ECLI:NL:RBOVE:2020:3231

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
08-294349-19 en 08-256039-17 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en belaging van zijn ex-partner met gevangenisstraf en taakstraf

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 43-jarige man uit Denekamp, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en belaging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 159 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tijdens deze proeftijd is het de man verboden om contact op te nemen met zijn ex-partner en zich in de buurt van haar woning te bevinden. De rechtbank heeft ook bepaald dat alle communicatie over de kinderen via de reclassering moet verlopen. Daarnaast is de man veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur. De rechtbank heeft ook een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer gelegd.

De zaak kwam aan het licht na meerdere meldingen van de ex-partner, die aangaf dat de man haar herhaaldelijk had bedreigd en gestalkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. G.J. Jansen, heeft gepleit voor een bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging geen bewijsverweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen, zoals aangiften en berichten, de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact die het gedrag van de verdachte op de slachtoffers heeft gehad. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen. De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging, wat niet alleen de ex-partner, maar ook haar familie in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.500,-- aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-294349-19 en 08-256039-17 (tul) (P)
Datum vonnis: 1 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. R. Kaya, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zijn ex-partner [slachtoffer] diverse keren heeft bedreigd;
feit 2:zijn ex-partner [slachtoffer] heeft gestalkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 januari 2017 tot en met 1 december 2019 te Losser (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] (telkens) dreigend de woorden toe te voegen " Ik maak je af" en/of "Kuthoer, sterf, ik maak je af met je instanties" en/of "Mijn wraak zal zoet zijn mierzoet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 september 2019 te Losser, althans (elders) in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft/is verdachte in bovengenoemde periode, in bovengenoemde gemeente, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] en/of de moeder en/of broer van die [slachtoffer] meerdere malen telefonisch benaderd op haar/zijn/hun (prive) (mobiele) telefoon en/of daarbij beledigende en/of bedreigende en/of kwetsende opmerkingen/mededelingen gemaakt/gedaan en/of
- die [slachtoffer] een (groot) aantal kwetsende en/of beledigende en/of bedreigende en/of intimiderende Whats App berichten gestuurd/gezonden en/of
- een voor die [slachtoffer] (groot) aantal kwetsende en/of beledigende en/of bedreigende en/of intimiderende berichten op social media geplaatst.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Feit 1
1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 17 september 2020;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 27 september 2019, pagina’s 8 en 9;
3. Geschriften, te weten schermafdrukken van door verdachte aan aangeefster verstuurde tekstberichten, bijlagen pagina’s 85, 91 en 92.
Feit 2
1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 17 september 2020;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 27 september 2019, pagina 8 en 9 en de bijlagen daarbij pagina’s 43 en 56;
3. Geschriften, te weten schermafdrukken van door verdachte aan aangeefster verstuurde tekstberichten, pagina’s 75, 85, 91, 92, 96, 164, 166 en 170 t/m 175;
4. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster van 28 november 2019, pagina’s 112 en 113.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 28 januari 2017 tot en met 1 december 2019 te Losser telkens [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik maak je af” en “Kuthoer, sterf” en “mijn wraak zal zoet zijn, mierzoet”;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 september 2019 in Nederland, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in bovengenoemde periode, in Nederland, meermalen:
- die [slachtoffer] telefonisch benaderd op haar telefoon en daarbij beledigende en/of bedreigende en/of kwetsende opmerkingen/mededelingen gemaakt/gedaan en
- die [slachtoffer] kwetsende en/of beledigende en/of bedreigende en/of intimiderende WhatsApp-berichten gestuurd en
- voor die [slachtoffer] kwetsende en/of beledigende en/of bedreigende en/of intimiderende berichten op social media geplaatst.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: belaging, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 159 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld: meldplicht, ambulante behandeling en contactverbod. Daarnaast dient een taakstraf van 80 uren te worden opgelegd. Ook dient een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opgelegd te worden die inhoudt: een contactverbod met [slachtoffer] , haar ouders, haar twee broers en haar twee schoonzussen, en een locatieverbod voor de woning van [slachtoffer] , voor een periode van vijf jaren, met een vervangende hechtenis van een week hechtenis per overtreding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en evenmin een taakstraf op te leggen, maar de op te leggen straf gelijk te stellen aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft zich niet verzet tegen het opleggen van een contact- en locatieverbod.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
In een periode van bijna twee jaar heeft verdachte zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging van zijn ex-partner [slachtoffer] (hierna: aangeefster). In die periode heeft verdachte aangeefster zelf, maar ook haar moeder en broer, veelvuldig gebeld, ook ’s avonds en ‘s nachts. Verder heeft hij beledigende, bedreigende en kwetsende berichten naar aangeefster gestuurd, die onder meer betrekking hadden op haar visuele beperking, en heeft hij social media gebruikt om zijn onvrede over de echtscheiding te uiten en zelfs persoonlijke stukken over die echtscheiding te delen. Zijn doel daarbij was dat aangeefster zou doen wat hij wilde, maar ook deed hij dit om aangeefster te treiteren, zoals hij bij de politie heeft verklaard. Meerdere personen en instanties hebben er bij verdachte op aangedrongen om hiermee te stoppen, maar dit heeft verdachte er niet van weerhouden om door te gaan. Verdachte heeft niet alleen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, maar heeft ook haar familie erbij betrokken. Hun angst was op enig moment zo groot dat zij vreesden voor een gezinsdrama. Het gedrag van verdachte treft bovendien en niet in de laatste plaats zijn kinderen. Uit de slachtofferverklaring die aangeefster op de zitting heeft voorgelezen, blijkt de impact die het handelen van verdachte op hen allen heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan en weegt dit in zijn nadeel mee.
De rechtbank houdt verder rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, en met het reclasseringsrapport van 19 februari 2020, waarin wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod.
Alles overziend, acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden: een gevangenisstraf voor de duur van 159 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, met een proeftijd van drie jaren én een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren. De rechtbank zal bij het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden opleggen: een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de [adres 2] .
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aan de hem daarbij opgelegde verboden gehouden. Inmiddels is ook al ongeveer een jaar verstreken sinds hij voor het laatst strafbaar jegens aangeefster heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde voorwaardelijke straf voor verdachte een voldoende waarschuwing en beperking zou moeten zijn.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu niet is voldaan aan het in artikel 14e Sr genoemde criterium.

