ECLI:NL:RBOVE:2020:2978

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
08-060828-20 en 08-139432-20 (t.t.z. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en verduistering door een 45-jarige man met meerdere slachtoffers

Op 14 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 45-jarige man, die werd beschuldigd van oplichting en verduistering. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man heeft in een jaar tijd meerdere ondernemers opgelicht en goederen verduisterd, wat resulteerde in een schadevergoeding van bijna 3000 euro die hij aan de slachtoffers moet betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan zeven vermogensdelicten, waaronder oplichting en verduistering, en heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle feiten gehonoreerd. De verdachte heeft tijdens de zitting ontkend schuldig te zijn, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en het bewijs overtuigend. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingen voor de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die niet onderbouwd waren. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-060828-20 en 08-139432-20 (t.t.z. gev.) (P)
Datum vonnis: 14 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.E.R. Osinga en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 08-060828-20 (na wijziging van de tenlastelegging op 31 augustus 2020)
  • feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 7:zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting;
  • feit 5, feit 6:zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering;
  • feit 8:zich – al dan niet samen met een ander – schuldig heeft gemaakt aan diefstal, dan wel aan verduistering;
parketnummer 08-139432-20
- zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, dan wel aan diefstal.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 08-060828-20
1.
hij op of omstreeks 22 mei 2019 te Denekamp in de gemeente Dinkelland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één of meer vleespakketten, door aan die [slachtoffer 1] te kennen te geven dat hij eigenaar was van een metaalbedrijf in Enschede met kantoor aan huis en dat hij in Oldenzaal woonachtig was, het totaal bedrag van € 520,00 via internet wilde overmaken, waarbij hij een scherm van zijn telefoontoestel aan haar toonde met een site van de ING bank, waarna hij dat bedrag intoetste en dat scherm weer aan haar toonde en aldus de indruk heeft gewekt dat het bedrag werd overgemaakt;
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2019, althans op een tijdstip in de periode van 13 augustus 2019 tot 16 augustus 2019 in de gemeente Enschede met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten fiets, door via Messenger met het account “ [account] ” te reageren op een advertentie van die [slachtoffer 2] in Facebook en die [slachtoffer 2] te kennen te geven dat hij die fiets wilde kopen, waarna hij die fiets bij die [slachtoffer 2] is gaan ophalen en/of toen aan die [slachtoffer 2] vertelde dat hij zijn telefoon was vergeten en aan haar heeft gevraagd of hij met de telefoon van die [slachtoffer 2] het geld kon overmaken, waarna hij vervolgens de overboeking van het aankoop bedrag van € 1850,00 op haar rekeningnummer aan haar toonde;
3.
hij op of omstreeks 20 september 2019 in de gemeente Enschede met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten vlees, door die [slachtoffer 3] te kennen te geven dat hij voor [bedrijf 1] werkte en dat hij een bestelling wilde plaatsen, waarna toen die bestelling klaar was aan die [slachtoffer 3] vertelde dat hij zijn pinpas was vergeten, maar dat hij het bedrag van € 287,00 wel online via de bankapp zou overmaken, waarna hij vervolgens aan die [slachtoffer 3] die overboeking toonde en aldus de indruk heeft verwekt dat het betaald was;
4.
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente Almelo met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten kaas en worst, door zich voor te stellen als [alias] en die [slachtoffer 4] te kennen te geven dat hij kwam in opdracht van de " [naam evenement] " en dat er door een foutje bij een ander bedrijf geen kaas geleverd kon worden en dat hij met spoed kaas nodig had, waarna hij aan die [slachtoffer 4] heeft gevraagd of hij met haar telefoon mocht internetbankieren en zodoende het bedrag van € 279,80 kon overmaken, waarna hij inlogde op de betaalsite van een bank en aldus die indruk heeft gewekt dat het bedrag was betaald;
5.
hij op of omstreeks 26 juli 2019, althans in de periode van 26 juli 2019 tot 30 juli 2019 te Denekamp, gemeente Dinkelland opzettelijk een geluidsinstallatie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten had gehuurd, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
hij op of omstreeks 22 juli 2019 in de gemeente Oldenzaal opzettelijk een springkussen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [bedrijf 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten had gehuurd, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
7.
hij op of omstreeks 19 december 2019 te Eibergen, gemeente Berkelland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] en/of [bedrijf 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten kerstpakketten en worst, door aan [verkoopster] , werkzaam als verkoopster bij de [bedrijf 5] te kennen te geven dat hij kerstpakketten en worst voor zijn bedrijf [bedrijf 3] wilde hebben en dat hij een factuur wilde, waarbij hij een briefje met de valse gegevens [bedrijf 3] , [adres 1] , email [mailadres 1] , factuur mailen heeft afgegeven;
8.
hij op of omstreeks 12 december 2019 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, één of meer blikjes en/of flesjes drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 december 2019 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk één of meer blikjes en/of flesjes drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke flesje en/of blikjes drank verdachte had ingeladen in zijn auto, onder gehoudenheid die flesjes en/of blikjes drank te betalen en welke flesjes en/of blikjes drank verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
parketnummer 08-139432-20
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Enschede, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerkster van juwelier [juwelier] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een ring met een waarde van ongeveer 499,00 euro, door te zeggen dat hij, verdachte, zijn pinpas niet bij zich had en/of (vervolgens) te zeggen dat hij, verdachte, de eigenaresse kende en/of (waardoor) hij, verdachte, een factuur heeft gekregen waarop hij, verdachte, (vervolgens) een valse naam en/of adresgegevens heeft vermeld;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Enschede een ring met een waarde van ongeveer 499,00 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Juwelier [juwelier] en/of [slachtoffer 10] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten, waarbij hij ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 08-060828-20 feit 8 ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen acht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van parketnummer 08-060828-20 heeft de raadsman aangevoerd dat voor de feiten 2, 3 en 6 het overtuigend bewijs ontbreekt. Ten aanzien van de feiten 1, 4, 5 en 7 ontkent verdachte zijn betrokkenheid en stelt hij dat er sprake moet zijn van een persoonsverwisseling. Ten aanzien van feit 8 stelt de verdediging dat verdachte is gebruikt als werktuig en geen weet had van het strafbare handelen van de ander.
