ECLI:NL:RBOVE:2020:3168

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
08.275087.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens verjaardagsfeestje

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte had op 10 november 2019 tijdens een verjaardagsfeestje in Steenwijk, na een uit de hand gelopen stoeipartij, een mes gepakt en zijn slachtoffer driemaal gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met een mes te steken, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast moest hij een schadevergoeding van ruim 3000 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd, waaronder het overmatig alcoholgebruik van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.275087.19 (P)
Datum vonnis: 10 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. U. Yildirim, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: een poging heeft gedaan om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een mes te steken;
Subsidiair: een poging heeft gedaan om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 november 2019 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte,-die [slachtoffer] , 3 (drie) maal, althans meerdere malen, (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, (twee maal)(links) onder in de buik en/of (een maal) in het (linker)been gestoken/geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 10 november 2019 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte,
-die [slachtoffer] , 3 (drie) maal, althans meerdere malen, (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, (twee maal)(links) onder in de buik en/of (een maal) in het (linker)been gestoken/geprikt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Er is geen sprake van blijvend letsel bij aangever en de kans op overlijden door de door verdachte toegebrachte steekwonden was zeer laag. De raadsman heeft zich wat betreft het bewijs voor het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
Verklaringen
Aangever heeft verklaard dat hij op 10 november 2019 naar het huis van [naam 1] in [plaats] is gegaan, omdat hij wist dat daar een feestje was. Op enig moment was hij buiten met verdachte aan het stoeien. Tijdens het stoeien knapte er iets bij verdachte, zo vermoedt hij, wellicht omdat aangever verdachte te hard op zijn schouder sloeg. Verdachte liep toen boos naar binnen en zei ‘wacht maar’. Aangever liep achter hem aan en stond in de hal met zijn rug tegen de muur toen verdachte opeens voor hem stond met een mes. Aangever weet niet wat er toen gebeurde, maar kwam er buiten achter dat hij was gestoken. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij en aangever aan het stoeien waren en dat aangever hem een klap op zijn kaak gaf en hem op de grond gooide. [3] Verdachte liep daarop naar de keuken om een mes te pakken om aangever af te schrikken. Hij was boos na de uit de hand gelopen stoeipartij, waarbij aangever hem had geslagen. Volgens verdachte moet hij wel degene zijn geweest die aangever heeft gestoken. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte de hal in kwam en een mes van ongeveer 30 centimeter bij zich had. [getuige 1] zag dat verdachte gelijk op aangever is ingelopen en dat verdachte een steekbeweging maakte. [getuige 1] heeft verdachte tot twee keer toe zien uithalen. [getuige 1] is daarop in paniek naar de slaapkamer gelopen. Toen verdachte even later de slaapkamer in liep schreeuwde hij dat hij aangever dood ging maken en ook diens vader en zusje. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op een gegeven moment door had dat er wat trammelant bij de deur van [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) was, dat hij naar binnen liep en dat hij verdachte zag staan met een bebloede hand en een mes van ongeveer 30 centimeter in zijn andere hand. Verdachte was boos op aangever. [6]
Letselinterpretatie forensisch arts
Uit de letselinterpretatie van 26 februari 2020, opgesteld door forensisch arts S.J.Th. van Kuijk, benoemd door de rechter-commissaris, blijkt het volgende over het letsel van aangever:
- Buik/Flank: een oppervlakkige krasverwonding in de linker flank / aan de linker zijkant van de buik en twee snij/steekwonden elk van ca 3,0 cm vlak boven elkaar in dezelfde horizontale richting lopend en beiden met een hechting in het midden van de wondrand. Uit aanvullend CT-onderzoek blijkt dat geen sprake is van een klaplong en geen letsel in de buik of in de borstkas aanwezig is. Daarmee is min of meer vastgesteld dat de wonden niet dieper zijn geweest dan de dikte van de buikwand ter plaatse (3 tot 4 centimeter). Bij steekletsel op deze plaats op de flank kan bij diep doorsteken de linker long het hart, de grote slagaders bij en om het hart en de milt en grote darmslagaders worden aangeprikt waardoor dodelijk letsel door verbloeding en/of hartritmestoornis en/of perforatie kan ontstaan. Bij dieper doorsteken zou ook aanprikken van het hart, aorta en/of longslagaders kunnen ontstaan: dit kan
leiden tot perforatie van het hart of de genoemde grote slagaders wat vrijwel altijd dodelijk zal zijn.
- Been: Aan de buitenzijde van het linkerbeen (halverwege knie-bil) is een steekopening zichtbaar. Het gat is ongeveer een rijksdaalder doorsnee. Op de CT-scan is te zien dat het gat richting de linker bil tot circa 8 centimeter diep is. Bij steekletsel op deze plaats op het been kunnen bij diep doorsteken grote aders en slagaders in het been worden aangeprikt waardoor dodelijk letsel door verbloeding kan ontstaan. Bij aangever was inderdaad sprake van zeer fors bloedverlies uit deze wond.
