ECLI:NL:RBOVE:2020:2946

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
8619627 \ EJ VERZ 20-220
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en herstel van de arbeidsovereenkomst na onterecht ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen werknemer [X] en werkgever [Y]. De werknemer verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem op 11 juni 2020 was gegeven. De werkgever had het ontslag gebaseerd op het vermeende liegen van de werknemer over zijn contacten met een oud-collega, [A], en het schenden van een geheimhoudingsbeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet een te zwaar middel was, gezien de omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn lange dienstverband van zeventien jaar en zijn goede functioneren. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer de kans moest krijgen om de relatie met de werkgever te herstellen. Het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag werd toegewezen, en de werkgever werd veroordeeld om de werknemer weer toe te laten tot de werkvloer en het achterstallige salaris te betalen. Daarnaast werd het voorwaardelijke verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat er geen voldoende grond was voor ontbinding. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever niet als goed werkgever had gehandeld door het ontslag op staande voet te geven zonder eerst het gesprek aan te gaan met de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8619627 \ EJ VERZ 20-220
Beschikking van de kantonrechter van 18 augustus 2020
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.A.Th. Holtland,
tegen
de besloten vennootschap
[Y],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij in de hoofdzaak en in het incident,
verzoekende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde: mr. D. Warnink.
Partijen zullen hierna [X] en [Y] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 223 Rv, ter griffie ontvangen op 1 juli 2020;
- het verweerschrift, tevens (voorwaardelijk) verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, ter griffie ontvangen op 16 juli 2020;
- de aanvullende producties 5 tot en met 8 van de zijde van [X] ;
- de aanvullende producties 8 tot en met 12 van de zijde van [Y] ;
- de mondelinge behandeling van 21 juli 2020, die via Skype heeft plaatsgevonden, en de op voorhand ten behoeve daarvan door partijen verzonden pleitnota’s.
1.2.
Hierna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] , geboren [1966] , is op 1 april 2003 in dienst getreden bij [Y] . De laatste functie die hij vervulde is die van meewerkend voorman, met een salaris van € 2.885,00 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
[Y] houdt zich onder meer bezig met schadeherstel en het aanbrengen van reclame op en het stralen en spuiten van zwaar materieel, zoals bedrijfsauto’s, vrachtwagens en bussen.
2.3.
In een tussen partijen op 30 september 2004 gesloten arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding, een verbod op het werken voor derden en een concurrentiebeding opgenomen.
2.4.
Naar aanleiding van geruchten dat [X] vaak op de werkvloer aan het bellen was, heeft [Y] op 8 juni 2020 haar systeembeheerder het belgedrag van [X] laten nagaan. Daarbij is geconstateerd dat [X] in de periode van begin maart tot begin juni 2020 veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met de heer [A] , een oud werknemer van de [Y] groep die in [plaats] een eigen onderneming drijft.
2.5.
Op de avond van 8 juni 2020 hebben de financieel manager/HR-verantwoordelijke mevrouw [B] en de manager personeelszaken mevrouw [C] van [Y] een bezoek gebracht aan het bedrijf van [A] . Zij hebben toen geconstateerd dat [X] daar aanwezig was.
2.6.
In een gesprek op 9 juni 2020 met [B] en [C] heeft [X] ontkend dat hij op 8 juni 2020 bij het bedrijf van [A] is geweest en aanvankelijk ook dat hij op 9 juni 2020 telefonisch contact heeft gehad met [A] . In dat gesprek is [X] op non-actief gezet.
2.7.
Op 10 juni 2020 heeft de directeur van [Y] [X] thuis bezocht om hem uit te nodigen voor een tweede gesprek. Daarbij heeft de directeur hem kenbaar gemaakt dat hij de waarheid diende te vertellen.
2.8.
