ECLI:NL:RBOVE:2020:2940

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
08/176655-19, 08/136808-19 (gev.ttz) en 08/175670-18 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en PIJ-maatregel opgelegd aan minderjarige verdachte voor gewapende overvallen en diefstal

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 16-jarige jongen, die werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder poging tot afpersing, afpersing en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 11 maanden en de PIJ-maatregel opgelegd. De zaak betreft een gewapende overval op een cafetaria in Hengelo op 31 mei 2019, waarbij de verdachte samen met een mededader een vuurwapen en een schroevendraaier gebruikte om de medewerkers en klanten te bedreigen. Tijdens de overval werd er geschoten, en de verdachte heeft geld afgedwongen van de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd een kapperszaak te overvallen en een kluis uit de woning van zijn oom gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de betrokkenheid van de verdachte door getuigenverklaringen en camerabeelden werd aangetoond. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de problematiek van de verdachte, waaronder een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en antisociale trekken. De PIJ-maatregel is opgelegd om de verdachte de nodige behandeling en begeleiding te bieden, met als doel recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/176655-19, 08/136808-19 (gev.ttz) en 08/175670-18 (tul) (P)
Datum vonnis: 11 juni 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
thans verblijvende: RIJ Den Hey-Acker te Breda.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren van
9 januari 2020 en 28 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een (poging tot een) gewapende overval en daarnaast van een diefstal uit een woning, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Ten aanzien van 08/176655-19
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, een persoon, te weten [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 1] (werkzaam bij [kapperszaak] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededader,
- met een capuchon diep over het gezicht althans met
gezichtsverhullende kleding en/of met een pistool, althans met een
vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkende voorwerp,
die kapperszaak heeft betreden, en/of
- dat wapen, althans dat daarop gelijkende voorwerp, in de richting van
die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of heeft geroepen: "Geld nu!" althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, één of meerdere personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft gedwongen tot (elk) de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [cafetaria] en/of [slachtoffer 2] (100 à 200 euro) en/of aan die [slachtoffer 3] (300 euro), in elk geval aan een ander dan verdachte en/of de medeverdachte, welke bedreiging met geweld hierin heeft bestaan dat verdachte en/of de medeverdachte
- voorzien van een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, en/of een
schroevendraaier, althans een scherp puntig voorwerp, en voorzien van verhullende en/of
gezichtsbedekkende kleding en/of handschoenen, bij dat cafetaria naar binnen zijn gegaan;
- ( meermalen) schreeuwend en/of op agressieve wijze hebben geroepen dat zij geld wilde
hebben en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] met genoemde wapens hebben bedreigd, waarbij verdachte
- met dat vuurwapen, althans met dat daarop gelijkende voorwerp, een schot heeft gelost;
- richting de balie is gelopen, waarachter zich die [slachtoffer 2] bevond;
- dat vuurwapen, althans dat daarop gelijkende voorwerp, heeft gericht en/of gericht gehouden op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , en/of
- een plastic zak richting die [slachtoffer 2] heeft gegooid daarbij roepend: "geld, geld, snel, snel" of woorden van die strekking, en waarbij de medeverdachte
- een schroevendraaier, althans een scherp puntig voorwerp, heeft gericht op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , daarbij roepend: “geld, geld” of iets met die strekking;
Ten aanzien van parketnummer 08/136808-19
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning aan [adres 1] een kluis, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Ten aanzien van 08/176655-19
Feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de bijlage van dit vonnis zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot afpersing.
Feit 2
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit nu verdachte ontkent en er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 31 mei 2019 te Hengelo (O) een overval heeft plaatsgevonden op [cafetaria] . Aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij op 31 mei 2019 aan het werk was in de cafetaria. Op enig moment hoorde [slachtoffer 2] een luide knal en geschreeuw. [slachtoffer 2] zag toen dat een persoon met een vuurwapen de cafetaria binnen kwam lopen. Terwijl hij zich omdraaide hoorde hij dat er geschoten werd. Deze persoon liep naar de toonbank en gooide een plastic tas over de toonbank. De persoon was agressief in zijn gedrag en riep dat hij geld wilde hebben. [slachtoffer 2] heeft vervolgens geld uit de kassa gepakt en het geld in de plastic tas gestopt en aan de persoon gegeven. [slachtoffer 2] zag verder dat er nog een persoon in de cafetaria was die bij de overval hoorde. Deze persoon hield zich bezig met een klant die in de cafetaria aanwezig was.
