4.3.1Parketnummer 08-060828-20
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. In haar verklaring heeft [slachtoffer 1] naar voren gebracht dat zij op 22 mei 2019 samen met haar man aan het werk was in de slagerij bij hun vleesboerderij in Denekamp. Er kwamen twee mannen bij hun bedrijf. De bijrijder stapte uit het voertuig en liep de slagerij binnen. De man bestelde twee vleespakketten van tien kilogram per stuk met verschillende vleessoorten. Daarnaast wilde de man vijf kilogram entrecote en drie kilogram ossenhaas. De totale waarde van de bestelde producten betrof € 520,--. De man vertelde dat hij een metaalbedrijf had aan de [adres 2] in Enschede en dat hij kantoor aan huis had in Oldenzaal. De man wilde het bedrag van de bestelde producten via het internet overmaken. Hij liet op zijn scherm zien dat er een bedrag van € 520,-- zou worden overgemaakt. Op het scherm was de site van de ING-bank en de naam [naam 1] of [naam 2] te zien. Aangezien de man een bedrag van € 520,-- op zijn scherm had staan, ging [slachtoffer 1] ervan uit dat het geld naar hun rekening werd overgeboekt. De mannen vertrokken met de vleespakketten. Toen [slachtoffer 1] op 24 mei 2019 naar de Rabobank belde, werd haar verteld dat er geen € 520,-- vanaf een ING-rekening door iemand genaamd [naam 1] of [naam 2] was overgeboekt.
In een aanvullende verklaring heeft [slachtoffer 1] verteld dat zij door een persoon is gebeld die op een soortgelijke manier is opgelicht door een man genaamd [naam 1] , wonende aan de [adres 3] in Enschede, en dat zij een foto heeft ontvangen waarop die [naam 1] is te zien. [slachtoffer 1] en haar echtgenoot herkenden de man op de foto als zijnde de persoon die in hun slagerij het vlees heeft besteld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is op de foto die in de bijlage van de aangifte is opgenomen en die ter terechtzitting aan hem is getoond.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Aangeefster en haar echtgenoot hebben een foto van verdachte ontvangen van een andere gedupeerde ondernemer, waarop zij verdachte herkennen als de man die bij hen in de slagerij is geweest en vlees heeft besteld, zoals in de aangifte staat vermeld. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich ook op die foto te herkennen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat niet híj maar [naam 3] degene is die [slachtoffer 1] heeft opgelicht, op grond van het vorenstaande niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte als tweede feit is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft ontkend dat hij feit 2 heeft gepleegd. In het dossier bevinden zich diverse aanwijzingen die in de richting van verdachte zouden kunnen wijzen, te weten het merk van de gebruikte auto, het door aangeefster genoemde telefoonnummer en het Facebookaccount “ [account] ”. Het gegeven dat de dader in een Mercedes – die aangeefster overigens niet zelf heeft gezien – reed, is te algemeen. Daarnaast maakt aangeefster melding van een door de dader opgegeven telefoonnummer, dat volgens een andere aangever door verdachte is verstrekt bij een andere gelegenheid, welke zaak is geseponeerd. Verdachte heeft ter zitting ontkend het genoemde nummer gebruikt te hebben. Evenmin is uit het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende vast komen te staan dat het Facebookaccount van verdachte of van zijn zoon is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde aanwijzingen onvoldoende om de overtuiging te bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat op 20 september 2019 een man een bestelling plaatste voor een barbecue. Deze man vroeg voor vijftien personen voor elke persoon zes verschillende stukken vlees klaar te maken. Het totaalbedrag hiervan betrof € 287,--. De man vertelde dat hij werkt voor [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 4] Enschede. Aangezien de man zijn pinpas was vergeten, wilde hij het geld via internetbankieren overmaken. [slachtoffer 3] stond naast de man toen de overboeking werd verricht. Op het scherm stonden de gegevens van het bedrijf van [slachtoffer 3] , evenals het te betalen bedrag. Nadat [slachtoffer 3] de gegevens had gecontroleerd, drukte de man op de verzendknop. [slachtoffer 3] ging er derhalve van uit dat het verschuldigde bedrag was overgemaakt en heeft het vlees meegegeven. Toen [slachtoffer 3] zijn bankrekening controleerde, bleek echter dat het verschuldigde bedrag van € 287,-- niet op zijn rekening was gestort. De gegevens van het opgegeven bedrijf bleken naderhand ook niet te kloppen. [slachtoffer 3] heeft de man beschreven als een gladde jongen met een slank postuur en steil haar met bovenop een soort toefje. De man reed in een Mercedes A-serie met kenteken [kenteken 1] .
