7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met een ander een cafetaria overvallen. Verdachte en zijn mededader zijn de cafetaria binnen gegaan waarna er meteen een schot werd gelost met een gasalarmpistool dat was meegenomen en daarbij hebben zij op een agressieve wijze geroepen dat zij geld wilden. Vervolgens heeft verdachte met het gasalarmpistool de medewerker van de cafetaria gedwongen geld uit de kassa in een plastic tas te stoppen en heeft de mededader een schroevendraaier als wapen gebruikt om een klant, die zich op dat moment ook in de cafetaria bevond, te dwingen geld af te geven. Verdachte en zijn mededader hebben de wapens gehanteerd om personen in de snackbar angst aan te jagen waardoor een zeer bedreigende situatie is ontstaan. Ongeveer een maand later heeft verdachte geprobeerd een kapperszaak te overvallen. Hiervoor heeft hij een balletjespistool meegenomen en gebruikt om de eigenaar van de kapperszaak, die op dat moment alleen in de zaak aanwezig was, angst aan te jagen waardoor voor hem een zeer bedreigende situatie is ontstaan. Het spreekt voor zich dat de poging tot overval en de overval voor de slachtoffers zeer beangstigend moet zijn geweest. Hiervan blijkt ook uit de aangiftes en de schadeonderbouwingsformulieren van de slachtoffers. Op de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden van de overval op de cafetaria is te zien hoe enorm geschrokken en angstig de slachtoffers waren. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een kluis uit de woning van zijn oom. Verdachte heeft er bij het plegen van deze diefstal blijk van gegeven andermans eigendomsrechten niet te respecteren, geen rekening te houden met de gevoelens van de slachtoffers en alleen maar aan zijn eigen financieel gewin te denken. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat als strafverzwarend meegewogen dat bij de overval op [cafetaria] het optreden van verdachte en zijn mededader doelgericht en goed voorbereid was. Verdachte en zijn mededader zijn met een scooter naar de cafetaria gereden en hadden zich vermomd met hoodies, een pet, handschoenen, een donkere bril en sjaal voor het gezicht en hadden een schroevendraaier en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich. Na de overval is de scooter weer gebruikt om zo op een snelle manier te kunnen vluchten. De gepoogde overval op de kapperszaak was eveneens doelgericht en goed voorbereid. Verdachte heeft naar eigen zeggen de kapperszaak bewust uitgekozen, nadat hij eerder in de zaak was geweest als klant. Hij heeft een balletjespistool meegenomen en hij droeg kleding met een capuchon die geschikt was om zijn gezicht te bedekken. Dat het slechts bij een poging is gebleven is niet te danken aan verdachte, maar aan het snel en adequaat handelen van het slachtoffer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een (gewapende) overval nog gedurende langere tijd lichamelijke en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden, helemaal wanneer zij zijn bedreigd met op vuurwapens gelijkende voorwerpen, waarmee in het geval van de overval op [cafetaria] ook nog eens door verdachte daadwerkelijk gevuurd is. Feiten als deze maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en zorgen ervoor dat gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toenemen. Verdachte was bij het plegen van de misdrijven uit op geld, heeft zich puur en alleen hierdoor laten leiden en heeft niet stil gestaan bij de angst die bij de slachtoffers en in de samenleving teweeg is gebracht. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven ter zake van de overval op de cafetaria en de diefstal van de kluis, hij heeft daarmee laten blijken het strafwaardige van zijn handelen niet in te zien.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 april 2020;
- een pro justitia rapport van 3 december 2019, opgemaakt door drs. [naam 2] , GZ-psycholoog BIG;
- een pro justitia rapport van 9 december 2019, opgemaakt door [naam 1] (kinder- en jeugd)psychiater;
- de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 mei 2020 en 3 januari 2020, opgemaakt door [naam 3] , raadsonderzoeker.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte liep in verband met een eerdere veroordeling nog in een proeftijd. Desondanks heeft dit hem er niet van weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen.