Aangever [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in de cafetaria aanwezig was en op enig moment een persoon de cafetaria binnen zag lopen. Deze persoon droeg een pet met daarover een capuchon. Het gezicht van de persoon was bedekt met een zwarte sjaal. De persoon hield een pistool in zijn hand vast en riep dat hij geld wilde hebben. De persoon liep naar de toonbank en riep nogmaals dat hij geld wilde hebben. Vervolgens hoorde [slachtoffer 3] een harde knal uit het pistool komen en zag hij een huls uit het pistool komen. Hij zag dat er direct achter de eerstgenoemde persoon nog een persoon in de cafetaria kwam. Deze persoon was in het zwart gekleed, had een pet op, had een zonnebril op, had een sjaal voor zijn mond en droeg handschoenen. Deze persoon riep ook dat hij geld wilde hebben en liep in de richting van [slachtoffer 3] . De persoon hield in zijn handen een scherp, puntig voorwerp vast. [slachtoffer 3] pakte vervolgens geld uit zijn broekzak en heeft dat op de tafel gelegd. De persoon pakte het geld en verliet daarna de cafetaria.
Van de overval zijn camerabeelden gemaakt. In het proces-verbaal bevindingen van de politie wordt onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat op de camerabeelden te zien is dat twee personen op een scooter bij de cafetaria aan komen rijden. De bestuurder en de bijrijder van de scooter gaan vervolgens bij de cafetaria naar binnen. De bijrijder van de scooter heeft een wapen, gelijkend op een pistool, in zijn hand en richt dat op [slachtoffer 2] . De bestuurder richt een wapen op [slachtoffer 3] . Vervolgens geeft de bijrijder een plastic tas aan [slachtoffer 2] en richt zijn wapen op [slachtoffer 2] . De bijrijder loopt vervolgens terug naar de ingang van de cafetaria en richt zijn wapen op [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] haalt iets uit zijn zakken en gooit dat op tafel, waarna de bestuurder dit oppakt. De bestuurder en de bijrijder blijven hun wapens richten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Door [slachtoffer 2] wordt geld uit de kassa in de tas gestopt. Hierna verlaten de bestuurder en de bijrijder met de plastic tas de cafetaria. De politie heeft de camerabeelden van de overval opnieuw bekeken in verbeterde kwaliteit. Gerelateerd wordt dat te zien is dat er een patroon uit het wapen van de bijrijder komt. Daarnaast is zichtbaar dat het voorwerp dat de bestuurder in zijn hand vast heeft gelijkend is op een schroevendraaier.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij beelden van de overval heeft gezien. [getuige 1] herkent verdachte als één van personen die op de beelden is te zien. [getuige 1] verklaart hierover dat hij verdachte goed kent en hem herkent aan zijn manier van bewegen en lopen.
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij verdachte en de mededader heeft horen praten over de overval. Verder heeft verdachte tegen [getuige 2] gezegd dat de mededader bij de overval een schroevendraaier had gebruikt als afdreiging tegen de klant en € 300,- van de klant, een oudere man, afhandig had gemaakt. [getuige 2] herkent verdachte op beelden van de overval. [getuige 2] herkent verdachte aan het opgefokte gedrag en de manier waarop verdachte rent. [getuige 2] heeft het voorwerp dat door verdachte bij de overval wordt vastgehouden niet op de beelden herkend als een schroevendraaier, maar weet dat dit een schroevendraaier was door de verklaring van verdachte.
Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij verdachte en de mededader over de overval heeft horen praten. Er werd onder meer gezegd dat een schroevendraaier was gebruikt en dat de man bang werd. In het gesprek kwam het er op neer dat zij de overval hadden gepleegd. Op beelden van de overval herkent [getuige 3] verdachte en de mededader.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting elke betrokkenheid bij de overval ontkend.