De forensisch arts heeft geconcludeerd dat de kans op overlijden door het daadwerkelijk geconstateerde letsel betrekkelijk klein is maar zeker niet nul. Het potentiele risico van drie steekwonden op de plekken zoals bij aangever aangetroffen is hoger, waardoor de kans op overlijden fors hoger wordt: 13,9% tot meer dan 45%.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt het volgende voorop. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het begrip ‘aanmerkelijke kans’ moet niet afhankelijk worden gesteld van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte meerdere malen met een mes van ongeveer 30 centimeter heeft gestoken in de flank, de buik en het linkerbeen van aangever. Het letsel van aangever was potentieel dodelijk; de kans op overlijden lag tussen de 13,9 % en meer dan 45 %. De rechtbank leidt daaruit af dat er een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was dat aangever als gevolg van de steekwonden was komen te overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de kans op overlijden dan ook als aanmerkelijk te worden aangemerkt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de hiervoor beschreven handelingen van verdachte onder de gegeven omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht waren op het veroorzaken van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever dodelijk zou verwonden, waarmee zij de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen acht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 november 2019 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , driemaal, (met kracht) met een mes, tweemaal links onder in de buik en een maal in het linkerbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Het misdrijf:poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden gevorderd, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met eventueel een bijkomende voorwaardelijke straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte was samen met vrienden op een verjaardagsfeestje in een woning. Hij had veel gedronken en ook lachgas gebruikt. Hij was met een vriend buiten aan het stoeien en dat liep uit de hand. Verdachte is daarop naar binnen gelopen, heeft een mes uit de keuken gepakt, is op het slachtoffer afgelopen en heeft hem vervolgens drie maal gestoken. Het slachtoffer heeft veel bloed verloren en had als gevolg van de steekwonden kunnen komen te overlijden.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft nog steeds veel last van het feit dat hij door verdachte is neergestoken en bloedend naar het huis van zijn vader is gelopen, waar hij in elkaar is gezakt. Zo blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding.
Behalve de impact op het slachtoffer en zijn familie, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Gelet op de ernst van het feit is dan ook een aanzienlijke, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Psycholoog M.L. Sikkens heeft op 30 januari 2020 gerapporteerd over verdachte. De psycholoog heeft geconcludeerd dat het feit dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van overmatig alcoholgebruik niet leidt tot de conclusie de er sprake is van een stoornis in alcoholgebruik in diagnostische zin. De intoxicatie door fors alcoholgebruik leidde ten tijde van het tenlastegelegde tot een verminderde impulsbeheersing bij verdachte, mogelijk verder versterkt door het gebruik van een grote hoeveelheid lachgas. Hiermee is echter geen sprake van doorwerking van een psychische stoornis. De recidivekans wordt, zowel algemeen statistisch als specifiek op de situatie van verdachte toegespitst, ingeschat als laag. Slechts in geval van hernieuwd overmatig alcoholgebruik en een samenloop van zeer specifieke omstandigheden lijkt recidive van gedrag vergelijkbaar met het tenlastegelegde voorstelbaar. Het feit dat niet goed verklaard kan worden waarom verdachte juist in het tenlastegelegde fors agressief gedrag vertoont, niet passend bij zijn gebruikelijke gedragsrepertoire, vormt tot op zekere hoogte een onzekere factor in de risicotaxatie. De psycholoog ziet geen basis voor gedragskundige interventies vanuit een forensisch kader. De door verdachte voorgenomen alcoholabstinentie, eventueel aangevuld met een reclasseringstraject kan het recidiverisico gunstig beïnvloeden.
De reclassering heeft verschillende keren gerapporteerd over verdachte. In een rapport van juni 2020 heeft de reclassering het risico op recidive ingeschat als gemiddeld. De afwezigheid van dagbesteding en inkomen, de aanwezigheid van middelenmisbruik en de
beperkte scholing spelen daarbij een rol. Het leefgebied psychosociaal functioneren, in combinatie met middelengebruik, lijkt het meest zorgelijk bij de kans op nieuw geweld. Het risico op onttrekken aan op te leggen voorwaarden wordt laag ingeschat. De moeder van verdachte lijkt hierin een beschermende factor. De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op teleggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 mei 2020. Daaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank verbindt daaraan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling van zijn verslavingsproblematiek en een drugs- en alcoholverbod.