In dit tweede gesprek op 11 juni 2020 is [X] op staande voet ontslagen. In de schriftelijke bevestiging van dat ontslag van 12 juni 2020 staat onder meer het volgende vermeld:
Op maandag 8 juni ontdekten wij dat u zeer veelvuldig contact heeft met de heer [A] , een concurrerend bedrijf uit [plaats] . Wij constateerden dat het ging om meerdere telefonische contacten per dag, soms kort, soms wat langer, zowel ingaand als uitgaand. Het ging om contacten tijdens werktijd en na werktijd. (…) De contacten bestrijken meerdere maanden. Op maandagavond zijn [B] en Henrike [C] langs geweest bij [A] Interieur. Zij hebben u toen, ‘s avonds, aan het begin van de avond, gezien. (…)
U bent op 9 juni 2020 gehoord. (…) Op de vraag waar u de avond daarvoor was, gaf u aan dat u thuis was. Toen u geconfronteerd werd met het feit dat [B] en [C] u gesignaleerd hadden, gaf u aan dat u daar niet geweest was en u thuis bent geweest. (…) Mijn conclusie was dat u niet eerlijk bent geweest in uw uitlatingen omtrent uw aanwezigheid bij concurrent [A] .
U bent ook geconfronteerd met het veelvuldig telefoongebruik. (…) U gaf aan dat u en de heer [A] elkaar overdag bellen en dat u vrienden bent. U gaf aan dat u niet op die dag, 9 juni jl. had gebeld met de heer [A] . U heeft dat, op vragen van [B] , nogmaals bevestigd. Op de telefoonlijst staat echter dat u wel degelijk gebeld had met [A] . (…) Ik concludeer dat u niet eerlijk bent geweest in de beantwoording van de vragen. Pas nadat u geconfronteerd werd met bewijs, erkende u dat u de heer [A] op 9 juni jl. gebeld had.
U bent gevraagd naar de achtergrond van de veelvuldige telefoongesprekken. U gaf aan: ‘Gewoon om te vragen hoe het gaat’. Later in het gesprek gaf u aan dat onderwerpen werden besproken zoals ‘over vroeger, collega’s, kennissen, Scania’. (…) Mijn conclusie is dat u geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor het veelvuldig contact. (…)
(…) Daarna heb ik u opnieuw uitgenodigd voor een bespreking op 11 juni 2020. (…) U heeft toen aangegeven dat u wel aanwezig was bij [A] . (…)
Ik heb u geconfronteerd met het feit dat er een arbeidsovereenkomst is en dat er een geheimhoudingsverplichting geldt en dat u niet voor anderen mag werken.
Aan het eind van het gesprek heb ik besloten u op staande voet te ontslaan. Ik heb ook aangegeven wat de redenen daarvoor waren, namelijk het handelen in strijd met de arbeidsovereenkomst, op meerdere onderdelen. Het gaat om veelvuldig, structureel handelen in strijd met de arbeidsovereenkomst. Ik heb aangegeven dat u voorman bent en een voorbeeldfunctie heeft. (…)
(…) Het veelvuldige contact dat u had met [A] , waarover u geen plausibele verklaring heeft afgelegd, is de reden waarom u bent ontslagen. (…)
2.9.
Partijen hebben een overeenkomst van geldlening gesloten op grond waarvan [X] een bedrag van € 2.500,00 van [Y] heeft geleend. Artikel 5 van die overeenkomst luidt als volgt:
De lening kan door de kredietgever te allen tijde worden opgezegd met inachtneming van een termijn van 2 maanden.
In juli 2020 bedroeg het openstaande bedrag van de lening € 2.125,00.

3.Het verzoek van werknemer

3.1.
[X] verzoekt de kantonrechter – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
in het incident ex artikel 223 Rv
[Y] voor de duur van de procedure te veroordelen tot:
- betaling van het verschuldigde salaris, vermeerderd met alle emolumenten, vanaf 11 juni 2020 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
- het op straffe van verbeurte van een dwangsom verstrekken van de salarisspecificaties vanaf 11 juni 2020, waarin voornoemde betaling is verwerkt;
- betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het aan [X] toekomende loon;
- betaling van de door de kantonrechter vast te stellen buitengerechtelijke incassokosten;
- betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde kosten,
een en ander met veroordeling van [Y] in de kosten van de procedure.
in de hoofdzaak
Primair:
Het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en [Y] te veroordelen [X] op straffe van verbeurte van een dwangsom, te vermeerderen met de wettelijke rente, toe te laten tot de werkvloer.