De rechtbank acht de ontkenning van verdachte over zijn betrokkenheid bij de overval op de cafetaria ongeloofwaardig. Immers, verdachte wordt op de camerabeelden herkend door getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] die verdachte kennen en hem herkennen aan de manier waarop hij beweegt en loopt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de getuigen voldoende uitgelegd over hoe zij tot een herkenning van verdachte komen. Verder hebben getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verdachte en de mededader horen praten over de gepleegde overval. In één van de gesprekken werd gesproken over een schroevendraaier die bij de overval is gebruikt en over een geldbedrag van € 300,- dat buit is gemaakt. De rechtbank stelt vast dat dit specifieke daderkennis is. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen. Bovendien komen de verklaringen op wezenlijke onderdelen overeen. Deze verklaringen zijn voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs.
Al met al zijn er meerdere belastende bewijsmiddelen waaruit – tezamen genomen – betrokkenheid van verdachte bij deze overval kan worden afgeleid. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting geen enkele ontzenuwende verklaring gegeven voor de aanwijzingen, terwijl deze dusdanig belastend zijn.
Uit de wijze waarop de overval heeft plaatsgevonden kan worden afgeleid dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking zodat de rechtbank het medeplegen wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 08/136808-19
4.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit nu verdachte ontkent en er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
4.9
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal van de politie en het onderzoek ter terechtzitting vast dat op 26 november 2018 te Hengelo (O) een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van aangever [slachtoffer 4] . Bij de inbraak werd uit de woning een kluis met inhoud weggenomen.
Aangever [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij op 26 november 2018 zijn woning slotvast heeft afgesloten en verlaten. Toen [slachtoffer 4]
‘s middags weer thuiskwam zag hij dat op de slaapkamer/het kantoor aan de achterzijde van de woning de kast openstond. [slachtoffer 4] zag dat de kluis die onderin de kast op de slaapkamer stond, was verdwenen. [slachtoffer 4] besefte toen dat er was ingebroken. Alle ramen en deuren van de woning waren dicht en er waren geen braaksporen of schade aan de deur. [slachtoffer 4] had het vermoeden dat de inbreker met een sleutel was binnengedrongen. In de kluis zaten een trouwboekje, een aantal vrijwaringsbewijzen van auto’s en een aantal ringen. Uit de woning was verder een opvouwbaar krat verdwenen. Enige tijd na de inbraak werd [slachtoffer 4] door een persoon benaderd die de kluis in de bosjes had aangetroffen in een tas tezamen met het verdwenen klapkrat. Deze plek was tegenover de woning van verdachte.
Getuige [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij op enig moment bij verdachte in de woning was. Toen [getuige 4] met verdachte naar buiten ging, zag [getuige 4] een slijptol in een schuurtje/overkapping achter de woning liggen. [getuige 4] zag verder een kluis in een vouwkrat liggen. Verdachte vertelde aan [getuige 4] dat de slijptol van [medeverdachte] was en dat hij de slijptol nodig had voor een kluis die hij bij zijn oom gestolen had. Verdachte vertelde verder dat in de kluis alleen papieren en wat sieraden zaten.
Verdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat verdachte meerdere keren om een slijptol zou hebben gevraagd omdat hij die nodig had en dat [medeverdachte] vervolgens in november de slijptol van zijn opa aan verdachte gegeven heeft.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting elke betrokkenheid bij de diefstal ontkend.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is. Getuige [getuige 4] heeft bij de woning van verdachte een slijptol en kluis in een vouwkrat zien liggen. Verdachte heeft aan getuige verteld dat de slijptol nodig was voor een kluis die hij samen met iemand anders van zijn oom had gestolen, dat hij een sleutel van de woning van zijn oom had en dat in de kluis alleen papieren en sieraden zaten. De rechtbank stelt vast dat dit specifieke daderkennis is. Daar komt bij dat [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hem om een slijptol heeft gevraagd en dat hij daarop een slijptol aan verdachte gegeven heeft. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 4] en [medeverdachte] . Bovendien komen de verklaringen op wezenlijke onderdelen overeen. Deze verklaringen zijn voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs. Ten slotte is de kluis aangetroffen in de bosjes tegenover de woning van verdachte.