De raadsman heeft inzake parketnummer 08-139432-20 aangevoerd dat er slechts sprake is van één enkele leugen en dat dit niet opgevat kan worden als een samenweefsel van verdichtsels. Hierdoor ontbreekt het oplichtingsmiddel en dient vrijspraak te volgen voor het primair ten laste gelegde feit. Ook voor het subsidiair ten laste gelegde feit dient vrijspraak te volgen nu verdachte de ring rechtmatig onder zich had en er derhalve geen sprake is van diefstal.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.1
Parketnummer 08-060828-20
4.3.1.1 Feit 1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. In haar verklaring heeft [slachtoffer 1] naar voren gebracht dat zij op 22 mei 2019 samen met haar man aan het werk was in de slagerij bij hun vleesboerderij in Denekamp. Er kwamen twee mannen bij hun bedrijf. De bijrijder stapte uit het voertuig en liep de slagerij binnen. De man bestelde twee vleespakketten van tien kilogram per stuk met verschillende vleessoorten. Daarnaast wilde de man vijf kilogram entrecote en drie kilogram ossenhaas. De totale waarde van de bestelde producten betrof € 520,--. De man vertelde dat hij een metaalbedrijf had aan de [adres 2] in Enschede en dat hij kantoor aan huis had in Oldenzaal. De man wilde het bedrag van de bestelde producten via het internet overmaken. Hij liet op zijn scherm zien dat er een bedrag van € 520,-- zou worden overgemaakt. Op het scherm was de site van de ING-bank en de naam [naam 1] of [naam 2] te zien. Aangezien de man een bedrag van € 520,-- op zijn scherm had staan, ging [slachtoffer 1] ervan uit dat het geld naar hun rekening werd overgeboekt. De mannen vertrokken met de vleespakketten. Toen [slachtoffer 1] op 24 mei 2019 naar de Rabobank belde, werd haar verteld dat er geen € 520,-- vanaf een ING-rekening door iemand genaamd [naam 1] of [naam 2] was overgeboekt.
In een aanvullende verklaring heeft [slachtoffer 1] verteld dat zij door een persoon is gebeld die op een soortgelijke manier is opgelicht door een man genaamd [naam 1] , wonende aan de [adres 3] in Enschede, en dat zij een foto heeft ontvangen waarop die [naam 1] is te zien. [slachtoffer 1] en haar echtgenoot herkenden de man op de foto als zijnde de persoon die in hun slagerij het vlees heeft besteld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is op de foto die in de bijlage van de aangifte is opgenomen en die ter terechtzitting aan hem is getoond.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Aangeefster en haar echtgenoot hebben een foto van verdachte ontvangen van een andere gedupeerde ondernemer, waarop zij verdachte herkennen als de man die bij hen in de slagerij is geweest en vlees heeft besteld, zoals in de aangifte staat vermeld. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich ook op die foto te herkennen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat niet híj maar [naam 3] degene is die [slachtoffer 1] heeft opgelicht, op grond van het vorenstaande niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.1.2 Feit 2
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte als tweede feit is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft ontkend dat hij feit 2 heeft gepleegd. In het dossier bevinden zich diverse aanwijzingen die in de richting van verdachte zouden kunnen wijzen, te weten het merk van de gebruikte auto, het door aangeefster genoemde telefoonnummer en het Facebookaccount “ [account] ”. Het gegeven dat de dader in een Mercedes – die aangeefster overigens niet zelf heeft gezien – reed, is te algemeen. Daarnaast maakt aangeefster melding van een door de dader opgegeven telefoonnummer, dat volgens een andere aangever door verdachte is verstrekt bij een andere gelegenheid, welke zaak is geseponeerd. Verdachte heeft ter zitting ontkend het genoemde nummer gebruikt te hebben. Evenmin is uit het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende vast komen te staan dat het Facebookaccount van verdachte of van zijn zoon is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde aanwijzingen onvoldoende om de overtuiging te bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.1.3 Feit 3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 20 september 2019 een man een bestelling plaatste voor een barbecue. Deze man vroeg voor vijftien personen voor elke persoon zes verschillende stukken vlees klaar te maken. Het totaalbedrag hiervan betrof € 287,--. De man vertelde dat hij werkt voor [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 4] Enschede. Aangezien de man zijn pinpas was vergeten, wilde hij het geld via internetbankieren overmaken. [slachtoffer 3] stond naast de man toen de overboeking werd verricht. Op het scherm stonden de gegevens van het bedrijf van [slachtoffer 3] , evenals het te betalen bedrag. Nadat [slachtoffer 3] de gegevens had gecontroleerd, drukte de man op de verzendknop. [slachtoffer 3] ging er derhalve van uit dat het verschuldigde bedrag was overgemaakt en heeft het vlees meegegeven. Toen [slachtoffer 3] zijn bankrekening controleerde, bleek echter dat het verschuldigde bedrag van € 287,-- niet op zijn rekening was gestort. De gegevens van het opgegeven bedrijf bleken naderhand ook niet te kloppen. [slachtoffer 3] heeft de man beschreven als een gladde jongen met een slank postuur en steil haar met bovenop een soort toefje. De man reed in een Mercedes A-serie met kenteken [kenteken 1] .
De politie heeft onderzoek verricht naar de gegevens die door de man zijn achtergelaten. Op het internet is geen bedrijf gevonden met de naam [bedrijf 1] of een soortgelijke naam. De opgegeven straatnaam [adres 4] bestaat ook niet. De postcode [postcode] Enschede blijkt evenwel te horen bij de [adres 5] te Enschede, waar [naam 1] woonachtig is of is geweest. Het kenteken [kenteken 1] stond ten tijde van het misdrijf op naam van verdachte en blijkens de GBA-gegevens is [naam 1] de moeder van verdachte. Uit de adreshistorie van verdachte en uit politiemutaties blijkt dat hij in 2011 en 2013 meermaals de [adres 5] te Enschede als zijn woonadres heeft opgegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.1.4 Feit 4
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte als vierde feit is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Tenlastegelegd is – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte op 26 oktober 2019 in de gemeente Almelo [slachtoffer 4] heeft opgelicht. In haar aangifte heeft [slachtoffer 4] echter verklaard dat het strafbare handelen heeft plaatsgevonden in haar winkel te Losser. Bij het ontbreken van een ruimere duiding van de pleegplaats, bijvoorbeeld door middel van de zinsnede “althans in Nederland”, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen.
4.3.1.5 Feit 5
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 11] (hierna: [slachtoffer 11] ) heeft namens [bedrijf 2] aangifte gedaan van verduistering. [slachtoffer 11] heeft verklaard dat op 26 juli 2019 een man zijn bedrijf [bedrijf 2] binnenkwam. Die man vertelde aan de vader van [slachtoffer 11] – die op dat moment voor zijn zoon waarnam – dat hij op 25 juli 2019 telefonisch geluidsapparatuur had besteld en dat kwam ophalen. De man had gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De geluidsapparatuur werd ingeladen en de man ondertekende de pakbon, die op naam van [naam 4] , [adres 3] Enschede, stond. De man zou de geluidsapparatuur op 29 juli 2019 om 10:00 uur terugbrengen. Toen dat niet gebeurde, heeft de vader van [slachtoffer 11] getracht contact te krijgen met de persoon die de geluidsapparatuur heeft meegenomen en belde hiertoe het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Er werd echter niet opgenomen. De vader van [slachtoffer 11] heeft vervolgens een appbericht gestuurd naar genoemd telefoonnummer en heeft verzocht de geluidsapparatuur terug te brengen. Toen hij het nummer belde, werd opgenomen door een, naar zijn schatting, dertienjarige jongen. Op een door [slachtoffer 11] geplaatste Facebook-oproep over de zaak werd veel gereageerd en werd vaak de naam [verdachte] genoemd. Iemand stuurde een kopie van het paspoort van deze [verdachte] . De vader van [slachtoffer 11] herkende verdachte als de man die de geluidsapparatuur heeft opgehaald. De man die de geluidsapparatuur heeft meegenomen, heeft volgens de vader van [slachtoffer 11] een fors postuur en kort grijzend haar. De man is ongeveer 1.80 meter lang, heeft een litteken op zijn linker wang en droeg een overhemd met korte mouwen, een korte broek en sneakers. De totale schade betreft € 5000,--. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een litteken heeft op zijn linkerwang. Hij herkent zichzelf op de ter zitting getoonde foto’s die aangever naar aanleiding van zijn bericht via Facebook heeft ontvangen.
