ECLI:NL:RBOVE:2020:3326

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
08.770136.17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak van bezit van hennep en munitie

De rechtbank Overijssel heeft op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige vrouw, die werd verdacht van het bezit van 48,3 kilogram hennep en 40 scherpe munitiepatronen. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbaar onderzoek op 28 september 2020. De officier van justitie, mr. P.A. van Logten, had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van honderdtachtig uren. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. J. Vlug, pleitte voor vrijspraak.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte op 28 november 2016 in Wierden werd aangetroffen met de genoemde goederen in haar woning. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep en munitie, en dat zij derhalve niet kon worden veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verboden goederen. De rechtbank heeft de vrijspraak uitgesproken, waarbij de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer:08.770136.17 (P)
Datum vonnis:12 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.A. van Logten en van hetgeen daarvan door de uitdrukkelijk daartoe gemachtigde raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: 48,3 kilogram hennep aanwezig heeft gehad;
feit 2: 40 scherpe munitiepatronen voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij op of omstreeks 28 november 2016 te Wierden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48,3 (achtenveertig kilogram en 3 ons) kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
zij op of omstreeks 28 november 2016 te Wierden voorhanden heeft gehad 40
(veertig) scherpe munitiepatronen van het merk Luger, kaliber 9 mm, in elk
geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II en/of
III.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 28 november 2016 vond een doorzoeking plaats in de woning en in de bijbehorende schuur aan de [adres 2] te Wierden, het adres waar verdachte op dat moment ingeschreven stond en verbleef. Tijdens deze doorzoeking werden onder meer een doosje met 40 scherpe munitiepatronen en 48.3 kilogram hennep aangetroffen en in beslag genomen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van één jaar en daarnaast tot het verrichten van een taakstraf van honderdtachtig uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door negentig (90) dagen hechtenis. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
4.3
Het standpunt van de raadsman
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De in de tenlastelegging genoemde goederen zijn aangetroffen in een doos in een inloopkledingkast (de munitie) en in een bijgebouw (de hennep). Gelet op de bevindingen uit het politie-onderzoek is de woning mede in gebruik bij de partner van verdachte. Deze partner is niet gehoord in het kader van het politie-onderzoek. Verdachte heeft zich op haar zwijgrecht beroepen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de inhoud van het dossier tot het oordeel dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, reeds nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde goederen. Uit deze constatering vloeit noodzakelijkerwijs voort dat evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de hennep en munitie en de feitelijke macht over deze munitie kon uitoefenen, zoals voor een bewezenverklaring is vereist. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2020.