8.De schade van de benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen van € 4.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. Het gevorderde betreft immateriële schade: € 1.000,-- voor feit 1 en € 3.000,-- voor feit 2.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en naar redelijkheid een passende schadevergoeding vast te stellen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid om een redelijk bedrag aan schadevergoeding vast te stellen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich strafbaar gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en aan belaging van de benadeelde partij. Daarmee staat vast dat verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld en dat dit onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Verdachte is daarom verplicht de schade die de benadeelde partij als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden. Die schade is naar het oordeel van de rechtbank ter hoogte van het hieronder vermelde bedrag het rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten, als bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en sub b Sv.
Artikel 6:95 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast”.
De benadeelde partij heeft haar vordering gegrond op artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub b BW. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in dit geval het oogmerk heeft gehad om jegens de benadeelde partij ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen in de zin van artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub a BW. Immers is niet alleen bewezen verklaard dat verdachte de benadeelde partij bedreigd heeft met enig misdrijf tegen het leven gericht en heeft belaagd, bovendien heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij de benadeelde partij belaagd heeft om haar “te treiteren”.
De benadeelde partij heeft concreet onderbouwd aangevoerd dat de gebeurtenissen een grote impact hebben gehad op haar persoonlijk leven. Dit is ook niet betwist. De (exacte) omvang van de geleden schade staat in dit stadium echter niet vast. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. Gelet op de verwevenheid van de bewezen verklaarde feiten zal de rechtbank één bedrag voor beide feiten toekennen. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2019. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering eventueel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging als deel van het ondergane voorarrest mee te nemen en de op te leggen (onvoorwaardelijke) straf gelijk te stellen aan het voorarrest.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vordering tot tenuitvoerlegging ertoe strekt de bij vonnis van de politierechter van 14 augustus 2018 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, ten uitvoer te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten schuldig heeft gemaakt. De rechtbank zal de gevangenisstraf voor de duur van twee weken omzetten in een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 14 dagen hechtenis.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het als feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde onder feit 1 en feit 2 de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2: het misdrijf: belaging, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
159 (honderdnegenenvijftig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
120 (honderdtwintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten, indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering te Enschede. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door de forensische poli van Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op 23 mei 1980 in Losser, zolang de reclassering dit verbod nodig vindt. Het contact over de kinderen vindt in overleg met de reclassering en/of jeugdzorg plaats. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich niet ophoudt in de buurt van de woning van [slachtoffer] , gelegen aan de [adres 2] , zolang de reclassering dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als
voorwaarden van rechtswegedat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,--,te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
25 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van 14 augustus 2018 met parketnummer 08-256039-17 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
- zet deze gevangenisstraf om in een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier PL0600-2019550082 van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Noordoost-Twente van 25 augustus 2020 en bijlagen bij dat proces-verbaal. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.