Blijkens een afschrift inzake telecommunicatiegegevens staat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] sinds 30 maart 2019 op naam van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, inhoudende dat er sprake moet zijn van een persoonsverwisseling, overweegt de rechtbank het volgende. Naar aanleiding van het Facebookbericht dat door aangever is geplaatst, hebben andere gedupeerden de naam [verdachte] genoemd en werden foto’s aan aangever toegezonden, waaronder een kopie van het paspoort van verdachte. De vader van aangever heeft verdachte herkend als degene die het ten laste gelegde heeft begaan. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich op die foto’s te herkennen, dat [naam 4] – wiens naam en adres op de pakbon stonden vermeld – inderdaad zijn zoon is en dat hij – zoals door de vader van aangever is beschreven – een litteken op zijn linker wang heeft. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat sprake zou zijn van een persoonsverwisseling derhalve niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
De rechtbank acht feit 5 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.1.6 Feit 6
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) heeft aangifte gedaan van verduistering. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat op 22 juli 2019 een man een springkussen wilde huren bij hun bedrijf [bedrijf 4] in Oldenzaal. De man koos een blauw springkussen in de vorm van een kasteel. De man heeft het springkussen, inclusief dekzeil en blower, meegenomen. Het springkussen diende op 24 juli 2019 te worden teruggebracht, maar dat is niet gebeurd. De echtgenoot van [slachtoffer 5] heeft een kopie van het paspoort van de man gemaakt. Daarop is te zien dat de man [verdachte] heet en is geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] . Het door de man achtergelaten telefoonnummer is [telefoonnummer 1] . Op 27 juli 2019 belde [verdachte] om te vertellen dat hij het springkussen op 26 juli 2019 wilde terugbrengen, maar dat het springkussen is gestolen. Hij belde met het eerder door hem opgegeven telefoonnummer.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, inhoudende dat het springkussen is gestolen en hij het derhalve niet kon terugbrengen, overweegt de rechtbank het volgende.
Pas een dag nadat het springkussen volgens verdachte zou zijn gestolen, heeft hij contact opgenomen met [bedrijf 4] om hen daarvan op de hoogte te brengen. Op 29 juli 2019 wilde verdachte daarvan aangifte doen. Het ligt echter voor de hand dat wanneer iemand wordt bestolen, die persoon meteen actie onderneemt. Daarnaast had verdachte het springkussen al op 24 juli 2019 terug moeten brengen. Het inadequate handelen van verdachte in combinatie met het gegeven dat een aangifte nog altijd ontbreekt, maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig acht en terzijde stelt. Het oordeel dat verdachtes verklaring niet geloofwaardig is, leidt tot de conclusie dat hij zich het springkussen wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank feit 6 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.1.7 Feit 7
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 7] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat op 19 december 2019 een man in haar winkel De [bedrijf 5] zes kerstpakketten heeft uitgezocht. Daarnaast wilde de man tien metworsten hebben. De man werd geholpen door een medewerkster van [slachtoffer 7] . Toen de medewerkster alle producten had aangeslagen, vroeg de man om een factuur. [slachtoffer 7] sprak af dat zij de factuur naar het door de man achtergelaten e-mailadres zou sturen, maar was er op dat moment niet van op de hoogte dat de goederen op rekening werden gezet. Dat werd haar in de avond duidelijk toen zij de kassabon bekeek. Op de kassabon stond het totaalbedrag van € 198,75. Bij de kassabon zat een geel memoblaadje met de tekst: “ [bedrijf 3] , [adres 1] , [mailadres 1] . Factuur mailen”. De gegevens op het memoblaadje bleken niet te kloppen. [slachtoffer 7] is via een Facebookoproep op de naam [verdachte] als mogelijke dader gewezen. Daarnaast kreeg zij diverse foto’s toegestuurd. Op die foto’s herkende [slachtoffer 7] de man die zij op Facebook had gezien. Het verschuldigde bedrag is nimmer overgeschreven.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, inhoudende dat er sprake moet zijn van een persoonsverwisseling, overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster heeft via Facebook de naam van verdachte achterhaald. Daarnaast kreeg zij diverse foto’s toegestuurd waarop zij de persoon van Facebook, zijnde verdachte, herkende als degene die zich aan het ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Ter zitting heeft verdachte zichzelf op de genoemde foto’s herkend. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat sprake moet zijn van een persoonsverwisseling derhalve niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank feit 7 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.1.8 Feit 8
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 9] (hierna: [slachtoffer 9] ) heeft aangifte gedaan van diefstal/verduistering. [slachtoffer 9] heeft verklaard dat op 12 december 2019 een man bij zijn winkel [bedrijf 6] te Enschede kwam. Die man vertelde eigenaar te zijn van [bedrijf 7] uit Enschede en toonde een kopie van het KvK-uittreksel waarop die gegevens stonden vermeld. De man bestelde 480 blikjes Red Bull, 240 blikjes Chocomel, 240 blikjes Fristi, 120 flesjes AA drink, 240 blikjes Coca Cola en 120 blikjes Coca Cola Light. Het totaalbedrag van de bestelling betrof € 1.099,54. De bestelling werd voor de man klaargezet op een rolcontainer. De man tekende voor akkoord en heeft de gehele bestelling meegenomen en in zijn auto geladen. De man zou betalen nadat hij alles had ingeladen, omdat zijn portemonnee nog in de auto lag. De man is echter in zijn voertuig, een grijze Peugeot met kenteken [kenteken 2] , gestapt en weggereden zonder te betalen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 12 december 2019 bij [bedrijf 6] te Enschede is geweest en daar de bestelling in het voertuig heeft geladen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 8 primair ten laste gelegde diefstal niet bewezen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat er een bestelling was geplaatst en deze bestelling door verdachte in het voertuig is geladen. Op dat moment had verdachte de drankblikjes en -flesjes (nog) rechtmatig onder zich, zodat van diefstal geen sprake kan zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van ene [naam 5] uit Glanerbrug, van wie hij de achternaam niet weet, is meegereden en de blikjes en flesjes heeft ingeladen. Verdachte wist niet dat de blikjes en flesjes niet betaald waren/zouden worden. De rechtbank stelt deze verklaring op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich de drankblikjes en -flesjes wederrechtelijk heeft toegeëigend, nadat deze aan hem – onder gehoudenheid van betaling – waren meegegeven.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.3.2.