Al met al zijn er meerdere belastende bewijsmiddelen waaruit – tezamen genomen – betrokkenheid van verdachte bij deze diefstal kan worden afgeleid. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting geen enkele ontzenuwende verklaring gegeven voor de aanwijzingen, terwijl deze dusdanig belastend zijn.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande en op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal.
Nu uit het dossier niet blijkt van braakschade en diefstal door middel van een valse sleutel niet ten laste is gelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat er sprake is van een gekwalificeerde diefstal. De verdachte zal voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal.
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Ten aanzien van 08/176655-19
1.
hij op
of omstreeks9 juli 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen, door
geweld en/ofbedreiging met geweld, een persoon, te weten [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 1] (werkzaam bij [kapperszaak] )
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededader,
- met een capuchon diep over het gezicht
althans met gezichtsverhullende kledingen
/of
-
met een pistool, althans met een vuurwapen, althansmet een op een vuurwapen gelijkende voorwerp, die kapperszaak heeft betreden, en
/of-
dat wapen, althansdat daarop gelijkende voorwerp, in de richting van
die [slachtoffer 1] heeft gericht en
/ofheeft geroepen: "Geld nu!"
althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks31 mei 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld,
één ofmeerdere personen, te weten [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] , heeft gedwongen tot (elk) de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [cafetaria] en/of [slachtoffer 2] (100 à 200 euro) en
/ofaan die [slachtoffer 3] (300 euro),
in elk geval aan een ander dan verdachte en/of de medeverdachte,welke bedreiging met geweld hierin heeft bestaan dat verdachte en/of de medeverdachte
- voorzien van
een vuurwapen, althans een daarop opeen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en
/ofeen schroevendraaier,
althans een scherp puntig voorwerp,
en voorzien van verhullende en/of gezichtsbedekkende kleding en
/ofhandschoenen, bij die cafetaria naar binnen zijn gegaan;
- ( meermalen) schreeuwend en/of op agressieve wijze hebben geroepen dat zij geld wilden
hebben en
/of
- die [slachtoffer 2] en
/ofdie [slachtoffer 3] met genoemde wapens hebben bedreigd, waarbij de verdachte
- met dat
dat vuurwapen, daarop gelijkendeop een vuurwapen gelijkend voorwerp, een schot heeft gelost;
- richting de balie is gelopen, waarachter zich die [slachtoffer 2] bevond;
- dat
vuurwapen, althans dat daarop gelijkende voorwerpop een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht en
/ofgericht gehouden op die [slachtoffer 2] en
/ofdie [slachtoffer 3] , en
/of
- een plastic zak richting die [slachtoffer 2] heeft gegooid daarbij roepend: "geld, geld, snel, snel" of woorden van die strekking;
en waarbij de medeverdachte
- een schroevendraaier,
althans een scherp puntig voorwerp,heeft gericht op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , daarbij roepend: “geld, geld” of iets met die strekking.
Ten aanzien van parketnummer 08/136808-19
hij op
of omstreeks26 november 2018 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,uit een woning aan [adres 1] een kluis,
in elk geval enig goed, die
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/176655-19 feit 1 en feit 2 en parketnummer 08/136808-19 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 08/176655-19
Feit 1
Het misdrijf: poging tot afpersing.