De politie heeft onderzoek verricht naar de gegevens die door de man zijn achtergelaten. Op het internet is geen bedrijf gevonden met de naam [bedrijf 1] of een soortgelijke naam. De opgegeven straatnaam [adres 4] bestaat ook niet. De postcode [postcode] Enschede blijkt evenwel te horen bij de [adres 5] te Enschede, waar [naam 1] woonachtig is of is geweest. Het kenteken [kenteken 1] stond ten tijde van het misdrijf op naam van verdachte en blijkens de GBA-gegevens is [naam 1] de moeder van verdachte. Uit de adreshistorie van verdachte en uit politiemutaties blijkt dat hij in 2011 en 2013 meermaals de [adres 5] te Enschede als zijn woonadres heeft opgegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte als vierde feit is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Tenlastegelegd is – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte op 26 oktober 2019 in de gemeente Almelo [slachtoffer 4] heeft opgelicht. In haar aangifte heeft [slachtoffer 4] echter verklaard dat het strafbare handelen heeft plaatsgevonden in haar winkel te Losser. Bij het ontbreken van een ruimere duiding van de pleegplaats, bijvoorbeeld door middel van de zinsnede “althans in Nederland”, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 11] (hierna: [slachtoffer 11] ) heeft namens [bedrijf 2] aangifte gedaan van verduistering. [slachtoffer 11] heeft verklaard dat op 26 juli 2019 een man zijn bedrijf [bedrijf 2] binnenkwam. Die man vertelde aan de vader van [slachtoffer 11] – die op dat moment voor zijn zoon waarnam – dat hij op 25 juli 2019 telefonisch geluidsapparatuur had besteld en dat kwam ophalen. De man had gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De geluidsapparatuur werd ingeladen en de man ondertekende de pakbon, die op naam van [naam 4] , [adres 3] Enschede, stond. De man zou de geluidsapparatuur op 29 juli 2019 om 10:00 uur terugbrengen. Toen dat niet gebeurde, heeft de vader van [slachtoffer 11] getracht contact te krijgen met de persoon die de geluidsapparatuur heeft meegenomen en belde hiertoe het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Er werd echter niet opgenomen. De vader van [slachtoffer 11] heeft vervolgens een appbericht gestuurd naar genoemd telefoonnummer en heeft verzocht de geluidsapparatuur terug te brengen. Toen hij het nummer belde, werd opgenomen door een, naar zijn schatting, dertienjarige jongen. Op een door [slachtoffer 11] geplaatste Facebook-oproep over de zaak werd veel gereageerd en werd vaak de naam [verdachte] genoemd. Iemand stuurde een kopie van het paspoort van deze [verdachte] . De vader van [slachtoffer 11] herkende verdachte als de man die de geluidsapparatuur heeft opgehaald. De man die de geluidsapparatuur heeft meegenomen, heeft volgens de vader van [slachtoffer 11] een fors postuur en kort grijzend haar. De man is ongeveer 1.80 meter lang, heeft een litteken op zijn linker wang en droeg een overhemd met korte mouwen, een korte broek en sneakers. De totale schade betreft € 5000,--. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een litteken heeft op zijn linkerwang. Hij herkent zichzelf op de ter zitting getoonde foto’s die aangever naar aanleiding van zijn bericht via Facebook heeft ontvangen.
Blijkens een afschrift inzake telecommunicatiegegevens staat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] sinds 30 maart 2019 op naam van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, inhoudende dat er sprake moet zijn van een persoonsverwisseling, overweegt de rechtbank het volgende. Naar aanleiding van het Facebookbericht dat door aangever is geplaatst, hebben andere gedupeerden de naam [verdachte] genoemd en werden foto’s aan aangever toegezonden, waaronder een kopie van het paspoort van verdachte. De vader van aangever heeft verdachte herkend als degene die het ten laste gelegde heeft begaan. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich op die foto’s te herkennen, dat [naam 4] – wiens naam en adres op de pakbon stonden vermeld – inderdaad zijn zoon is en dat hij – zoals door de vader van aangever is beschreven – een litteken op zijn linker wang heeft. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat sprake zou zijn van een persoonsverwisseling derhalve niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
De rechtbank acht feit 5 wettig en overtuigend bewezen.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) heeft aangifte gedaan van verduistering. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat op 22 juli 2019 een man een springkussen wilde huren bij hun bedrijf [bedrijf 4] in Oldenzaal. De man koos een blauw springkussen in de vorm van een kasteel. De man heeft het springkussen, inclusief dekzeil en blower, meegenomen. Het springkussen diende op 24 juli 2019 te worden teruggebracht, maar dat is niet gebeurd. De echtgenoot van [slachtoffer 5] heeft een kopie van het paspoort van de man gemaakt. Daarop is te zien dat de man [verdachte] heet en is geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] . Het door de man achtergelaten telefoonnummer is [telefoonnummer 1] . Op 27 juli 2019 belde [verdachte] om te vertellen dat hij het springkussen op 26 juli 2019 wilde terugbrengen, maar dat het springkussen is gestolen. Hij belde met het eerder door hem opgegeven telefoonnummer.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, inhoudende dat het springkussen is gestolen en hij het derhalve niet kon terugbrengen, overweegt de rechtbank het volgende.
