Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
[Y],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek van werknemer
4.4. De beoordeling
in het incident ex artikel 223 Rv
5.De beslissing
(md)
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen werknemer [X] en werkgever [Y]. De werknemer verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem op 11 juni 2020 was gegeven. De werkgever had het ontslag gebaseerd op het vermeende liegen van de werknemer over zijn contacten met een oud-collega, [A], en het schenden van een geheimhoudingsbeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet een te zwaar middel was, gezien de omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn lange dienstverband van zeventien jaar en zijn goede functioneren. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer de kans moest krijgen om de relatie met de werkgever te herstellen. Het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag werd toegewezen, en de werkgever werd veroordeeld om de werknemer weer toe te laten tot de werkvloer en het achterstallige salaris te betalen. Daarnaast werd het voorwaardelijke verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat er geen voldoende grond was voor ontbinding. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever niet als goed werkgever had gehandeld door het ontslag op staande voet te geven zonder eerst het gesprek aan te gaan met de werknemer.