Subsidiair:
[Y] te veroordelen tot:
- betaling van een billijke vergoeding van € 66.355,00;
- betaling van de gefixeerde schadevergoeding van vier maandsalarissen;
- betaling van de transitievergoeding van € 17.736,34 bruto;
- verstrekking van deugdelijke netto/bruto-specificaties waarin voornoemde betalingen zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- betaling van de door de kantonrechter vast te stellen buitengerechtelijke incassokosten;
- betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
alsmede verval van de werking van het concurrentiebeding, zoals opgenomen in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
Primair en subsidiair:
Voor het geval de verzochte voorlopige voorziening geen doorgang kan vinden [Y] te veroordelen tot:
- betaling van het verschuldigde salaris, vermeerderd met alle emolumenten, vanaf 11 juni 2020 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
- het op straffe van verbeurte van een dwangsom verstrekken van de salarisspecificaties vanaf 11 juni 2020, waarin voornoemde betaling is verwerkt;
- betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het aan [X] toekomende loon;
- betaling van de door de kantonrechter vast te stellen buitengerechtelijke incassokosten;
- betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde kosten;
alsmede veroordeling van [Y] in de kosten van de procedure.
3.2.
[Y] verweert zich en meent dat de verzoeken van [X] moeten worden afgewezen. Zij verzoekt de kantonrechter voorwaardelijk, te weten voor het geval het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen, dan wel de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd met het ontslag op staande voet, bij wijze van tegenverzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op de e-grond, subsidiair op de g-grond, meer subsidiair op de h-grond en uiterst subsidiair op de overige in de wet genoemde gronden, en daarbij een door [X] aan [Y] te betalen gefixeerde schadevergoeding van € 8.592,76 toe te kennen. Ook verzoekt [Y] de in geval van ontbinding aan [X] toe te kennen vergoeding vast te stellen op nihil en haar anders de gelegenheid te geven het verzoek in te trekken.
Voor het geval het ontslag op staande voet in stand blijft, verzoekt [Y] de kantonrechter om een gefixeerde schadevergoeding van € 8.3592,76.
In alle gevallen verzoekt [Y] [X] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.125,00, met ingang van twee maanden na de datum van het verweerschrift, vermeerderd met de overeengekomen rente van 5% en tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.3.
[X] verweert zich en stelt zich op het standpunt dat de nevenvordering van [Y] en haar tegenverzoek moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.4. De beoordeling

in het incident ex artikel 223 Rv

4.1.
De kantonrechter geeft in deze beschikking een eindoordeel in de hoofdzaak. Daarom bestaat geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv. De kantonrechter wijst dat verzoek dan ook af. [X] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. De kantonrechter ziet aanleiding die kosten aan de zijde van [Y] op nihil te begroten.
in de hoofdzaak
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek van [X] tijdig is ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop het ontslag op staande voet is gegeven.
4.3.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.4.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van werknemer, die ten gevolge hebben dat van werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet een uiterst middel is en dat het slechts mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zal hebben. Ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vergelijk HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BV9532).
4.6.
[Y] heeft [X] na het gegeven ontslag op staande voet per brief van 12 juni 2012 uitgebreid toegelicht wat de redenen waren voor dat ontslag. In die brief haalt zij de veelvuldige contacten aan tussen [X] en [A] en benadrukt zij dat [X] herhaaldelijk niet eerlijk is geweest over die contacten en over zijn aanwezigheid bij het bedrijf van [A] op 8 juni 2020. Ook benoemt zij dat er een geheimhoudingsverplichting geldt en dat [X] niet voor anderen mag werken. In de betreffende brief staat vermeld dat het veelvuldige contact met [A] , waarvoor [X] geen plausibele verklaring heeft afgelegd, de reden van het ontslag is, maar ook het “handelen in strijd met de arbeidsovereenkomst, op meerdere onderdelen”.