Feit 2
Het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Parketnummer 08/136808-19
Het misdrijf: diefstal.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur die gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen (verder PIJ-maatregel) gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een bewezenverklaring rekening moet worden gehouden met de persoon van de verdachte en dat een jeugddetentie, die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel, een passende straf is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met een ander een cafetaria overvallen. Verdachte en zijn mededader zijn de cafetaria binnen gegaan waarna er meteen een schot werd gelost met een gasalarmpistool dat was meegenomen en daarbij hebben zij op een agressieve wijze geroepen dat zij geld wilden. Vervolgens heeft verdachte met het gasalarmpistool de medewerker van de cafetaria gedwongen geld uit de kassa in een plastic tas te stoppen en heeft de mededader een schroevendraaier als wapen gebruikt om een klant, die zich op dat moment ook in de cafetaria bevond, te dwingen geld af te geven. Verdachte en zijn mededader hebben de wapens gehanteerd om personen in de snackbar angst aan te jagen waardoor een zeer bedreigende situatie is ontstaan. Ongeveer een maand later heeft verdachte geprobeerd een kapperszaak te overvallen. Hiervoor heeft hij een balletjespistool meegenomen en gebruikt om de eigenaar van de kapperszaak, die op dat moment alleen in de zaak aanwezig was, angst aan te jagen waardoor voor hem een zeer bedreigende situatie is ontstaan. Het spreekt voor zich dat de poging tot overval en de overval voor de slachtoffers zeer beangstigend moet zijn geweest. Hiervan blijkt ook uit de aangiftes en de schadeonderbouwingsformulieren van de slachtoffers. Op de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden van de overval op de cafetaria is te zien hoe enorm geschrokken en angstig de slachtoffers waren. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een kluis uit de woning van zijn oom. Verdachte heeft er bij het plegen van deze diefstal blijk van gegeven andermans eigendomsrechten niet te respecteren, geen rekening te houden met de gevoelens van de slachtoffers en alleen maar aan zijn eigen financieel gewin te denken. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat als strafverzwarend meegewogen dat bij de overval op [cafetaria] het optreden van verdachte en zijn mededader doelgericht en goed voorbereid was. Verdachte en zijn mededader zijn met een scooter naar de cafetaria gereden en hadden zich vermomd met hoodies, een pet, handschoenen, een donkere bril en sjaal voor het gezicht en hadden een schroevendraaier en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich. Na de overval is de scooter weer gebruikt om zo op een snelle manier te kunnen vluchten. De gepoogde overval op de kapperszaak was eveneens doelgericht en goed voorbereid. Verdachte heeft naar eigen zeggen de kapperszaak bewust uitgekozen, nadat hij eerder in de zaak was geweest als klant. Hij heeft een balletjespistool meegenomen en hij droeg kleding met een capuchon die geschikt was om zijn gezicht te bedekken. Dat het slechts bij een poging is gebleven is niet te danken aan verdachte, maar aan het snel en adequaat handelen van het slachtoffer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een (gewapende) overval nog gedurende langere tijd lichamelijke en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden, helemaal wanneer zij zijn bedreigd met op vuurwapens gelijkende voorwerpen, waarmee in het geval van de overval op [cafetaria] ook nog eens door verdachte daadwerkelijk gevuurd is. Feiten als deze maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en zorgen ervoor dat gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toenemen. Verdachte was bij het plegen van de misdrijven uit op geld, heeft zich puur en alleen hierdoor laten leiden en heeft niet stil gestaan bij de angst die bij de slachtoffers en in de samenleving teweeg is gebracht. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven ter zake van de overval op de cafetaria en de diefstal van de kluis, hij heeft daarmee laten blijken het strafwaardige van zijn handelen niet in te zien.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 april 2020;
- een pro justitia rapport van 3 december 2019, opgemaakt door drs. [naam 2] , GZ-psycholoog BIG;
  • een pro justitia rapport van 9 december 2019, opgemaakt door [naam 1] (kinder- en jeugd)psychiater;
  • de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 mei 2020 en 3 januari 2020, opgemaakt door [naam 3] , raadsonderzoeker.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte liep in verband met een eerdere veroordeling nog in een proeftijd. Desondanks heeft dit hem er niet van weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen.