In het psychologisch rapport is onder meer beschreven dat verdachte ontkennend is ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 08/176655-19 feit 2 en parketnummer 08/136808-19. Er is geen zicht verkregen op de doorwerking van de problematiek, situatie en belevingswereld van verdachte ten tijde van die ten laste gelegde zaken. Over die zaken kan er geen advies gegeven worden over het verband tussen de problematiek van verdachte en het onder voornoemde zaken ten laste gelegde, de kans op herhaling, de benodigde behandelmaatregelen en het aan te raden juridische kader. Het advies ziet op het onder parketnummer 08/176655-19 feit 1 ten laste gelegde feit.
Uit het psychologisch rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken, gezinsproblematiek (ouder-kind relatieprobleem) en stoornis in cannabisgebruik. Dit alles heeft elkaar in negatieve zin beïnvloed en geleid tot een normoverschrijdende gedragsstoornis (wegloopgedrag, schoolverzuim, agressie problemen, autoriteitsproblemen, stelen, liegen). Daarnaast wordt een onderwijsprobleem geclassificeerd. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. Het feit dient in verminderde mate aan verdachte toegerekend te worden. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Tegenover deze risico's staan enkele beschermende factoren, zoals de motivatie van verdachte voor ambulante ggz behandeling, het volgen van onderwijs binnen de JJI en zijn wens voor een beter contact met zijn ouders. Dit biedt echter te weinig tegenwicht, gezien de vele risicofactoren. Het toezicht vanuit de ondertoezichtstelling (verder OTS) en de ingezette interventies zijn onvoldoende gebleken gezien het negatieve verloop en de (ernstige) recidive qua delicten. Er is sprake van gezinsproblematiek met daarnaast factoren zoals de omgang met (delinquente) vrienden, negatieve opvattingen van verdachte (antisociale denkbeelden, aantrekkingskracht crimineel milieu), gevoeligheid voor afwijzing door leeftijdgenoten, middelengebruik en geringe coping vaardigheden. Deze factoren beïnvloeden elkaar negatief en houden elkaar in stand. Het is van belang dat verdachte eerst binnen een stevig extern kader forensische behandeling krijgt bestaande uit motiverende therapie, gericht op het keren van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en zijn antisociale denkbeelden. Gezien de uitgebreide problematiek, ernst van het ten laste gelegde en gevaar voor crimineel ontsporen wordt een langdurige behandeling noodzakelijk geacht binnen een kader met de nodige drang. Geadviseerd wordt een voorwaardelijk PIJ-maatregel op te leggen met als voorwaarden forensische ambulante ggz behandeling in combinatie met dagbesteding (voorkeur school) met toezicht van de jeugdreclassering. Van belang is om behandeling binnen een gesloten jeugdzorginstelling te starten waarvoor het civielrechtelijke kader (OTS, gesloten machtiging) toereikend wordt geacht. Verder is van belang dat bij een thuisplaatsing de forensische ambulante ggz behandeling, dagbesteding en afspraken met jeugdreclassering direct kunnen starten. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt het meest passend gevonden omdat er nog geen sprake is van een dermate grote verharding bij verdachte en er nog ontwikkel- en behandelmogelijkheden gezien worden.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken, een stoornis in cannabisgebruik en ouderkind-relatieproblematiek. Verder is er de verdenking van een onderliggende autismespectrumstoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Het feit dient ten aanzien van parketnummer 08/176655-19 feit 1 in verminderde mate aan verdachte toegerekend te worden. Vanwege de ontkenning is er geen informatie van verdachte verkregen om een verband te kunnen leggen tussen de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte en het tenlastegelegde onder parketnummer 08/176655-19 feit 2 en onder parketnummer 08/136808-19. Zodoende kan in deze verdenkingen geen advies gegeven worden over de mate van toerekenen.
Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Het is van belang dat behandeling van verdachte zich richt op: autismeonderzoek, motiverende (non-verbale) therapie, het trainen van leeftijds-adequate emotieregulatie- en copingvaardigheden, middelengebruik, (non verbale) therapie gericht op de persoonlijkheidsontwikkeling, delictanalyse en systeemgesprekken.