Verdachte heeft bij de psycholoog en ook ter zitting gezegd dat hij zelf abstinent kan blijven van alcohol. Desgevraagd heeft hij ook gezegd dat hij in de toekomst wel weer (met mate) alcohol zou willen drinken en dat zijn vrienden op dit moment weinig steun bieden in zijn keuze om nu geen alcohol te drinken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om toch een drugs- en alcoholverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen. Ook acht de rechtbank het van belang dat verdachte een ambulante behandeling gericht op verslavingsproblematiek krijgt.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.103.201,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- beschadigde kleding en sportschoenen á €275,-;
- leren jas á € 250,-
- schoonmaakkosten á €300,-;
- extra kosten auto (afschrijving) á €250,-
- extra huishoud/oppaskosten á €500,-;
- medicijnen en eigen risico zorgverzekering 2019 en 2020 á €1.626,77
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van €1.000.000,- gevorderd. Wegens affectieschade wordt namens [naam 2] een bedrag van €100.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kleding en schoenen en de eigen bijdrage voor de zorgverzekering toewijsbaar zijn. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht daarbij gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschadigde kleding van een ander merk en een andere waarde was dan in de vordering is gesteld. Dit blijkt onder andere uit het dossier. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht dit bedrag, in geval van toewijzing, te matigen. De schoonmaakkosten zijn onvoldoende onderbouwd, evenals de extra huishoudkosten/oppaskosten. De autokosten gaan het bereik van de strafzaak te buiten; de benadeelde partij had een goedkopere manier van vervoer naar het ziekenhuis kunnen kiezen. Het is verder onduidelijk of de kosten voor het eigen risico verband houden met het feit. Uit het dossier blijkt immers dat het slachtoffer al psychische problemen had vóór het delict, waardoor het causaal verband met de gevorderde schade niet kan worden gelegd. De affectieschade is niet onderbouwd en daarom niet toewijsbaar. Ook de immateriële schade is niet onderbouwd en het gevorderde bedrag is buitensporig hoog.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal de gevorderde posten hieronder bespreken.
Kleding en schoenen
De raadsman heeft het gevorderde schadebedrag gemotiveerd betwist. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en naar redelijkheid en billijkheid een bedrag van €100,- toewijzen voor de beschadigde jas en kleding. Van de schoenen die het slachtoffer die nacht aan had is een foto in het dossier gevoegd en daarop is geen schade te zien. Voor dat gedeelte verklaart de rechtbank benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Schoonmaakkosten en huishoudkosten
Benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt voor het schoonmaken van het bloed. Eveneens is onvoldoende onderbouwd dat kosten zijn gemaakt voor extra huishoud- of oppaskosten. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk.
Extra kosten auto
Dat de vader van het slachtoffer in een Chevrolet Corvette rijdt en hierdoor extra (afschrijvings)kosten heeft gemaakt, komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van verdachte. De benadeelde partij heeft een verplichting om de kosten zoveel mogelijk te beperken en dat had gekund door bijvoorbeeld gebruik te maken van het openbaar vervoer. Ook is niet onderbouwd waarom er twaalf ziekenhuisbezoeken hebben plaatsgevonden.
De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat in redelijkheid en billijkheid de reiskosten voor drie ziekenhuisbezoeken voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank overweegt daarbij dat het gebruikelijk is dat een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer wordt vergoed en dus niet de getankte brandstof. De rechtbank zal daarom een bedrag toewijzen van 3 x 80 x 0,19 = € 45,60.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk.
Medicijnen en eigen risico
De kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor medicatie en het eigen risico van 2019 zijn naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. Dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt in 2020 voor een behandeling van psychische problemen is onvoldoende onderbouwd. Uit de toelichting op de vordering volgt dat de behandeling nog moet worden opgestart. Uit het bijgevoegd declaratieoverzicht volgt dat een bedrag van
€ 775,03 is betaald aan eigen risico. De rechtbank zal deze post daarom in zoverre toewijzen.
Immateriële schade en affectieschade
Dat het slachtoffer schade heeft geleden als gevolg van de steekpartij is evident. Het slachtoffer heeft blijvende littekens op zijn lichaam en zal dus altijd aan het gebeuren op
10 november 2019 worden herinnerd De rechtbank begrijpt dat het slachtoffer pijn en psychisch leed heeft ervaren als gevolg van het delict. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank evenwel niet in verhouding tot de geleden immateriële schade. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de te vergoeden immateriële schade in redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld op €2.500,-.
Affectieschade betreft immateriële schade die een naaste of nabestaande lijdt als gevolg van het door een onrechtmatige daad (waaronder een strafbaar feit) veroorzaakte ernstig en blijvend letsel bij of overlijden van het slachtoffer. Hoewel de littekens van het slachtoffer blijvend zijn, kan dit niet worden gekwalificeerd als ernstig blijvend letsel voor de naaste of nabestaande als bedoeld in de artikelen 51f, tweede lid, tweede volzin Sv en artikel 6:107 BW. De rechtbank verklaart [naam 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal het gevorderde gelet hierop deels toewijzen tot een bedrag van
€ 3420,63te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de niet of onvoldoende onderbouwde schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:poging tot doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Dobbe 70-74 in Zwolle, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de JusTact of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de instelling zullen worden gegeven;
- zich onthoudt van alcohol- en drugsgebruik en meewerkt aan controle op deze verboden. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van
€ 3420,63,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3420,63 ,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
44 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. A.H. toe Laer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met kenmerk Luhansk ON1R019120. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte van 12 november 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , inclusief bijlagen, p. 95-100.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 november 2019, p. 51.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 augustus 2020, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
5.Proces-verbaal verhoor getuige van 21 november 2019, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , p. 220-224.
6.Proces-verbaal verhoor getuige van 27 november 2019, inhoudende de verklaring van [getuige 2] , p. 238-242.