4.7.
[X] meent dat er geen enkele reden was voor een ontslag op staande voet en is mede gelet op zijn jarenlange dienstverband en goede functioneren verbolgen over de “detective-achtige” wijze waarop [Y] zijn gangen is nagegaan. Hij stelt zich op het standpunt dat hij goed bevriend is met [A] en dat hij vanwege privéproblemen regelmatig telefonisch contact met hem heeft gehad. [X] nuanceert de hoeveelheid van de door [Y] gestelde telefoongesprekken door te stellen dat hij vaak de voicemail van [A] kreeg en er op te wijzen dat veel van die gesprekken ’s avonds en in het weekend hebben plaatsgehad. Volgens [X] heeft hij nooit voor [A] gewerkt en is [A] ook helemaal geen concurrent van [Y] . [X] betoogt ook dat hij geen toegang had tot de bedrijfsgegevens van [Y] en dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven.
4.8.
De kantonrechter volgt [X] niet in zijn stelling dat zijn arbeidsovereenkomst niet onverwijld is opgezegd. De eis van onverwijlde opzegging betekent niet dat onmiddellijk tot ontslag moet worden overgegaan, maar geeft de werkgever enig respijt zodat deze onderzoek kan doen of de werknemer kan horen. Dit is precies wat in het onderhavige geval aan de orde is.
4.9.
[Y] gaat er in haar processtukken van uit dat de reden voor het ontslag op staande voet mede is gelegen in het verrichten van werkzaamheden voor een concurrent. Dit staat als zodanig echter niet duidelijk in de ontslagbrief vermeld: er wordt wel (eenregelig) verwezen naar een contractueel verbod om voor anderen te werken, maar tot een concreet verwijt komt het op dat punt niet. Uit die brief volgt wel duidelijk dat het verkondigen van onwaarheden met betrekking tot de veelvuldige contacten met [A] , althans het uitblijven van een geloofwaardige verklaring omtrent die contacten, de reden voor het ontslag op staande voet was. De kantonrechter gaat daarom van die ontslaggrond uit.
4.10.
Vast staat dat [X] aanvankelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij op 8 juni 2020 geen bezoek heeft gebracht aan het bedrijf van [A] en dat hij op 9 juni 2020 geen telefonisch contact met [A] heeft gehad. [Y] meent kennelijk dat [X] tevens heeft gelogen over de reden van de contacten met [A] , nu zij stelt dat hij daarover een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd. Die stelling is, zo begrijpt de kantonrechter, ingegeven door haar overtuiging dat [X] werkzaamheden voor [Y] heeft verricht. Ter zitting is namens [Y] echter verklaard dat zij niet weet of [X] daadwerkelijk voor [A] heeft gewerkt en dat zij dit niet kan aantonen. Gelet hierop kan evenmin worden vastgesteld dat [X] heeft gelogen over de reden van de contacten met [A] . Alhoewel te begrijpen valt dat het gedrag van [X] bij [Y] vraagtekens opriep, is daarmee nog niet gezegd dat [X] over de achtergrond ervan heeft gelogen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat dit niet het geval is en dat [X] inderdaad vanwege de door hem gestelde huwelijksproblemen en financiële problemen vaak contact zocht met [A] . De vraag is nu dus of het liegen van [X] over het bezoek aan het bedrijf van [A] op 8 juni 2020 en over het telefonische contact met [A] op 9 juni 2020 voldoende ernstig is voor een ontslag op staande voet.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Weliswaar mag een werkgever van een werknemer verwachten dat deze eerlijk is en hem niet voorliegt, maar het enkele feit dat [X] aanvankelijk niet de waarheid heeft gesproken rechtvaardigt niet het toepassen van het zware middel van ontslag op staande voet. Dit geldt des te meer nu [X] zeventien jaar – naar volle tevredenheid van [Y] – bij [Y] gewerkt heeft en hij gezien zijn leeftijd en eenzijdige werkervaring niet makkelijk een andere baan zal vinden. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal dus worden toegewezen.