In het psychologisch rapport is onder meer beschreven dat verdachte ontkennend is ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 08/176655-19 feit 2 en parketnummer 08/136808-19. Er is geen zicht verkregen op de doorwerking van de problematiek, situatie en belevingswereld van verdachte ten tijde van die ten laste gelegde zaken. Over die zaken kan er geen advies gegeven worden over het verband tussen de problematiek van verdachte en het onder voornoemde zaken ten laste gelegde, de kans op herhaling, de benodigde behandelmaatregelen en het aan te raden juridische kader. Het advies ziet op het onder parketnummer 08/176655-19 feit 1 ten laste gelegde feit.
Uit het psychologisch rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken, gezinsproblematiek (ouder-kind relatieprobleem) en stoornis in cannabisgebruik. Dit alles heeft elkaar in negatieve zin beïnvloed en geleid tot een normoverschrijdende gedragsstoornis (wegloopgedrag, schoolverzuim, agressie problemen, autoriteitsproblemen, stelen, liegen). Daarnaast wordt een onderwijsprobleem geclassificeerd. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. Het feit dient in verminderde mate aan verdachte toegerekend te worden. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Tegenover deze risico's staan enkele beschermende factoren, zoals de motivatie van verdachte voor ambulante ggz behandeling, het volgen van onderwijs binnen de JJI en zijn wens voor een beter contact met zijn ouders. Dit biedt echter te weinig tegenwicht, gezien de vele risicofactoren. Het toezicht vanuit de ondertoezichtstelling (verder OTS) en de ingezette interventies zijn onvoldoende gebleken gezien het negatieve verloop en de (ernstige) recidive qua delicten. Er is sprake van gezinsproblematiek met daarnaast factoren zoals de omgang met (delinquente) vrienden, negatieve opvattingen van verdachte (antisociale denkbeelden, aantrekkingskracht crimineel milieu), gevoeligheid voor afwijzing door leeftijdgenoten, middelengebruik en geringe coping vaardigheden. Deze factoren beïnvloeden elkaar negatief en houden elkaar in stand. Het is van belang dat verdachte eerst binnen een stevig extern kader forensische behandeling krijgt bestaande uit motiverende therapie, gericht op het keren van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en zijn antisociale denkbeelden. Gezien de uitgebreide problematiek, ernst van het ten laste gelegde en gevaar voor crimineel ontsporen wordt een langdurige behandeling noodzakelijk geacht binnen een kader met de nodige drang. Geadviseerd wordt een voorwaardelijk PIJ-maatregel op te leggen met als voorwaarden forensische ambulante ggz behandeling in combinatie met dagbesteding (voorkeur school) met toezicht van de jeugdreclassering. Van belang is om behandeling binnen een gesloten jeugdzorginstelling te starten waarvoor het civielrechtelijke kader (OTS, gesloten machtiging) toereikend wordt geacht. Verder is van belang dat bij een thuisplaatsing de forensische ambulante ggz behandeling, dagbesteding en afspraken met jeugdreclassering direct kunnen starten. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt het meest passend gevonden omdat er nog geen sprake is van een dermate grote verharding bij verdachte en er nog ontwikkel- en behandelmogelijkheden gezien worden.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken, een stoornis in cannabisgebruik en ouderkind-relatieproblematiek. Verder is er de verdenking van een onderliggende autismespectrumstoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Het feit dient ten aanzien van parketnummer 08/176655-19 feit 1 in verminderde mate aan verdachte toegerekend te worden. Vanwege de ontkenning is er geen informatie van verdachte verkregen om een verband te kunnen leggen tussen de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte en het tenlastegelegde onder parketnummer 08/176655-19 feit 2 en onder parketnummer 08/136808-19. Zodoende kan in deze verdenkingen geen advies gegeven worden over de mate van toerekenen.
Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Het is van belang dat behandeling van verdachte zich richt op: autismeonderzoek, motiverende (non-verbale) therapie, het trainen van leeftijds-adequate emotieregulatie- en copingvaardigheden, middelengebruik, (non verbale) therapie gericht op de persoonlijkheidsontwikkeling, delictanalyse en systeemgesprekken.
