ECLI:NL:RBOVE:2020:316

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
08/996042-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel van € 414.066,39

Op 27 januari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een ontbindingsbeslissing genomen in de zaak met parketnummer 08/996042-15. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 414.066,39, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld. Deze beslissing is genomen naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie, die op 15 juli 2019 werd behandeld. De verdachte was aanwezig, maar had geen advocaat en kreeg de gelegenheid om deze te zoeken. De zaak werd aangehouden tot 13 januari 2020, maar de verdachte verscheen niet op de zitting en er waren geen onderzoekswensen ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van 1996 tot begin 2014 penningmeester was van een vereniging die onder toezicht stond van het Ministerie van Financiën. In deze rol heeft hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 een bedrag van € 415.066,39 overgeboekt van de bankrekening van de vereniging naar zijn persoonlijke rekening. De rechtbank concludeert dat de verdachte dit bedrag wederrechtelijk heeft verkregen, aangezien er nauwelijks kosten voor de vereniging zijn gemaakt vanuit zijn privérekening.

De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om het bedrag van € 414.066,39 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op drie jaren, zoals toegestaan onder artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rechtbank Overijssel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/996042-15
Datum vonnis: 27 januari 2020
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 415.000,-.

2.De procedure

De vordering is op 15 juli 2019 behandeld op de openbare terechtzitting. De veroordeelde was aanwezig en verklaarde dat hij graag bijstand van een advocaat wilde. De rechtbank Overijssel heeft de zaak toen voor onbepaalde tijd aangehouden en heeft de veroordeelde in de gelegenheid gesteld een advocaat te zoeken en hem opgedragen uiterlijk 1 oktober 2019, al dan niet via een advocaat, onderzoekswensen kenbaar te maken.
Vervolgens is de vordering behandeld op de openbare terechtzitting van 13 januari 2020. De veroordeelde is, alhoewel rechtens juist opgeroepen, niet verschenen. Er heeft zich in de tussentijd geen advocaat gesteld en er zijn evenmin onderzoekswensen ingediend. Op de terechtzitting heeft de officier van justitie, mr. E.L. Edens, zijn vordering gehandhaafd.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 11 september 2017 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
  • verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
  • het door de bestuurder opzettelijk openbaar maken van een onware staat van baten en lasten, begroting en balans, meermalen gepleegd.
Op 29 mei 2019 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank bevestigd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het vonnis van de rechtbank van 11 september 2017 volgt dat de veroordeelde van 1996 tot begin 2014 bestuurslid was van de [vereniging] van het Ministerie van Financiën (hierna: [vereniging] ). [1] De veroordeelde bekleedde binnen het bestuur de functie van penningmeester en was tevens werkzaam bij het Ministerie van Financiën, namelijk bij de Belastingdienst.
Uit het dossier blijkt dat de veroordeelde privé onder andere beschikt over bankrekening [rekeningnummer 1] (* [rekeningnummer 1] ). [2] De [vereniging] maakt onder andere gebruik van bankrekening [rekeningnummer 2] (* [rekeningnummer 2] ). [3]
De veroordeelde heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 een bedrag van € 415.066,39 overgeboekt van bankrekening * [rekeningnummer 2] ( [vereniging] ) naar bankrekening * [rekeningnummer 1] (zichzelf). [4] Uit de analyse van de bankrekening * [rekeningnummer 1] blijkt dat de veroordeelde een gedeelte van € 377.852,- contant heeft opgenomen. Verder zijn er in deze periode van deze bankrekening nauwelijks, minder dan € 1.000,-, aan kosten voor de [vereniging] betaald. [5]
Gelet op bovenstaande gaat de rechtbank uit van de navolgende berekening.
Opbrengsten (overboekingen van [vereniging] -rekening naar privérekening)
€ 415.066,39
Kosten (gemaakt voor [vereniging] , betaald van privérekening)
€ 1.000,-
------------------ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 414.066,39
De rechtbank stelt aldus op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 414.066,39 (zegge: vierhonderdveertienduizend zesenzestig euro en negenendertig cent).
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 414.066,39 (zegge: vierhonderdveertienduizend zesenzestig euro en negenendertig cent).
Gezien de hoogte van dit bedrag acht de rechtbank termen aanwezig te bepalen dat de duur van de gijzeling, die door de officier van justitie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd, te stellen op drie jaren.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e (nieuw) Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. G.H. Meijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020.

Voetnoten

1.Het vonnis van de Rechtbank Overijssel van 11 september 2017 in de zaak met parketnummer 08/996042-15.
2.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 augustus 2017.
3.Verklaring van de aangever [aangever] d.d. 25 juni 2015 (AMB-003 blz. 052).
4.Afschriften van de zakelijke bankrekening [rekeningnummer 2] waaruit blijkt dat er
5.Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, blz 2.