4.12.
[Y] heeft voor het geval dat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, primair op grond van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, meer subsidiair vanwege andere omstandigheden als bedoeld in 7:669 lid 3 sub h BW en uiterst subsidiair op grond van de overige in de wet genoemde redelijke gronden.
4.13.
De kantonrechter kan het verzoek van [Y] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts inwilligen, indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:669 BW is voldaan en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden vergelijkbare opzegverboden gelden.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.
4.15.
Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst tussen partijen alleen worden ontbonden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [X] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.16.
[Y] verwijst ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek naar haar verweer tegen het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet. De kantonrechter leidt uit dit verweer af dat [Y] aan het ontbindingsverzoek mede ten grondslag legt dat [X] werkzaamheden heeft verricht voor een concurrent. Zoals hiervoor is overwogen, is namens [Y] ter zitting echter verklaard dat zij niet weet of [X] daadwerkelijk voor [A] heeft gewerkt. Volgens [Y] doet dat er ook niet toe, aangezien zij [X] door de opeenstapeling van verschillende gedragingen niet meer kan vertrouwen en zij daardoor niet meer met hem verder kan. Gelet hierop, gaat de kantonrechter ervan uit dat [Y] het verwijt dat [X] bij [A] heeft gewerkt laat varen en aan het ontbindingsverzoek alleen nog ten grondslag legt dat hij tegen haar heeft gelogen. Onder rechtsoverweging 4.10 is reeds vastgesteld dat dit liegen uitsluitend ziet op het bezoek aan het bedrijf van [A] op 8 juni 2020 en het telefonische contact met [A] op 9 juni 2020.
4.17.
De vraag is of het liegen door [X] zodanig verwijtbaar handelen oplevert dat van [Y] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. In dit kader wordt vooropgesteld dat aan [Y] kan worden toegegeven dat het van groot belang is dat haar medewerkers eerlijk zijn en dat zij hen moet kunnen vertrouwen. Het bezoek van [X] aan het bedrijf van [A] heeft echter in privétijd plaatsgevonden en in beginsel heeft een werkgever niets te maken met hetgeen een werknemer in privétijd doet. [Y] heeft naar het oordeel van de kantonrechter bovendien niet als goed werkgever gehandeld door naar aanleiding van de geruchten over het belverkeer van [X] niet eerst het gesprek met hem aan te gaan, maar direct achter zijn rug om via de systeembeheerder zijn belgedrag te achterhalen en naar aanleiding daarvan na werktijd zijn gangen na te gaan. Gelet op deze omstandigheden in combinatie met de stelling van [X] dat hij het gevoel had niet met zijn privéproblemen terecht te kunnen bij [Y] en dat hij zich daarvoor schaamde, acht de kantonrechter het, overigens zonder het liegen te willen rechtvaardigen, op zichzelf wel invoelbaar dat [X] zijn bezoek aan het bedrijf van [A] aanvankelijk heeft ontkend. Dit geldt ook voor het telefoontje op 9 juni 2020, dat weliswaar onder werktijd heeft plaatsgehad, maar slechts een aantal seconden heeft geduurd. Overigens roept dit laatste de vraag op of [X] [A] wel daadwerkelijk heeft gesproken.
De conclusie is dan ook dat van een situatie als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW geen sprake is.
4.18.
De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst om die reden dient te eindigen. Weliswaar is duidelijk dat het vertrouwen van [Y] in [X] is beschaamd, maar [Y] heeft door [X] onterecht op staande voet te ontslaan hem de kans ontnomen om de relatie met haar te herstellen. Gelet op de duur van zijn dienstverband en zijn goede functioneren zal [Y] hem alsnog die kans moeten bieden, waarbij ook van de zijde van [Y] inspanningen verwacht mogen worden.