Pas een dag nadat het springkussen volgens verdachte zou zijn gestolen, heeft hij contact opgenomen met [bedrijf 4] om hen daarvan op de hoogte te brengen. Op 29 juli 2019 wilde verdachte daarvan aangifte doen. Het ligt echter voor de hand dat wanneer iemand wordt bestolen, die persoon meteen actie onderneemt. Daarnaast had verdachte het springkussen al op 24 juli 2019 terug moeten brengen. Het inadequate handelen van verdachte in combinatie met het gegeven dat een aangifte nog altijd ontbreekt, maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig acht en terzijde stelt. Het oordeel dat verdachtes verklaring niet geloofwaardig is, leidt tot de conclusie dat hij zich het springkussen wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank feit 6 wettig en overtuigend bewezen.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 7] ) heeft aangifte gedaan van oplichting. Zij heeft verklaard dat op 19 december 2019 een man in haar winkel De [bedrijf 5] zes kerstpakketten heeft uitgezocht. Daarnaast wilde de man tien metworsten hebben. De man werd geholpen door een medewerkster van [slachtoffer 7] . Toen de medewerkster alle producten had aangeslagen, vroeg de man om een factuur. [slachtoffer 7] sprak af dat zij de factuur naar het door de man achtergelaten e-mailadres zou sturen, maar was er op dat moment niet van op de hoogte dat de goederen op rekening werden gezet. Dat werd haar in de avond duidelijk toen zij de kassabon bekeek. Op de kassabon stond het totaalbedrag van € 198,75. Bij de kassabon zat een geel memoblaadje met de tekst: “ [bedrijf 3] , [adres 1] , [mailadres 1] . Factuur mailen”. De gegevens op het memoblaadje bleken niet te kloppen. [slachtoffer 7] is via een Facebookoproep op de naam [verdachte] als mogelijke dader gewezen. Daarnaast kreeg zij diverse foto’s toegestuurd. Op die foto’s herkende [slachtoffer 7] de man die zij op Facebook had gezien. Het verschuldigde bedrag is nimmer overgeschreven.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, inhoudende dat er sprake moet zijn van een persoonsverwisseling, overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster heeft via Facebook de naam van verdachte achterhaald. Daarnaast kreeg zij diverse foto’s toegestuurd waarop zij de persoon van Facebook, zijnde verdachte, herkende als degene die zich aan het ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Ter zitting heeft verdachte zichzelf op de genoemde foto’s herkend. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat sprake moet zijn van een persoonsverwisseling derhalve niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank feit 7 wettig en overtuigend bewezen.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 9] (hierna: [slachtoffer 9] ) heeft aangifte gedaan van diefstal/verduistering. [slachtoffer 9] heeft verklaard dat op 12 december 2019 een man bij zijn winkel [bedrijf 6] te Enschede kwam. Die man vertelde eigenaar te zijn van [bedrijf 7] uit Enschede en toonde een kopie van het KvK-uittreksel waarop die gegevens stonden vermeld. De man bestelde 480 blikjes Red Bull, 240 blikjes Chocomel, 240 blikjes Fristi, 120 flesjes AA drink, 240 blikjes Coca Cola en 120 blikjes Coca Cola Light. Het totaalbedrag van de bestelling betrof € 1.099,54. De bestelling werd voor de man klaargezet op een rolcontainer. De man tekende voor akkoord en heeft de gehele bestelling meegenomen en in zijn auto geladen. De man zou betalen nadat hij alles had ingeladen, omdat zijn portemonnee nog in de auto lag. De man is echter in zijn voertuig, een grijze Peugeot met kenteken [kenteken 2] , gestapt en weggereden zonder te betalen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 12 december 2019 bij [bedrijf 6] te Enschede is geweest en daar de bestelling in het voertuig heeft geladen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 8 primair ten laste gelegde diefstal niet bewezen, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat er een bestelling was geplaatst en deze bestelling door verdachte in het voertuig is geladen. Op dat moment had verdachte de drankblikjes en -flesjes (nog) rechtmatig onder zich, zodat van diefstal geen sprake kan zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van ene [naam 5] uit Glanerbrug, van wie hij de achternaam niet weet, is meegereden en de blikjes en flesjes heeft ingeladen. Verdachte wist niet dat de blikjes en flesjes niet betaald waren/zouden worden. De rechtbank stelt deze verklaring op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich de drankblikjes en -flesjes wederrechtelijk heeft toegeëigend, nadat deze aan hem – onder gehoudenheid van betaling – waren meegegeven.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.3.2.Parketnummer 08-139432-20
