ECLI:NL:RBOVE:2020:3002

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
08.118375-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak door gebrek aan wettig bewijs

Op 15 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van verkrachting van een vrouw in Radewijk op 29 april 2020. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs voor de tenlastegelegde feiten. Tijdens de zittingen op 28 juli en 8 september 2020 is het bewijs besproken, waaronder verklaringen van de benadeelde en getuigen, alsook forensisch onderzoek. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de verdediging betwistte dit en pleitte voor vrijspraak, stellende dat er sprake was van consensuele seks.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de benadeelde niet voldoende steun vonden in het dossier. Hoewel er letsel was geconstateerd, kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat dit het gevolg was van onvrijwillige penetratie. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de benadeelde onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van dwang, zoals vereist onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig bewijs was voor de beschuldiging van verkrachting en sprak de verdachte vrij.

De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar ouders, had een schadevergoeding van € 10.000,- gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de zaak afgesloten met de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.118375-20 (P)
Datum vonnis: 15 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ( [land] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans verblijvende in de P.I. Grave te Grave.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 juli 2020 en 8 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. U. Yildirim, advocaat te Zwolle, alsmede namens de benadeelde partij [benadeelde] , door
mr. W.J.P. Suringar naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 29 april 2020 in Radewijk [benadeelde] heeft verkracht.
Voluit luidt de tenlastelegging – na de nadere omschrijving op 8 september 2020 - aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 april 2020 te Radewijk, gemeente Hardenberg,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- het vastpakken van (nagenoemde [benadeelde] ) haar arm en/of haar de bosjes in te trekken en/of haar mee te nemen naar een afgelegen, niet voor het publiek zichtbare, plek en/of
- gebruik te maken van zijn fysieke en/of mentale overwicht en/of
- het negeren van mededelingen/signalen dat hij, verdachte, zijn handelingen moest staken en/of
- voorbij te gaan aan de door haar geuite/signalen uitspraken dat zij nagenoemde handelingen niet wilde ondergaan,
[benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] ,
te weten het
- brengen/drukken van zijn penis in haar vagina en/of
- betasten van haar borst(en) en/of
- likken van haar tepel/borst.
De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd in zoverre dat er sprake is van het vastpakken van [benadeelde] , in plaats van het vastpakken van [benadeelde] , zoals ten laste was gelegd. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging en de officier niet in de vervolging geschaad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zij baseert zich daarbij onder meer op het studioverhoor van [benadeelde] , dat wordt ondersteund door het sporenonderzoek en de getuigenverklaringen van [getuige 1] ,
[getuige 2] , haar moeder [getuige 3] en haar vader [getuige 4] . [benadeelde] heeft verklaard dat zij zich verbaal en fysiek verzet heeft. Dat zij de seksuele handelingen door verdachte niet vrijwillig heeft ondergaan blijkt uit het geconstateerde letsel in het genitaal gebied en het diep in haar vagina aangetroffen sperma van verdachte. Daarnaast komt uit de getuigenverklaringen naar voren dat [benadeelde] zich heeft verzet en ‘nee’ heeft geroepen. Daarbij hebben de getuigen gezien dat [benadeelde] bloedde ter hoogte van haar vagina en verklaart [getuige 3] over blauwe plekken bij haar dochter en buikpijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het dwingen tot ondergaan van seksuele handelingen.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is geweest van consensuele seks tussen verdachte en [benadeelde] . Dit blijkt onder meer uit de omstandigheden voorafgaand en volgend op het seksueel binnendringen. Verdachte heeft verklaard direct te zijn gestopt met de penetratie toen [benadeelde] aangaf dat het pijn deed en ‘nee’ zei. Dit past bij hetgeen [benadeelde] heeft verklaard tijdens het informatieve gesprek dat er met haar is gevoerd. De later in de studio afgelegde verklaring van [benadeelde] is niet consistent met het informatieve gesprek en lijkt tot stand te zijn gekomen, nadat zij beïnvloed is door haar ouders en persoonlijk begeleiders. Bovendien wordt haar verklaring niet ondersteund door ander bewijs. Uit het medisch forensisch onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat het aangetroffen letsel in het genitaal gebied niet hoeft te betekenen dat er onvrijwillige penetratie heeft plaatsgevonden. Aan de bloeduitstortingen en kras- en schaafverwondingen wordt evenmin bewijswaarde toegekend in relatie tot onvrijwillige seks.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting op 8 september 2020 is besproken, staat vast dat verdachte en [benadeelde] elkaar op 29 april 2020 op het centraal station in Zwolle hebben ontmoet. Na een treinreis zijn zij samen in Hardenberg uitgestapt en te voet verder gegaan in de richting van de [zorgboerderij] in Radewijk. Onderweg zijn zij gestopt bij bosjes parallel aan de Westeindigerdijk en hebben er seksuele handelingen plaats gevonden tussen [benadeelde] en verdachte. Daarbij is sprake geweest van penetratie.
[benadeelde] heeft verklaard dat zij aan haar arm is meegesleept en dat de seks tegen haar wil was. Zij zou meerdere malen tijdens de penetratie hebben aangegeven dat zij niet wilde en dat verdachte moest stoppen. Ook zou zij fysiek geprobeerd hebben verdachte van zich af te duwen en te trappen.
Verdachte heeft niet ontkend dat er tussen [benadeelde] en hem op 29 april 2020 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Wel wordt uitdrukkelijk betwist dat er sprake is geweest van dwang.
De rechtbank overweegt dat van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht slechts sprake kan zijn, indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Van dwingen is sprake wanneer men toelaat wat men zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Ten slotte is vereist dat degene die dwingt, zelf seksuele handelingen verricht. Het bewijs dat sprake is geweest van dwang moet zowel wettig als overtuigend zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [benadeelde] dat sprake is geweest van het ondergaan van seks tegen haar wil onvoldoende steun vindt in de overige zich in het dossier bevindende stukken. Weliswaar blijkt uit het door het NFI uitgevoerde medisch forensisch onderzoek dat er letsel en bloed aan het voorhof en maagdenvlies van [benadeelde] is aangetroffen, maar niet met zekerheid kan worden gesteld dat dit het gevolg is van onvrijwillige penetratie, zodat deze bevindingen niet als ondersteunend bewijs voor de door aangeefster gestelde dwang kunnen dienen. Ook in de overigens bij [benadeelde] geconstateerde letsels, waaronder de oppervlakkige kras- en schaafverwondingen op onder meer haar benen en rechterelleboog kan geen steun worden gevonden voor de gestelde dwang, nu de oorzaak van die letsels niet met zekerheid kan worden vastgesteld. In het dossier bevinden zich de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Allen verklaren dat zij op 29 april 2020 van [benadeelde] hebben gehoord dat er sprake zou zijn geweest van seksuele handelingen tegen haar wil en dat [benadeelde] zich verbaal en fysiek verzet heeft. Deze “de auditu” verklaringen zijn allen terug te voeren op de verklaring van [benadeelde] over de vermeende dwang.
Nu ondersteunende bewijsmiddelen voor de door [benadeelde] gestelde dwang ontbreken, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs om verdachte ter zake die dwang te veroordelen. Niet is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de seksuele handelingen op zodanige wijze hebben plaatsgevonden dat sprake is geweest van verkrachting in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Dit maakt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

5.De schade van benadeelden

[benadeelde] , vertegenwoordigd door haar ouders [getuige 3] en [getuige 4] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft zich laten bijstaan door mr. W.J.P. Suringar. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, wegens immateriële schade.
Nu verdachte van het ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken en aan hem geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 15 september 2020.
Buiten staat
Mr. Mulder is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.