Parketnummer 08-139432-20
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 12] (hierna: [slachtoffer 12] ) heeft namens Juwelier [juwelier] aangifte gedaan van oplichting/diefstal. [slachtoffer 12] heeft verklaard dat zij op 11 januari 2020 aan het werk was bij [juwelier] te Enschede. Zij hielp een man die vertelde dat zijn vrouw aanstaande zondag jarig was en dat hij twee mooie ringen had gezien. De man besloot een 18-karaat 5,85 gram gouden ring te kopen met drie ovale diamanten met aan beide zijden drie diamanten (langwerpig geslepen, baguettes). Deze ring had een waarde van € 499,--. Toen de man wilde afrekenen, zei hij zijn pinpas te zijn vergeten. De man zei dat hij de eigenaresse van de juwelierszaak, [slachtoffer 10] (hierna: [slachtoffer 10] ), kende en vroeg om een factuur. [slachtoffer 10] was in de veronderstelling dat de man reeds had betaald en stemde daarmee in. De man liet de volgende gegevens achter: [bedrijf 8] , [adres 6] , info
[mailadres 2], [telefoonnummer 2] . De man vertelde bij dit bedrijf te werken en zette zijn handtekening. De man vertrok met de ring. Naderhand bleek dat [slachtoffer 10] de man niet kent en dat het niet de bedoeling was om de ring op rekening mee te geven. De rekening is niet betaald. Op de camerabeelden is te zien dat de man in een zilvergrijze Peugeot 306 SW, met facelift model van 1996/1997 of later, reed. [slachtoffer 12] en [slachtoffer 10] zijn via Facebook achter de naam van de man gekomen, te weten [verdachte] .
In haar getuigenverklaring heeft [slachtoffer 10] bevestigd dat de man een gouden ring met diamanten ter waarde van € 500,-- heeft uitgezocht en dat zij in de veronderstelling was dat de man reeds had betaald, omdat haar collega bezig was met het pinapparaat. Om die reden stemde [slachtoffer 10] in met het toesturen van een factuur. De gegevens die de man heeft achtergelaten, bleken niet te kloppen. Andere juweliers noemden als naam van de desbetreffende man: [verdachte] . Toen [slachtoffer 10] de Facebookfoto’s van [verdachte] bekeek, herkende zij verdachte als zijnde de man die bij haar in de juwelierszaak is geweest en de ring heeft meegenomen.
De politie heeft onderzoek verricht naar de achtergelaten gegevens. Uit dat onderzoek is gebleken dat er in Enschede geen [bedrijf 8] bestaat en dat het opgegeven adres geen bestaand adres betreft. Het telefoonnummer is niet in gebruik, maar is in het verleden wel in gebruik geweest door iemand – te weten ene [naam 6] – die in Enschede woont. Het genoteerde e-mailadres kan niet aan een bouwbedrijf worden gelinkt en komt evenmin in het politiesysteem voor.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de juwelierszaak is geweest en de desbetreffende ring heeft meegenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de verdediging, inhoudende dat er slechts sprake is van een enkele leugen en er derhalve niet gesproken kan worden van een oplichtingsmiddel, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft bij de medewerkster van de juwelierszaak de veronderstelling gewekt dat hij de eigenaresse van de juwelierszaak kende en dat hij zijn pinpas was vergeten, waarna hij om een factuur vroeg. Bij het achterlaten van de benodigde informatie om de factuur naar verdachte te sturen, heeft verdachte uitsluitend onjuiste gegevens – te weten bedrijfsnaam, straatnaam e-mailadres en telefoonnummer – opgegeven. De rechtbank merkt dit aan als een samenweefsel van verdichtsels en derhalve niet als een enkele leugen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Verdachte heeft verklaard dat hij de ring wel wilde betalen, maar daarin werd gehinderd door een geblokkeerde bankrekening De rechtbank stelt deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Reeds gelet op het feit dat verdachte uitsluitend valse gegevens heeft verstrekt, acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat verdachte op enig moment de intentie heeft gehad om te betalen. Verdachte heeft zich dan ook geen moeite getroost om contact op te nemen met aangeefster of haar in de tussentijd schadeloos te stellen. Daarnaast is niet gebleken dat de bankrekening van verdachte was geblokkeerd.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten – met uitzondering van het onder parketnummer 08-060828-20 onder 2, onder 4 en onder 8 primair ten laste gelegde – heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 08-060828-20
1.
hij op 22 mei 2019 te Denekamp met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere vleespakketten, door aan die [slachtoffer 1] te kennen te geven dat hij eigenaar was van een metaalbedrijf in Enschede met kantoor aan huis en dat hij in Oldenzaal woonachtig was, het totaalbedrag van € 520,00 via internet wilde overmaken, waarbij hij een scherm van zijn telefoontoestel aan haar toonde met een site van de ING-bank, waarna hij dat bedrag intoetste en dat scherm weer aan haar toonde en aldus de indruk heeft gewekt dat het bedrag werd overgemaakt;
3.
hij op 20 september 2019 in de gemeente Enschede met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van vlees, door die [slachtoffer 3] te kennen te geven dat hij voor [bedrijf 1] werkte en dat hij een bestelling wilde plaatsen, waarna, toen die bestelling klaar was, aan die [slachtoffer 3] vertelde dat hij zijn pinpas was vergeten, maar dat hij het bedrag van € 287,00 wel online via de bankapp zou overmaken, waarna hij aan die [slachtoffer 3] die overboeking toonde en aldus de indruk heeft gewekt dat het betaald was;
5.
hij op 26 juli 2019 te Denekamp, gemeente Dinkelland, opzettelijk een geluidsinstallatie, toebehorende aan [bedrijf 2] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten had gehuurd, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
hij op 22 juli 2019 in de gemeente Oldenzaal opzettelijk een springkussen, toebehorende aan [bedrijf 4] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten had gehuurd, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
7.
hij op 19 december 2019 te Eibergen, gemeente Berkelland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 5] heeft bewogen tot de afgifte van kerstpakketten en worst, door aan [verkoopster] , werkzaam als verkoopster bij de [bedrijf 5] , te kennen te geven dat hij kerstpakketten en worst voor zijn bedrijf [bedrijf 3] wilde hebben en dat hij een factuur wilde, waarbij hij een briefje met de valse gegevens [bedrijf 3] , [adres 1] , email [mailadres 1] , factuur mailen heeft afgegeven;
8 subsidiair.