Geadviseerd wordt om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarden: behandeling bij een forensische GGZ instelling, school/gestructureerde dagbesteding, toezicht en begeleiding door jeugdreclassering, opvolgen van de aanwijzingen van jeugdreclassering. Behandeling kan eerst vanuit een gesloten plaatsing in een civielrechtelijk kader (OTS) plaatsvinden, zo mogelijk in de nabijheid van ouders en in
een kleinschalige groep met kennis van autisme. Er dient autismeonderzoek gedaan te worden, zodat meer specifieke richting kan worden gegeven aan de nodige begeleiding (als autisme wordt vastgesteld). Als verdachte voldoende blijk geeft zich te committeren aan de behandeling en de afspraken, kan vervolgens gefaseerd worden toegewerkt naar voortzetting van de behandeling binnen de ambulante forensische GGZ met passend onderwijs/ dagbesteding in de thuissituatie. Verdachte heeft nog ontwikkelingsmogelijkheden (leerbaar, intelligentieniveau). Er is nog geen vast gedragspatroon met een uitgebreide voorgeschiedenis van ernstige geweldsdelicten. Het sociaal netwerk is steunend en gemotiveerd. Binnen het civiele kader zijn er nog behandelmogelijkheden en daarna kan behandeling plaatsvinden binnen de forensisch GGZ. Motivatie voor behandeling van zijn cannabisgebruik (in de JJI in remissie) is er nog niet. Motivatie voor een klinische behandeling heeft verdachte nog weinig, maar als het moet met als doel thuis te kunnen wonen, wil verdachte wel meewerken. Een stevigere juridische stok achter de deur is dus nodig, als laatste kans voor onderzochte om behandeling aan te gaan totdat thuis wonen met forensische GGZ behandeling, school/ dagbesteding mogelijk blijkt.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog en de psychiater met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft onvoldoende vertrouwen in de kans van slagen bij een nieuwe civiele, gesloten plaatsing. Verdachte heeft in januari 2020 een laatste kans gekregen binnen de civiele geslotenheid, wist dat er een PIJ-maatregel dreigde en dit is duidelijk aan verdachte uitgelegd. Verdachte heeft er desondanks zelf voor gekozen zich te onttrekken aan zijn behandeling, waarbij hij diverse keuzemomenten heeft gehad. Verdachte stond in eerste instantie niet meer open voor een gesloten plaatsing. Dat verdachte dit ten tijde van de zitting wel doet, zegt wat de RvdK betreft niets over zijn motivatie. De motivatie voor de gesloten jeugdzorg was al beperkt, maar in eerdere gesprekken met Jeugdbescherming Overijssel (JbOV) werd duidelijk dat deze nog verder is afgenomen. De RvdK verwacht dat dit een grote invloed zal hebben op de inzet van verdachte voor zijn behandeling en op de kans dat hij zich er weer, door weggelopen, aan zal onttrekken. De RvdK en JbOV hebben dit eerder als reële kans ingeschat en dit is nu ook bevestigd. De RvdK verwacht overvraging bij verdachte, daar waar binnen de geslotenheid gewerkt wordt naar verloven en verdachte niet om kan gaan met de beperkingen die hij hierin zal ervaren, in combinatie met zijn onrealistische verwachtingen. Dit zal ten koste gaan van de focus die bij verdachte juist moet liggen op (langdurige) behandeling. De verwachting van verdachte over het hulpverlenings-proces is onrealistisch. Verdachte blijft zich focussen op terugkeer naar huis of richting zelfstandigheid, waarbij de RvdK van mening is dat dit absoluut nog niet aan de orde is. De RvdK ziet geen alternatieve civiele mogelijkheden meer waarbij zowel de veiligheid van verdachte, als zijn omgeving, als zijn behandeling, gewaarborgd kunnen worden, wat maakt dat een PIJ-maatregel de enige passende optie is. De RvdK verwacht dat verdachte baat heeft bij de duidelijkheid, structuur en een strafrechtelijk kader binnen de PIJ-maatregel, waarbij de focus ligt op behandeling en niet op verlof. De RvdK hoopt dat verdachte daar succeservaringen op gaat doen. Het is immers een kracht dat verdachte nu laat zien dat hij het goed doet in de JJI. Geadviseerd wordt de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk op te leggen.