4.19.
[Y] heeft niet toegelicht waarom sprake zou zijn van de situatie als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub h BW, althans van enige andere in artikel 7:669 lid 3 BW genoemde redelijke grond, zodat de kantonrechter aan dat standpunt voorbij gaat.
4.20.
De conclusie uit het voorgaande is dat het voorwaardelijk verzoek van [Y] zal worden afgewezen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
4.21.
Het voorgaande betekent dat de primair door [X] verzochte toelating tot de werkvloer zal worden toegewezen. De in dit kader verzochte dwangsom zal worden gemaximeerd op de hierna te volgen wijze en de wettelijke rente over die dwangsom zal worden afgewezen, aangezien [Y] in dit kader nog niet in verzuim is. [Y] zal bovendien de salarisbetaling aan [X] moeten hervatten en het achterstallige salaris vanaf 11 juni 2020 dienen te voldoen. In verband met de vertraging in de betaling, is [Y] over dit achterstallige salaris de wettelijke rente en de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval wel aanleiding deze verhoging te matigen tot 25%. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt afgewezen, omdat niet gesteld is dat [Y] ter zake in verzuim is geraakt. Het verzoek tot het verstrekken van salarisspecificaties zal eveneens worden afgewezen, nu de kantonrechter geen aanleiding ziet om aan te nemen dat [Y] niet aan die verplichting zal voldoen. Ten aanzien van de verzochte buitengerechtelijke incassokosten heeft [X] niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat ook deze zullen worden afgewezen.
4.22.
[Y] heeft een nevenvordering ingediend tot betaling van een bedrag van
€ 2.125,00 uit hoofde van de tussen partijen bestaande overeenkomst van geldlening. Zij heeft die overeenkomst in haar verweerschrift opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. [X] meent dat er geen reden is om de lening direct op te eisen en stelt zich op het standpunt de lening conform de overeenkomst te zullen aflossen.
De kantonrechter constateert dat de overeenkomst van geldlening op grond van artikel 5 te allen tijde en om welke reden dan ook kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Gelet hierop, is de vordering van [Y] toewijsbaar. Aangezien de reden voor het opzeggen van de overeenkomst, zo begrijpt de kantonrechter, is gelegen in het aan [X] gegeven ontslag op staande voet, geeft zij [Y] gelet op de uitkomst van deze zaak wel in overweging van deze opzegging af te zien.
4.23.
De proceskosten komen voor rekening van [Y] , omdat zij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van [X] worden tot op heden begroot op een bedrag van € 499,00 aan griffierecht en een bedrag van € 720,00 aan salaris gemachtigde. Dit is € 1.219,00 in totaal.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
op het verzoek
5.3.
vernietigt het gegeven ontslag op staande voet;
5.4.
veroordeelt [Y] om [X] vanaf de tweede werkdag na betekening van deze beschikking toe te laten tot het verrichten van de gebruikelijke werkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 5.000,00;
5.5.
veroordeelt [Y] tot betaling van het achterstallig salaris vanaf 11 juni 2020 tot en met 31 juli 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de verzuimdatum van de respectieve loontermijnen tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW van 25%;
5.6.
veroordeelt [Y] om vanaf 1 augustus 2020 op de gebruikelijke wijze het salaris aan [X] te voldoen;
5.7.
veroordeelt [X] om per 17 september 2020 aan [Y] te voldoen een bedrag van € 2.125,00, te vermeerderen met de op dat moment daarover openstaande rente;
op het voorwaardelijke tegenverzoek
5.8.
wijst de verzochte ontbinding af;
op het verzoek en het voorwaardelijke tegenverzoek
5.9.
veroordeelt [Y] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op een bedrag van € 1.219,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na heden tot de dag der algehele voldoening;
5.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020.
(md)