hij op 12 december 2019 in de gemeente Enschede opzettelijk blikjes en flesjes drank, toebehorende aan [slachtoffer 9] , en welke flesje en blikjes drank verdachte had ingeladen in zijn auto, onder gehoudenheid die flesjes en blikjes drank te betalen en welke flesjes en blikjes drank verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
parketnummer 08-139432-20
hij op 11 januari 2020 te Enschede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerkster van juwelier [juwelier] heeft bewogen tot de afgifte van een ring met een waarde van ongeveer 499,00 euro, door te zeggen dat hij, verdachte, zijn pinpas niet bij zich had en te zeggen dat hij, verdachte, de eigenaresse kende en waardoor hij, verdachte, een factuur heeft gekregen waarop hij, verdachte, een valse naam en adresgegevens heeft vermeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 08-060828-20 feit 1, feit 3 en feit 7 en parketnummer 08-139432-20:
telkens het misdrijf: oplichting;
parketnummer 08-060828-20 feit 5, feit 6 en feit 8 subsidiair:
telkens het misdrijf: verduistering.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij een bewezenverklaring verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft meerdere ondernemers voor telkens vele honderden euro’s benadeeld door hen op te lichten of goederen van hen te verduisteren. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 augustus 2020 is verdachte eerder voor soortgelijke (reeksen) vermogensdelicten veroordeeld. Opvallend is dat verdachte zich gedurende de proeftijd, die hem bij zijn laatste veroordeling voor soortgelijke feiten is opgelegd, niet aan vermogensdelicten heeft schuldig gemaakt. Kort nadat de proeftijd was afgelopen, begon verdachte weer met het veelvuldig plegen van vermogensdelicten.
De rechtbank komt tot een veroordeling van zeven vermogensdelicten (oplichtingen en verduisteringen), allen gepleegd in één jaar tijd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij van het plegen van vermogensdelicten een levensstijl lijkt te hebben gemaakt, waarmee hij kennelijk zonder scrupules een spoor van gedupeerden achter laat.
De rechtbank weegt voorts in het nadeel van verdachte mee dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafbare handelen Hij heeft enkel aan het behartigen van zijn eigen belangen gedacht en heeft door dit kwalijke handelen veel ondernemers met schade achtergelaten.
Gelet op het voorafgaande kan naar het oordeel van de rechtbank – gelet op de veelheid van feiten, de schade die verdachte stelselmatig berokkent aan het vertrouwen in het economisch verkeer, de ernst van het bewezenverklaarde en de halsstarrigheid van verdachte in zijn strafbare handelen – enkel worden gereageerd met een gevangenisstraf. De rechtbank zal die gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen om verdachte gedurende langere tijd te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
Parketnummer 08-060828-20, feit 1
8.1.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.270,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Vleespakketten en diverse vleessoorten € 520,--
- Biggreen Egg large € 1.750,--.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, met uitzondering van het bedrag voor de barbecue (biggreen egg).
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is, met uitzondering van de barbecue (biggreen egg).
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost inzake de
vleespakketten en diverse vleessoortenis niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 520,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank overweegt dat de barbecue niet in de tenlastelegging en dus ook niet in de bewezenverklaring is opgenomen. De opgevoerde schade inzake deze barbecue betreft dan ook geen rechtstreekse schade die door het bewezenverklaarde feit is veroorzaakt. De benadeelde partij zal voor dat deel, te weten € 1.750,--, niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.2
Parketnummer 08-060828-20, feit 2
8.2.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.856,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- Elektrische fiets van het merk Gazelle € 1.856,--.
8.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
8.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is.
8.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde feit. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.3
Parketnummer 08-060828-20, feit 6
8.3.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 13] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Springkussen € 2.500,--
- Blower € 250,--
- Gemiste huurinkomsten € 2.000,--.
8.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
8.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de gevorderde schade niet is onderbouwd.
8.3.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten inzake
het springkussenen
de blowerzijn betwist en onvoldoende onderbouwd. Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Enkel de (exacte) omvang staat in dit stadium niet vast. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade voor het springkussen en de blower naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 1.000,--. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige, te weten € 1.750,--, afwijzen.
De onder de post
gemiste huurinkomstenopgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel, te weten € 2.000,--, niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.4
Parketnummer 08-060828-20, feit 7
8.4.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 207,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Kerst relatiegeschenk € 26,75
- Kerst relatiegeschenk € 42,50
- Kerst relatiegeschenk € 18,75
- Kerst relatiegeschenk € 20,00
- Kerst relatiegeschenk € 40,00
- Kerst relatiegeschenk € 19,25
- Metworst knoflook € 15,75
- Metworst puur € 15,75
- Aangetekende brief met factuur € 8,45.
8.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
8.4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is.
8.4.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 207,20, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
Parketnummer 08-060828-20, feit 8
8.5.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.099,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- Frisdranken € 1.099,54.
8.5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering – exclusief BTW – toe te wijzen.
8.5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering – exclusief BTW – toewijsbaar is.
8.5.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn – met uitzondering van de BTW – niet betwist en deze posten zijn – inclusief de BTW – voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Met betrekking tot deze BTW overweegt de rechtbank dat voor de benadeelde partij [slachtoffer 9] geldt dat hij als ondernemer de BTW, die hij op factuur bij zijn klanten in rekening brengt, aan de Belastingdienst moet afdragen. De op factuur aan verdachte in rekening gebrachte – en niet betaalde BTW – maakt dus deel uit van de schade van de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.099,54, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.6
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08-060828-20 onder 2, onder 4 en onder 8 primair, ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08-060828-20 onder 1, onder 3, onder 5, onder 6, onder 7, onder 8 subsidiair, en het onder parketnummer 08-139432-20 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08-060828-20 feit 1, feit 3 en feit 7 en parketnummer 08-139432-20:
telkens het misdrijf: oplichting;
parketnummer 08-060828-20 feit 5, feit 6 en feit 8 subsidiair:
telkens het misdrijf: verduistering;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoedingen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1](parketnummer 08-060828-20, feit 1) van een bedrag van
€ 520,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2019);
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor een deel van € 1.750,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 520,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
10 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2](parketnummer 08-060828-20, feit 2) in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 13](parketnummer 08-060828-20, feit 6) van een bedrag van
€ 1.000,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019);
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 13] voor een deel van € 2.000,-- (gederfde huurinkomsten) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering voor het overige af;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
20 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 7](parketnummer 08-060828-20, feit 7) van een bedrag van
€ 207,20(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2019);
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 207,20,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
4 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 9](parketnummer 08-060828-20, feit 8) van een bedrag van
€ 1.099,54(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2019);
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.099,54,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
20 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoelde bedragen daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2020.