Geadviseerd wordt om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarden: behandeling bij een forensische GGZ instelling, school/gestructureerde dagbesteding, toezicht en begeleiding door jeugdreclassering, opvolgen van de aanwijzingen van jeugdreclassering. Behandeling kan eerst vanuit een gesloten plaatsing in een civielrechtelijk kader (OTS) plaatsvinden, zo mogelijk in de nabijheid van ouders en in
een kleinschalige groep met kennis van autisme. Er dient autismeonderzoek gedaan te worden, zodat meer specifieke richting kan worden gegeven aan de nodige begeleiding (als autisme wordt vastgesteld). Als verdachte voldoende blijk geeft zich te committeren aan de behandeling en de afspraken, kan vervolgens gefaseerd worden toegewerkt naar voortzetting van de behandeling binnen de ambulante forensische GGZ met passend onderwijs/ dagbesteding in de thuissituatie. Verdachte heeft nog ontwikkelingsmogelijkheden (leerbaar, intelligentieniveau). Er is nog geen vast gedragspatroon met een uitgebreide voorgeschiedenis van ernstige geweldsdelicten. Het sociaal netwerk is steunend en gemotiveerd. Binnen het civiele kader zijn er nog behandelmogelijkheden en daarna kan behandeling plaatsvinden binnen de forensisch GGZ. Motivatie voor behandeling van zijn cannabisgebruik (in de JJI in remissie) is er nog niet. Motivatie voor een klinische behandeling heeft verdachte nog weinig, maar als het moet met als doel thuis te kunnen wonen, wil verdachte wel meewerken. Een stevigere juridische stok achter de deur is dus nodig, als laatste kans voor onderzochte om behandeling aan te gaan totdat thuis wonen met forensische GGZ behandeling, school/ dagbesteding mogelijk blijkt.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog en de psychiater met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft onvoldoende vertrouwen in de kans van slagen bij een nieuwe civiele, gesloten plaatsing. Verdachte heeft in januari 2020 een laatste kans gekregen binnen de civiele geslotenheid, wist dat er een PIJ-maatregel dreigde en dit is duidelijk aan verdachte uitgelegd. Verdachte heeft er desondanks zelf voor gekozen zich te onttrekken aan zijn behandeling, waarbij hij diverse keuzemomenten heeft gehad. Verdachte stond in eerste instantie niet meer open voor een gesloten plaatsing. Dat verdachte dit ten tijde van de zitting wel doet, zegt wat de RvdK betreft niets over zijn motivatie. De motivatie voor de gesloten jeugdzorg was al beperkt, maar in eerdere gesprekken met Jeugdbescherming Overijssel (JbOV) werd duidelijk dat deze nog verder is afgenomen. De RvdK verwacht dat dit een grote invloed zal hebben op de inzet van verdachte voor zijn behandeling en op de kans dat hij zich er weer, door weggelopen, aan zal onttrekken. De RvdK en JbOV hebben dit eerder als reële kans ingeschat en dit is nu ook bevestigd. De RvdK verwacht overvraging bij verdachte, daar waar binnen de geslotenheid gewerkt wordt naar verloven en verdachte niet om kan gaan met de beperkingen die hij hierin zal ervaren, in combinatie met zijn onrealistische verwachtingen. Dit zal ten koste gaan van de focus die bij verdachte juist moet liggen op (langdurige) behandeling. De verwachting van verdachte over het hulpverlenings-proces is onrealistisch. Verdachte blijft zich focussen op terugkeer naar huis of richting zelfstandigheid, waarbij de RvdK van mening is dat dit absoluut nog niet aan de orde is. De RvdK ziet geen alternatieve civiele mogelijkheden meer waarbij zowel de veiligheid van verdachte, als zijn omgeving, als zijn behandeling, gewaarborgd kunnen worden, wat maakt dat een PIJ-maatregel de enige passende optie is. De RvdK verwacht dat verdachte baat heeft bij de duidelijkheid, structuur en een strafrechtelijk kader binnen de PIJ-maatregel, waarbij de focus ligt op behandeling en niet op verlof. De RvdK hoopt dat verdachte daar succeservaringen op gaat doen. Het is immers een kracht dat verdachte nu laat zien dat hij het goed doet in de JJI. Geadviseerd wordt de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk op te leggen.
