtskeuze van partijen, die voldoet aan de vormvereisten, is niet gebleken.
7.17.
Bij de huwelijkssluiting verschilden partijen van nationaliteit - de man met de Belgische nationaliteit en de vrouw met (toen enkel) de Russische nationaliteit - zodat hun huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het recht van hun eerste gewone verblijfplaats - in België, waar zij tot mei/juni 2019 woonachtig waren -, en daarmee Belgisch recht.
Toedeling van de echtelijke woning
7.18.
Partijen zijn, zoals hiervoor onder de feiten vermeld, gehuwd onder het maken van huwelijksvoorwaarden, waarbij het huwelijk is aangegaan “onder het beheer der scheiding van goederen”, overeenkomstig artikel 1466 en volgenden van het Belgische Burgerlijk Wetboek. De echtgenoten kunnen evenwel gezamenlijk goederen verkrijgen (artikel 2 eerste zin van de huwelijksvoorwaarden).
7.19.
Niet in geschil is dat blijkens de notariële leveringsakte van 15 mei 2019 (productie 2 bij verweer) partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de echtelijke woning [adres] te [plaats 3] zijn geworden. Het huis behoort derhalve aan partijen gezamenlijk toe, zodat de woning dient te worden verdeeld.
7.20.
Partijen hebben blijkens de leveringsakte de eigendom van de woning verworven voor een koopsom van € 325.000,-, volledig voldaan uit eigen middelen van de man. Dat laatste staat uitdrukkelijk en expliciet in de leveringsakte op pagina 2 onder “betaling kooprijs, verrekening diverse bedragen, kwijting” opgenomen:
“De voormelde koopsom is door de comparant onder 2.a uit eigen middelen voldaan door storting op een kwaliteitsrekening van mij, notaris. Partijen verklaren dat zij zijn gehuwd onder het maken van Belgische huwelijkse voorwaarden, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. De man heeft dienaangaande een vordering op de vrouw, voor het meerdere boven zijn aandeel in de koopsom en in de kosten. De man en de vrouw zullen zelf de verdere bepalingen van deze vordering (rente, aflossing, betaling etcetera) vastleggen. Etcetera…”
7.21.
De vrouw stelt dat de woning is respectievelijk geacht moet worden te zijn verkregen met de besparingen die partijen tijdens het huwelijk hebben gerealiseerd. Volgens de vrouw zijn beide echtgenoten aldus in gelijke mate gerechtigd voor wat betreft de waarde van de woning, zonder enige verrekening/vergoeding onderling (conform de hoofdregel van artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden). De man heeft, aldus de vrouw, nimmer met de vrouw besproken dat de vrouw nog geld moest inbrengen of dat er een bedrag verrekend zou (moeten) worden. De man vond het recht doen aan het jarenlange huwelijk dat de vrouw niet hoefde bij te dragen in de koopsom, aldus de vrouw. De vrouw stelt daarom dat de woning aan een van partijen dient te worden toegedeeld, onder vergoeding van de helft van de aankoopwaarde aan de ander. De vrouw maakt aanspraak op toedeling van de woning op vorengenoemde voorwaarde.
7.22.
De man beroept zich in het kader van de op hem rustende stelplicht (en bewijslast) vanwege zijn beroep op de “tenzij-clausule” in artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden:
tenzijéén der echtgenoten bewijst dat hij of zij zijn of haar aandeel kocht of verkreeg met gelden die hij of zij reeds voor het huwelijk bezat, dan wel met gelden voortkomen uit een erfenis, een schenking of een legaat,
op de notariële leveringsakte (rechtsoverweging 7.20).
7.23.
De man stelt dat moet worden verrekend, omdat hij voor de gezamenlijk in eigendom verkregen woning de volledige koopsom voldeed alsmede de kosten van het verlijden van de akte (in totaal € 332.470,18). De gelden voor de koopsom van de woning in [plaats 3] kwamen, aldus de man, voort uit de verkoop van de vorige echtelijke woning in [plaats 4] in België, en uit giften en leningen van de vader van de man. De man verzoekt om toedeling van de woning aan hem zonder nadere verrekening/vergoedingsverplichting.
7.24.