Mr. S.K. Huisman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Parketnummer 08-060828-20
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Enschede (PL0600-2019538641) van 10 maart 2020. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte, van [slachtoffer 1] van 27 mei 2019, pagina 42 en 43, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Op woensdag 22 mei 2019 kwamen er twee mannen bij ons bedrijf. Wij hebben een vleesboerderij aan de [adres 7] in Denekamp. De bijrijder stapte uit de auto en liep door de potstal naar binnen en via onze kookkeuken naar onze slagerij. Ik was samen met mijn man [naam 7] in de slagerij aan het werk. De man wilde graag twee vleespakketten van tien kilogram per stuk met hierin diverse vleessoorten. Tevens wilde hij vijf kilogram entrecote en drie kilogram ossenhaas. Dit was in totaal voor een bedrag van 520,00 euro. Ondertussen vertelde de man aan mij dat hij een metaalbedrijf in Enschede zou hebben. Hij vertelde dat dit bedrijf aan de [adres 2] zou zitten. Hij vertelde dat hij kantoor aan huis had en dat zijn woonhuis in Oldenzaal was. Tevens vertelde hij dat hij zes kinderen had. Toen hij wilde betalen, wilde hij dit bedrag via internet overmaken. Dit lukte niet volgens hem. Hierop liet de man die het vlees kocht zien dat er een bedrag van € 520,00 zou worden overgemaakt. Ik zag samen met mijn man op het scherm van zijn telefoon een site van de ING-bank. Ik zag de naam heel kort staan, dit was [naam 1] of [naam 2] . Ik zag kort een IBAN-nummer van de ING-bank. Ik zag dat de man een bedrag van 520,00 euro op het scherm had staan. Ik ging er dus van uit dat het geld op dat moment ook daadwerkelijk op onze rekening zou worden overgeboekt. De mannen vertrokken met het vlees. Op vrijdag 24 mei 2019 heb ik weer naar de Rabobank gebeld en daar vertelde men mij dat er geen geld op onze rekening was gestort door de ING-bank. Er was geen bedrag van 520,00 euro door een zekere [naam 1] of [naam 2] overgeboekt.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 28 mei 2019, pagina 48 en de bijlagen op pagina 50 en 51, zakelijk weergegeven:
Getuige [slachtoffer 1] vertelde dat zij was gebeld door een persoon die zijn naam niet bekend wilde hebben, omdat hij ook slachtoffer was geworden van eenzelfde soort oplichting, namelijk van vlees en BBQ’s. Hij wilde niet bekend worden, omdat er nu een rechtszaak tussen hem en deze persoon zou lopen. Hij vertelde dat het [naam 1] van de [adres 3] in Enschede zou betreffen. De man vertelde dat hij een WhatsApp-bericht zou sturen. Bij die app stond een foto. Op die foto herkenden getuige [slachtoffer 1] en haar man [naam 7] allebei de man die bij hun was geweest. Dit was de man die het vlees heeft gekocht en niet heeft betaald.
3.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 augustus 2020, zakelijk weergegeven:
Mij wordt de foto op pagina 51 van het dossier getoond. Ik ben de persoon die op de foto staat afgebeeld.
Feit 3
1.
Het proces-verbaal van aangifte, van [slachtoffer 3] van 5 oktober 2019, pagina 121 en 122, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik ben eigenaar van [bedrijf 9] , gevestigd aan de [adres 8] te Enschede. Op vrijdagochtend 20 september 2019 heeft een manspersoon geprobeerd om bij een collega van mij te bestellen. De man is na het bezoek aan de lunchroom in zijn auto gestapt en reed vervolgens stapvoets mijn bedrijfshal voorbij, waarbij hij naar binnen keek. Op dat moment waren er nog geen klanten in de zaak, waarop de man is uitgestapt en mijn hal binnen kwam lopen. De auto betreft een Mercedes A-serie met kenteken [kenteken 1] . Ik kan hem als volgt omschrijven: gladde jongen, vrij slank postuur, steil haar met bovenop een soort toefje. De man wilde een bestelling plaatsen voor een barbecue. Hij vroeg mij om voor vijftien personen voor elke persoon zes verschillende stukken vlees klaar te maken. Hiervoor zou hij mij een bedrag van 287,00 euro betalen. De man vertelde mij dat hij werkte voor [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 4] Enschede. De man vertelde mij dat hij zijn pinpas was vergeten, maar dat hij het bedrag van 287,00 euro wel online via zijn bankapp op zijn telefoon zou overmaken. Ik stond naast de man toen hij de overboeking deed. Ik zag op het scherm alle gegevens van mijn bedrijf en ook het te betalen bedrag. Hij liet mij het ook zien om te checken of alles klopte en drukte daarna op verzenden. Ik ging ervan uit dat het geld betaald was en dat het goed was. Ik heb daarop de man het bestelde vlees meegegeven. Ik heb later mijn bankrekening gecheckt en zag toen dat er helemaal geen betaling voor een bedrag van 287,00 euro was binnengekomen. Het opgegeven bedrijf en adres bleken ook niet te kloppen, ontdekte ik later.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , van 26 november 2019, pagina 125, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Naar aanleiding van de aangifte onderzocht ik het door de verdachte genoemde adres [adres 4] Enschede, alwaar [bedrijf 1] zou zijn gevestigd. Ik zocht via het internet naar genoemde straatnaam, maar deze bleek niet te bestaan. Ik zocht tevens op Google naar [bedrijf 1] te Enschede. Ik kreeg geen zoekresultaten die overeenkwamen. Ik bekeek op het internet een overzicht van de oud ijzer handelaren in Enschede en zag dat hier geen [bedrijf 1] of een soortgelijke naam tussen stond. Vervolgens zocht ik op het internet naar bovengenoemde postcode, waaruit mij bleek dat deze postcode hoort bij de [adres 5] te Enschede. Wel zag ik een zoekresultaat van een telefoongids, welke zegt dat op [adres 5] te Enschede ene [naam 1] woonachtig zou zijn. Het genoemde kenteken [kenteken 1] stond ten tijde van het misdrijf op naam van verdachte [verdachte] . In de GBA-gegevens van verdachte [verdachte] zag ik dat zijn moeder [naam 1] heet. Vervolgens onderzocht ik de adreshistorie van verdachte [verdachte] . Ik zag dat in 2011 en 2013 meermaals als zijn woonadres is opgegeven [adres 5] te Enschede.
Feit 5
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 11] – namens [bedrijf 2] – van 7 augustus 2019, pagina 84 en 85, inclusief bijlagen op pagina 87 t/m 91, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik ben de eigenaar van [bedrijf 2] en zodoende gerechtigd om aangifte te doen. Op vrijdag 26 juli 2019 was ik niet aanwezig in mijn bedrijf en nam mijn vader even voor mij waar. Op dat moment kwam er een man in de zaak en hij zei tegen mijn vader dat hij donderdag 25 juli 2019 telefonische geluidsapparatuur had besteld bij zijn zoon en dat hij dat nu af kwam halen. De man had gebeld onder telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De geluidsapparatuur stond klaar op het afhaalpunt aan de [adres 9] in Denekamp. Mijn vader heeft de man geholpen om de apparatuur in zijn auto te zetten. De man had de pakbon getekend voor de apparatuur. Op deze pakbon stond de naam [naam 4] , [adres 3] Enschede. De man zou de apparatuur maandag 29 juli 2019 om 10:00 uur terug komen brengen. Hij zou deze weer aan de [adres 9] in Denekamp afgeven. Op maandag 29 juli 2019 om 11:30 uur was de apparatuur nog niet teruggebracht. Mijn vader heeft kort daarna gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , maar hij kreeg geen gehoor. Op dinsdag 30 juli 2019 heeft mijn vader een app verstuurd naar dit nummer en gevraagd waar de apparatuur bleef. Hij kwam in gesprek met een, naar zijn eigen zeggen, dertienjarige jongen. Op zaterdag 3 augustus 2019 heb ik een bericht op Facebook geplaatst. Op dit bericht heb ik ongeveer vijfentwintig reacties gekregen van mensen die ook gedupeerd waren. Hierin werd de naam [verdachte] heel vaak genoemd. Iemand stuurde een kopie van een paspoort op naam van [verdachte] . Ik heb deze afbeelding aan mijn vader laten zien en die herkende gelijk de man die de apparatuur had opgehaald. Mijn vader heeft de man die de apparatuur heeft opgehaald, omschreven als: een fors postuur, was ongeveer 1.80 lang, hij droeg kort geknipt grijzend haar. Hij droeg een overhemd met korte mouwen, een korte broek en sneakers. Mijn vader vertelde dat de man een litteken in zijn gezicht had op zijn linker wang. De totale schade van de verduisterde apparatuur bedraagt 5000,00 euro.