Ter terechtzitting heeft [naam 4] , casusregisseur bij de Raad voor de Kinderbescherming, als deskundige een toelichting op het rapport gegeven en het gegeven advies gehandhaafd.
Ter terechtzitting heeft [naam 5] als de deskundige van de Jeugdbescherming Overijssel zich achter het raadsadvies geschaard en onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat verdachte wisselend is in zijn medewerking en in zijn motivatie. Verdachte heeft weinig probleembesef en is niet in staat om de consequenties van zijn gedragingen op lange termijn te overzien. Hij maakt dan onverstandige keuzes. Om de kans op recidive te verkleinen is een langdurige behandeling nodig. Het kader van gesloten jeugdzorg is ongeschikt voor verdachte omdat zijn focus teveel gericht is op verlof en vrijheden en niet op behandeling. Verdachte heeft nog onvoldoende copingsvaardigheden ontwikkeld. De kans dat verdachte zich zal onttrekken aan behandeling is groot. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is de meest passende optie voor de problematiek van verdachte.
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat bij verdachte sprake is van ernstige problematiek en in juridische zin een ziekelijke
stoornis van de geestvermogens en gebrekkige ontwikkeling, te classificeren als een normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale - en narcistische kenmerken, een stoornis in cannabisgebruik en ouderkind-relatieproblematiek. De door verdachte gepleegde ernstige strafbare feiten hangen daarmee samen. Het recidiverisico is hoog en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een (ernstig) geweldsmisdrijf zal plegen indien verdachte voor deze problematiek niet wordt behandeld.
Op het plegen van de bewezenverklaarde feiten, waarvan de gewapende overvallen zeer ingrijpend zijn geweest voor de slachtoffers, kan mede gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die hoger is dan door de officier van justitie gevorderd, namelijk een jeugddetentie voor de duur van elf maanden met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
Op basis van de rapporten van de psychiater, de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en de door de deskundigen gegeven toelichting ter terechtzitting heeft de rechtbank de overtuiging dat behandeling van verdachte geruime tijd zal duren en dat verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. Nu verdachte ambivalent is in zijn motivatie voor behandeling, weinig probleembesef en -inzicht heeft en er sprake is van een langdurig proces van ingezette hulpverlening die niet geleid heeft tot gedragsverandering, waaronder verblijf in een gesloten jeugdinstelling, acht de rechtbank het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet geschikt voor de vereiste behandeling van verdachte.
De rechtbank acht, daarbij met name gelet op de in de besproken rapportages genoemde ernstige persoonlijkheidsproblematiek, het recidiverisico en de noodzaak van een langdurige behandeling, een behandeling in gesloten setting noodzakelijk, te weten binnen de kaders van een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de eisen voor oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ingevolge artikel 77s Sr is voldaan. De bewezen verklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Er is in twee gevallen (de overval en de poging overval) sprake van feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene, in navolging van de rapportages van de psychiater, de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Overijssel, van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Tevens wordt oplegging van deze maatregel geacht in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, nu deze maatregel voorziet in de mogelijkheid verdachte gedurende langere tijd intensief te behandelen en te begeleiden in een klinische setting en daarmee bijdraagt aan een aanpak van zijn problematiek alsmede vermindering van het recidiverisico.
Gezien al het bovenstaande zal de rechtbank, naast voornoemde jeugddetentie, aan verdachte opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De PIJ-maatregel dient aansluitend aan de jeugddetentie aan te vangen. De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. De maatregel kan worden verlengd tot een maximale duur van zeven jaren nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.