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 12] (hierna: [slachtoffer 12] ) heeft namens Juwelier [juwelier] aangifte gedaan van oplichting/diefstal. [slachtoffer 12] heeft verklaard dat zij op 11 januari 2020 aan het werk was bij [juwelier] te Enschede. Zij hielp een man die vertelde dat zijn vrouw aanstaande zondag jarig was en dat hij twee mooie ringen had gezien. De man besloot een 18-karaat 5,85 gram gouden ring te kopen met drie ovale diamanten met aan beide zijden drie diamanten (langwerpig geslepen, baguettes). Deze ring had een waarde van € 499,--. Toen de man wilde afrekenen, zei hij zijn pinpas te zijn vergeten. De man zei dat hij de eigenaresse van de juwelierszaak, [slachtoffer 10] (hierna: [slachtoffer 10] ), kende en vroeg om een factuur. [slachtoffer 10] was in de veronderstelling dat de man reeds had betaald en stemde daarmee in. De man liet de volgende gegevens achter: [bedrijf 8] , [adres 6] , info
[mailadres 2], [telefoonnummer 2] . De man vertelde bij dit bedrijf te werken en zette zijn handtekening. De man vertrok met de ring. Naderhand bleek dat [slachtoffer 10] de man niet kent en dat het niet de bedoeling was om de ring op rekening mee te geven. De rekening is niet betaald. Op de camerabeelden is te zien dat de man in een zilvergrijze Peugeot 306 SW, met facelift model van 1996/1997 of later, reed. [slachtoffer 12] en [slachtoffer 10] zijn via Facebook achter de naam van de man gekomen, te weten [verdachte] .
In haar getuigenverklaring heeft [slachtoffer 10] bevestigd dat de man een gouden ring met diamanten ter waarde van € 500,-- heeft uitgezocht en dat zij in de veronderstelling was dat de man reeds had betaald, omdat haar collega bezig was met het pinapparaat. Om die reden stemde [slachtoffer 10] in met het toesturen van een factuur. De gegevens die de man heeft achtergelaten, bleken niet te kloppen. Andere juweliers noemden als naam van de desbetreffende man: [verdachte] . Toen [slachtoffer 10] de Facebookfoto’s van [verdachte] bekeek, herkende zij verdachte als zijnde de man die bij haar in de juwelierszaak is geweest en de ring heeft meegenomen.
De politie heeft onderzoek verricht naar de achtergelaten gegevens. Uit dat onderzoek is gebleken dat er in Enschede geen [bedrijf 8] bestaat en dat het opgegeven adres geen bestaand adres betreft. Het telefoonnummer is niet in gebruik, maar is in het verleden wel in gebruik geweest door iemand – te weten ene [naam 6] – die in Enschede woont. Het genoteerde e-mailadres kan niet aan een bouwbedrijf worden gelinkt en komt evenmin in het politiesysteem voor.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de juwelierszaak is geweest en de desbetreffende ring heeft meegenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de verdediging, inhoudende dat er slechts sprake is van een enkele leugen en er derhalve niet gesproken kan worden van een oplichtingsmiddel, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft bij de medewerkster van de juwelierszaak de veronderstelling gewekt dat hij de eigenaresse van de juwelierszaak kende en dat hij zijn pinpas was vergeten, waarna hij om een factuur vroeg. Bij het achterlaten van de benodigde informatie om de factuur naar verdachte te sturen, heeft verdachte uitsluitend onjuiste gegevens – te weten bedrijfsnaam, straatnaam e-mailadres en telefoonnummer – opgegeven. De rechtbank merkt dit aan als een samenweefsel van verdichtsels en derhalve niet als een enkele leugen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Verdachte heeft verklaard dat hij de ring wel wilde betalen, maar daarin werd gehinderd door een geblokkeerde bankrekening De rechtbank stelt deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Reeds gelet op het feit dat verdachte uitsluitend valse gegevens heeft verstrekt, acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat verdachte op enig moment de intentie heeft gehad om te betalen. Verdachte heeft zich dan ook geen moeite getroost om contact op te nemen met aangeefster of haar in de tussentijd schadeloos te stellen. Daarnaast is niet gebleken dat de bankrekening van verdachte was geblokkeerd.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.