De rechtbank stelt voorop dat de leveringsakte van 15 mei 2019 een authentieke akte is in de zin van artikel 156 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hetgeen in deze akte door partijen wordt verklaard levert dwingend bewijs op (artikel 157 lid 2 Rv). Dwingend bewijs houdt in dat de rechtbank verplicht is de inhoud van de leveringsakte als waar aan te nemen, dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt (artikel 151 lid 1 Rv). De rechtbank is van oordeel dat de bepaling in de leveringsakte dat de koopsom is voldaan uit eigen middelen van de man, dat de man dienaangaande een vordering op de vrouw heeft voor het meerdere boven zijn aandeel in de koopsom en in de kosten en dat de man en de vrouw zelf de verdere bepalingen van deze vordering zullen vastleggen, grammaticaal niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is en dat deze bepaling - en juist dat is doorslaggevend gelet op het allesbepalende Haviltex-criterium - de bedoelingen van partijen, zoals zij die over en weer van elkaar konden en mochten begrijpen weergeeft en daarom aldus moet worden uitgelegd.
7.25.
Volgens artikel 151 lid 2 Rv staat tegenbewijs tegen dwingend bewijs evenwel vrij, tenzij de wet het uitsluit. De vrouw dient in het kader van een gemotiveerde betwisting te stellen dat partijen een overeenkomst met andere inhoud hebben bedoeld dan in voornoemde akte verwoord, althans ontzenuwd moet worden dat de akte de werkelijke bedoelingen van partijen weergeeft.
7.26.
De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat de inhoud van de notariële leveringsakte de bedoelingen van partijen weergeeft.
7.27.
Zo heeft de vrouw aangevoerd dat zij de Nederlandse taal minder goed machtig is en dat de vordering van de man in de leveringsakte haar onbekend was. Ook heeft de vrouw aangegeven dat het een bewuste keuze van de man was dat de vrouw niet hoefde bij te dragen in de aankoop van de woning in [plaats 3] , gelet op het jarenlange huwelijk. Verder stelt de vrouw dat zij in redelijkheid mocht begrijpen dat er geen vordering van de man zou komen, omdat de woning op beider naam is gesteld.
7.28.
Anders dan de vrouw, moet de rechtbank op grond van de notariële akte het ervoor houden dat partijen tijdens het huwelijk vasthielden aan de door hen opgestelde huwelijksvoorwaarden (scheiding van vermogens) en daarmee dat het “tenzij-gedeelte” van artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden van toepassing is en bleef - want niet bij notariële akte gewijzigd - op de aankoop van de woning in [plaats 3] . Na de verkoop van de woning in [plaats 4] is de verkoopopbrengst van in totaal € 330.738,16 als volgt door de notaris naar partijen overgemaakt: € 24.784,31 naar de vrouw en € 305.673,13 naar de man. Hoewel partijen verschillend verklaren over de eigendomsverhouding van de woning in België, heeft de man de nota van de notaris kennelijk onbetwist gelaten en het goed gevonden dat de verkoopsom op deze wijze werd uitgekeerd aan partijen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de gesplitste uitbetaling ieders eigen eigendomsaandeel betreft.
7.29.
De man heeft vervolgens (onder meer) met deze aan hem uitgekeerde opbrengst de woning in [plaats 3] betaald. De vrouw heeft niet geïnvesteerd in deze woning, die partijen de woning gezamenlijk op hun beide namen kochten en waarvan zij aldus onverdeeld eigenaar werden. In de leveringsakte is evenwel expliciet voortgeborduurd op het in België reeds toegepaste stelsel van de huwelijksvoorwaarden. Dat met betrekking tot de latente geld-/vergoedingsvordering van de man op de vrouw naderhand niets op papier is gesteld / geconcretiseerd is, laat onverlet dat het vorderingsrecht van de man bleef bestaan.
7.30.