2.
Een geschrift bevattende telecommunicatiegegevens, van 27 augustus 2019, pagina 100, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] staat op naam van [verdachte] vanaf 30 maart 2019.
3.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 augustus 2020, zakelijk weergegeven:
Mijn zoon heet inderdaad [naam 4] . Op mijn linker wang heb ik een klein streepje, zijnde een litteken. Mij worden de foto’s op pagina 94 en 96 van het dossier getoond. Ik ben de persoon die op de getoonde foto’s staat afgebeeld.
Feit 6
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] van 29 juli 2019, pagina 71 en 72, inclusief de bijlagen op pagina 74, 75 en 77, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Mijn man en ik zijn eigenaar van [bedrijf 4] in Oldenzaal. Tevens verhuren wij springkussens. Op maandag 22 juli 2019 kwam er een man bij ons aan het bedrijf. Hij wilde een springkussen huren. Hij koos een blauw springkussen uit in de vorm van een kasteel. Er is een afspraak met deze man gemaakt door mijn man dat hij het springkussen op woensdag 24 juli 2019 in de ochtend terug zou brengen. Mijn man heeft een kopie van het paspoort van de man gemaakt. Hierop kan ik zien dat de man [verdachte] heet. Hij is geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] . De man gaf het volgende telefoonnummer: [telefoonnummer 1] . De man heeft het springkussen van het blauwe kasteel met een afmeting van vier bij vier meter en een blower en een dekzeil meegenomen in zijn rode kleine auto. We hebben tot woensdagmiddag 24 juli 2019 gewacht, maar het springkussen werd niet teruggebracht. Zaterdag 27 juli 2019 heeft [verdachte] gebeld met mijn man. [verdachte] belde waarschijnlijk met zijn eigen toestel met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [verdachte] vertelde aan mijn man dat het springkussen was gestolen. Hij had namelijk vrijdag 26 juli 2019 het springkussen terug willen brengen, maar zag toen dat het springkussen was verdwenen. [verdachte] wilde daar op maandag 29 juli 2019 aangifte van doen. Het luchtkasteel en de blower en het afdekzeil zijn eigendom van ons.
2.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 augustus 2020, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik het springkussen heb gehuurd en niet heb teruggebracht.
Feit 7
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] van 30 december 2019, pagina 327 en 328, inclusief de bijlage op pagina 330, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Ik ben eigenaresse van [bedrijf 5] . Op donderdag 19 december 2019 kwam er een man in de winkel. Mijn medewerkster, [verkoopster] , stond op dat moment in de winkel. Deze man had belangstelling voor onze kerstpakketten. Hij wilde eerst naar de slager en hij zou later terugkomen. Ik heb toen ook deze man in de winkel gezien. Omstreeks 14:00 uur kwam dezelfde man wederom in de winkel. Mijn medewerkster [verkoopster] stond op dat moment ook weer in de winkel. Hij heeft toen zes kerstpakketten uit de winkel uitgezocht. Mijn medewerkster heeft deze kerstpakketten aangeslagen op de kassa. Hij wilde ook nog tien metworsten hebben. Deze heeft mijn medewerkster ook aangeslagen. Uiteindelijk vroeg de man: “kan ik een factuur krijgen”. Zij zou een e-mailadres vragen en ik zou daar de factuur naar toe sturen. Op dat moment was mij absoluut niet bekend dat de goederen op rekening werden gezet. ’s Avonds bij het opmaken van de kassa zag ik een briefje in de kassa liggen. Dit was een kassabonnetje met hierop de zes kerstpakketten en de tien metworsten. Op de kassabon stond: op rekening. Tevens stond onder aan de kassabon: [naam 1] . Het totaalbedrag was 198,75 euro. Bij de kassabon zat een geel memoblaadje met de volgende tekst: [bedrijf 3] , [adres 1] , [mailadres 1] . Factuur mailen. Ik heb toen direct het e-mailadres en het adres opgezocht. Alle gegevens op het gele memoblaadje klopten niet. Via Facebook ben ik al achter de naam van [verdachte] gekomen. Ik kreeg diverse foto’s doorgestuurd via Messenger van Facebook. Ik herkende de man van Facebook, onder andere aan zijn ogen en aan zijn haren. Ik heb vandaag, maandag 30 december 2019, nog op mijn rekening gekeken. Het bovengenoemde bedrag is nog steeds niet op mijn rekening bijgeschreven.
Feit 8
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 9] van 10 januari 2020, pagina 226, inclusief de bijlagen op pagina 228 en 229, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik ben eigenaar van [bedrijf 6] te Enschede. Op donderdag 12 december 2019 kwam bij ons een man binnenlopen. Deze man vertelde dat hij eigenaar was van [bedrijf 7] uit Enschede. Hij liet de medewerker een kopie van het KVK-uittreksel zien. Hier stond ook [bedrijf 7] . De man heeft toen een bestelling gedaan bij de collega. De bestelling was 480 blikjes Red Bull, 240 blikjes Chocomel, 240 blikjes Fristi, 120 flesjes AA drink, 240 blikjes Coca Cola en 120 blikjes Coca Cola light. Het totaalbedrag van de hele bestelling was 1099,54 euro. Een medewerker uit het magazijn heeft de bestelling klaargezet en voor de man op een rolcontainer gezet. De andere medewerker heeft toen de man de bestelling laten zien en de man heeft voor akkoord getekend. De man heeft de gehele container meegenomen en ingeladen in zijn auto. De man had met de collega afgesproken dat als hij het ingeladen had, hij alles zou betalen. Hij had namelijk zijn portemonnee in de auto laten liggen. De man is toen in de auto gestapt en is snel weggereden.
2.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 augustus 2020, zakelijk weergegeven:
De bestelling stond al klaar en werd door een medewerker aangewezen. Ik heb de bestelling in de auto geladen.