Voor zover partijen voor wat betreft de in gemeenschappelijk eigendom verkregen woning in [plaats 3] toepassing hadden willen geven aan de hoofdregel van artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden, in die zin dat de woning (ondanks de “tenzij-bepaling”) onverrekend gemeenschappelijk eigendom zou worden, spreekt daar tegen dat in de leveringsakte ten aanzien van de woning in [plaats 3] expliciet de toevoeging is opgenomen dat de man een vorderingsrecht heeft op de vrouw. Hiermee hebben partijen naar het oordeel van de rechtbank uiting willen geven aan hun kennelijke bedoeling te willen blijven handhaven de regel dat verrekend moet worden - conform de “tenzij-bepaling -, ondanks hun onverdeelde eigendom in de woning. Mogelijk zou dit anders kunnen zijn, indien de vrouw op haar beurt zou hebben bijgedragen in de aankoop met haar opbrengstdeel van de woning in België en haar visie met correspondentie en/of stukken aanvullend zou hebben onderbouwd.
7.31.
De stellingen van de vrouw zijn naar het oordeel van de rechtbank aldus onvoldoende concreet en niet onderbouwd als gemotiveerde betwisting om tot een bewijsopdracht te leiden waarbij de vrouw de bewijskracht van de leveringsakte zou dienen te ontzenuwen. De stellingen van de vrouw moeten daarom worden gepasseerd.
7.32.
Het beroep van de vrouw op dwaling/misleiding kan evenmin slagen. Gesteld noch gebleken is dat er een onjuiste voorstelling van zaken aan de orde is geweest, te wijten aan inlichtingen van de zijde van de man of aan het uitblijven daarvan. De notaris heeft bovendien een strenge voorlichtingsplicht jegens beide partijen. Dat enkel een verkorte versie van de akte is voorgelezen door de notaris, indien al juist, maakt dat niet anders.
7.33.
Onder afwijzing van het verzoek van de vrouw, zal de rechtbank de woning toedelen aan de man, zonder vergoedingsverplichting van de man jegens de vrouw, en niet toedelen aan de vrouw, nu de vrouw niet heeft gesteld dat zij de woning toegedeeld kan krijgen tegen betaling van de volledige (aankoop)waarde aan de man.
De aan de vrouw uitbetaalde € 24.784,31
7.34.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen wettelijke grondslag bestaat dat de man € 24.784,31 kan terugvorderen van de vrouw, zoals door de man verzocht. Zoals hiervoor overwogen heeft de man geaccordeerd dat dit deel van de opbrengst van de woning in België is uitbetaald aan de vrouw, kennelijk op de grondslag van het verschillende eigendomsaandeel van partijen in die woning, nu gesteld noch gebleken is dat de man een voorbehoud jegens de vrouw of de notaris (in België) maakte dat hij niet instemde met de uitbetaling van € 24.784,31 aan de vrouw. De vrouw behoeft dit bedrag niet aan de man te voldoen.
De lasten van de echtelijke woning / de belastingschuld
7.35.
De man vordert nog de helft van de kosten voor nutsvoorzieningen, verzekeringen en onroerende voorheffing van de echtelijke woning in [plaats 3] totdat de eigendom aan de man is overgedragen. De vrouw stelt ter zitting dat zij sinds anderhalf jaar nagenoeg alle lasten van de woning betaalt, behoudens de onroerende zaakbelasting. De rechtbank oordeelt als volgt.
7.36.
Partijen zijn het ter zitting eens geworden over dat zij vanaf 1 september 2020 ieder naar rato van het gebruik van de woning zullen bijdragen in de lasten van de woning. De rechtbank zal aldus bepalen dat zolang de man in de woning verblijft, de man de helft bijdraagt in de lasten en zodra de man de woning verlaat, de vrouw alle lasten draagt. De rechtbank zal aanvullend bepalen dat de man de eigenaarslasten betaalt en dat deze ook uitsluitend door hem worden gedragen, ook al is het huis gemeenschappelijk. Het huis is immers met privémiddelen van de man betaald.
7.37.
Concluderend: partijen worden geacht tot 1 september 2020 gezamenlijk de kosten van de huishouding te hebben gedragen, met uitzondering van de eigenaarslasten en vanaf 1 september geldt ieder voor zich / naar rato van het gebruik van de woning.
7.38.
Dat brengt met zich dat het vergoedingsverzoek dat de vrouw claimt inzake de belastingschuld 2018, tenzij deze schuld nog niet is voldaan, niet voor toewijzing gereed ligt en wordt afgewezen. Het staat de man vrij inmiddels door de vrouw betaalde kosten bij helfte te vergoeden aan de vrouw omdat zij samen het gebruik hebben van de woning.
De inboedel
7.39.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de inboedel. Partijen zullen de inboedel verdelen conform de inboedellijst zoals door de man als productie 16 overgelegd, met uitzondering van de droogkast (nr. 13). Deze komt toe aan de vrouw. De rechtbank zal gelet op de overeenstemming niet aanvullend beslissen.
Het verstrekken van gegevens van de vrouw aan de man
7.40.
Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw gegevens aan de man verstrekt wordt afgewezen, omdat daarvoor (op dit moment) onvoldoende het belang is onderbouwd.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
Rechtsmacht
7.41.
De rechtbank heeft op grond van het bepaalde in artikel 3 sub b Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) (hierna te noemen Ali-vo) rechtsmacht met betrekking tot de kinderalimentatie, nu de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Toepasselijk recht
7.42.
Op grond van het bepaalde in artikel 15 Ali-vo juncto artikel 4 Haags Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen is op het verzoek ter zake kinderalimentatie Nederlands recht van toepassing.
De kinderbijdrage
7.43.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de kinderbijdrage, onder de voorwaarde dat de man (nadere) inkomensgegevens / objectiveerbare stukken zal overleggen, zoals de meest recente bankafschriften waarop de uitkering aan de man is voldaan en informatie van de Belgische instantie over de uitkering. De rechtbank zal aldus beslissen, zoals hierna vermeld.
7.44.
De rechtbank zal de ingangsdatum bepalen op de datum van indiening van het zelfstandig verzoek.
7.45.
Gelet op deze overeenstemming zal de rechtbank zich niet nader over de behoefte van de minderjarige uitlaten.
De bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw
7.46.
Omdat de vrouw haar verzoek met betrekking tot partneralimentatie heeft ingetrokken, behoeft dit geen verdere bespreking.
De proceskosten
7.47.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren, nu partijen echtgenoten zijn en de procedure geen zogenoemde ‘nodeloos gevoerde’ procedure betreft.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, [2001] te [plaats 1] gehuwd;
8.2.
gelast als wijze van verdeling van de aan partijen tezamen toebehorende echtelijke woning aan het [adres] te [plaats 3] , dat deze woning geheel op naam van de man wordt gesteld zonder vergoedingsverplichting van de man aan de vrouw en veroordeelt de vrouw tot medewerken hieraan op eerste verzoek van de man;
8.3.
veroordeelt partijen over te gaan tot uitvoering van deze verdeling ten overstaan van een notaris;
8.4.
benoemt notaris mr. H.B. Lever te 7941 GB Meppel, Zuideinde 53, tot notaris, voor wie de werkzaamheden van die verdeling zullen plaatshebben op een door die notaris te bepalen tijdstip en plaats. Dit tenzij partijen binnen veertien dagen nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een andere notaris kiezen;
8.5.
bepaalt dat de kosten die de benoemde of gekozen notaris voor deze werkzaamheden maakt, ten laste van de man komen;
8.6.
benoemt mr. M.C. Dorresteijn, advocaat te 8011 LJ Zwolle, Kamperstraat 17, tot onzijdig persoon om diegene te vertegenwoordigen die weigert aan de verdeling mee te werken;
8.7.
bepaalt dat partijen vanaf 1 september 2020 ieder naar rato van het gebruik van de voormalige echtelijke woning, de lasten van deze woning dragen, met uitzondering van de eigenaarslasten;
8.8.
bepaalt dat de eigenaarslasten van de echtelijke woning, zowel voor als na 1 september 2020, voor rekening van de man komen en uitsluitend door hem worden gedragen;
8.9.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw zal zijn;
8.10.
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [plaats 2] op [2003] , met ingang van 5 maart 2020 op
€ 87,- (zeven en tachtig EURO)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, onder de voorwaarde dat de man alsnog (nadere) inkomensgegevens / objectiveerbare stukken zal overleggen, zoals de meest recente bankafschriften waarop de uitkering aan de man is voldaan en informatie van de Belgische instantie over de hoogte en duur van de uitkering;
8.11.
bepaalt dat de vrouw, als zij op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, de echtelijke woning aan het [adres] te [plaats 3] bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende maximaal zes maanden nadien voort te zetten;
8.12.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
8.13.
compenseert de kosten van dit geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
8.14.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020 in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma, griffier.