Parketnummer 08-139432-20
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Enschede (PL0600-2020020492) van 13 maart 2020. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 12] – namens Juwelier [juwelier] – van 17 januari 2020, pagina 3 t/m 5, inclusief de bijlagen op pagina 7 en 8, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Ik ben namens [juwelier] gerechtigd tot het doen van deze aangifte. Op zaterdag 11 januari 2020 was ik werkzaam bij [juwelier] , gevestigd aan de [adres 10] te Enschede. Ik was samen met de eigenaresse [slachtoffer 10] werkzaam in de zaak. De man die ik even daarvoor binnen had gelaten, heb ik toen aangesproken en ik heb hem gevraagd of ik hem kon helpen. De man vertelde mij dat zijn vrouw aanstaande zondag jarig was en dat zij twee mooie ringen had gezien bij ons. De man wees vervolgens twee ringen aan in de vitrine met de duurdere sieraden, deze zijn niet zichtbaar vanaf buiten. Ik kan u vertellen dat ik normaliter alleen werk op de zaterdagen. Ik ken dus niet alle klanten. Hierna heeft de man de tweede ring gepast en deze ring paste precies om zijn pink. Deze ring is een 18-karaat 5,85 gram gouden ring, bestaande uit drie ovale diamanten met aan beide zijde drie diamanten (langwerpig geslepen, baguettes) plusminus 0,75 ct. (aan diamanten). Deze ring heeft een waarde van 499,00 euro. De man wilde graag de ring die hem paste kopen, aangezien het feest ook al die dag erop was. (…). Ik doe de ring in het doosje en tik vervolgens het bedrag van 499,00 in het pinapparaat. Ik zie dat [slachtoffer 10] naar de balie komt lopen. De man zie ik zoeken in zijn binnenzak naar een bankpas en ik hoor hem zeggen: “Ik heb mijn pasje niet bij mij”. (…). [slachtoffer 10] kijkt naar de man en hierop zegt de man dat hij zowel [slachtoffer 10] als mij kende. (…). De man vraagt of hij een factuur kan krijgen, ik vraag aan [slachtoffer 10] of dit kan. [slachtoffer 10] zegt dat dit geen probleem is, denkende dat de man al had betaald. De man schijft vervolgens op een zakje van de zaak:
[bedrijf 8]
[adres 6] /Ensched
[mailadres 2]
[telefoonnummer 2]
De man zegt hier te werken en zet zijn handtekening op het zakje. Hierop geef ik de man het doosje met de ring. Als de klanten allemaal weg zijn, vraag ik aan [slachtoffer 10] of zij de man die ik had geholpen, kende. [slachtoffer 10] zegt tegen mij: “Nooit gezien”. Het telefoonnummer dat de man had doorgegeven, heb ik gebeld en dit bleek niet te kloppen. Als ik had geweten dat [slachtoffer 10] de man geheel niet kende, had ik nooit aan haar gevraagd of hij een factuur kon krijgen. [slachtoffer 10] gaf toen aan de zij in de veronderstelling was geweest dat de man de ring al had betaald via de pin-transactie. Dit bleek dus niet het geval. Ook is op de camerabeelden te zien dat de man nadat hij bij ons uit de zaak komt, instapt in een zilvergrijze Peugeot 306 SW, met facelift model van 1996/1997 of later. Inmiddels zijn wij erachter gekomen, via Facebook, dat de man die de ring heeft meegenomen zonder te betalen, is genaamd: [verdachte] , wonende aan de [adres 11] in Enschede.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 10] , van 19 mei 2020, pagina 9 en 10, zakelijk weergegeven, als relaas van die getuige:
Op zaterdag 11 januari 2020 was ik samen met mijn collega [naam 8] in mijn zaak genaamd [juwelier] aan de [adres 10] te Enschede. Het was erg druk die middag en ik was met klanten bezig toen ik zag dat er een man binnenkwam die ik niet kende. De man vertelde heel veel, en het klonk ook allemaal geloofwaardig. Omdat de man zo uitbundig was dacht mijn collega dat de man en ik elkaar goed kenden. Uiteindelijk heeft de man een gouden ring met diamanten ter waarde van 500,00 euro uitgezocht. Omdat ik zag dat mijn collega in de weer was met het pin-apparaat, dacht ik dat hij betaald had met zijn pinpas. Mijn collega vroeg mij of er een factuur naar zijn zaak gestuurd kon worden in verband met zijn zakelijke administratie. Ik gaf als antwoord dat dat geen probleem was en dat hij zijn adresgegevens even op moest schrijven. Ik wist toen niet dat hij helemaal niet betaald had, ik dacht dat hij dat al gedaan had. Ik was daarnaast ook druk met een klant en heb daarom ook de gegevens die de man opschreef niet gecontroleerd. Toen de man weg was, vroeg ik mijn collega om de pinbon. Zij vertelde toen dat er geen pinbon was. Zij gaf als uitleg dat de man zijn pinpas was vergeten en dat hij daarom de ring op factuur wilde betalen. Ik heb de gegevens die de man heeft achtergelaten gecheckt en zag dat deze helemaal niet klopten. Hierna heb ik enkele collega-juweliers gebeld om aan te geven wat me was overkomen. Zij vertelden mij zelfs de naam van de man, namelijk [verdachte] . Ik heb toen op Facebook gezocht op deze naam en zag dat het inderdaad dezelfde man was als de man die ons in mijn zaak opgelicht had.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] , van 19 mei 2019, pagina 11, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
De volgende gegevens zijn door verdachte [verdachte] achtergelaten op 11 januari 2020 bij [juwelier] aan de [adres 10] te Enschede, als zijnde zijn eigen:
[bedrijf 8]
[adres 6] / Enschede
[mailadres 2]
[telefoonnummer 2]
[bedrijf 8] bestaat niet in Enschede volgens zoekmachines online, waaronder Google. Tevens is gezocht op gerelateerde bedrijven, maar er is geen enkele gevonden met de naam [bedrijf 8] in Enschede. Op een verouderde website zijn gegevens van aannemer [aannemer] , [adres 12] te Enschede gevonden. Ik heb het bijbehorende telefoonnummer [telefoonnummer 3] gebeld, maar deze bleek niet meer in gebruik. [adres 6] te Enschede betreft volgens BVIB en Google Maps geen bestaand adres. Ook van [adres 13] betreft volgens BVIB en Google Maps geen bestaand adres. [adres 14] te Enschede is een bestaand adres. Dit adres betreft kamerverhuur, maar kan niet aan verdachte [verdachte] worden gelinkt. [mailadres 2] is niet te linken aan een bouwbedrijf volgens zoekmachine Google. Ook komt dit e-mailadres niet voor in het politiesysteem BHV. Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] dat door verdachte [verdachte] is achtergelaten als de zijne, blijkt niet in gebruik te zijn. Dit nummer komt wel voor in het politiesysteem BVI-IB. Het nummer is in gebruik geweest bij [naam 6] ( [naam 6] ). Opvallend hieraan is dat deze man in Enschede woonachtig is.
4.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 augustus 2020, zakelijk weergegeven:
Ik ben bij die juwelier geweest en heb de ring meegenomen. Ik heb de ring toen niet betaald.