Ter terechtzitting heeft [naam 4] , casusregisseur bij de Raad voor de Kinderbescherming, als deskundige een toelichting op het rapport gegeven en het gegeven advies gehandhaafd.
Ter terechtzitting heeft [naam 5] als de deskundige van de Jeugdbescherming Overijssel zich achter het raadsadvies geschaard en onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat verdachte wisselend is in zijn medewerking en in zijn motivatie. Verdachte heeft weinig probleembesef en is niet in staat om de consequenties van zijn gedragingen op lange termijn te overzien. Hij maakt dan onverstandige keuzes. Om de kans op recidive te verkleinen is een langdurige behandeling nodig. Het kader van gesloten jeugdzorg is ongeschikt voor verdachte omdat zijn focus teveel gericht is op verlof en vrijheden en niet op behandeling. Verdachte heeft nog onvoldoende copingsvaardigheden ontwikkeld. De kans dat verdachte zich zal onttrekken aan behandeling is groot. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is de meest passende optie voor de problematiek van verdachte.
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat bij verdachte sprake is van ernstige problematiek en in juridische zin een ziekelijke
stoornis van de geestvermogens en gebrekkige ontwikkeling, te classificeren als een normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale - en narcistische kenmerken, een stoornis in cannabisgebruik en ouderkind-relatieproblematiek. De door verdachte gepleegde ernstige strafbare feiten hangen daarmee samen. Het recidiverisico is hoog en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een (ernstig) geweldsmisdrijf zal plegen indien verdachte voor deze problematiek niet wordt behandeld.
Op het plegen van de bewezenverklaarde feiten, waarvan de gewapende overvallen zeer ingrijpend zijn geweest voor de slachtoffers, kan mede gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die hoger is dan door de officier van justitie gevorderd, namelijk een jeugddetentie voor de duur van elf maanden met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
Op basis van de rapporten van de psychiater, de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en de door de deskundigen gegeven toelichting ter terechtzitting heeft de rechtbank de overtuiging dat behandeling van verdachte geruime tijd zal duren en dat verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. Nu verdachte ambivalent is in zijn motivatie voor behandeling, weinig probleembesef en -inzicht heeft en er sprake is van een langdurig proces van ingezette hulpverlening die niet geleid heeft tot gedragsverandering, waaronder verblijf in een gesloten jeugdinstelling, acht de rechtbank het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet geschikt voor de vereiste behandeling van verdachte.
De rechtbank acht, daarbij met name gelet op de in de besproken rapportages genoemde ernstige persoonlijkheidsproblematiek, het recidiverisico en de noodzaak van een langdurige behandeling, een behandeling in gesloten setting noodzakelijk, te weten binnen de kaders van een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de eisen voor oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ingevolge artikel 77s Sr is voldaan. De bewezen verklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Er is in twee gevallen (de overval en de poging overval) sprake van feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene, in navolging van de rapportages van de psychiater, de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Overijssel, van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Tevens wordt oplegging van deze maatregel geacht in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, nu deze maatregel voorziet in de mogelijkheid verdachte gedurende langere tijd intensief te behandelen en te begeleiden in een klinische setting en daarmee bijdraagt aan een aanpak van zijn problematiek alsmede vermindering van het recidiverisico.
Gezien al het bovenstaande zal de rechtbank, naast voornoemde jeugddetentie, aan verdachte opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De PIJ-maatregel dient aansluitend aan de jeugddetentie aan te vangen. De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. De maatregel kan worden verlengd tot een maximale duur van zeven jaren nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
08/176655-19
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om aan hem schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 18.741,67 (€ 16.891,67 materieel en € 1.850,- immaterieel), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om aan hem schadevergoeding voor immateriële schade te betalen tot een totaalbedrag van € 2.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft als totale materiële schade een bedrag van € 300,- opgegeven en als vergoede schade (door de verzekering) een bedrag van € 300,-. Ten aanzien van de post immateriële schade heeft de benadeelde partij de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad omschreven, maar geen bedrag ingevuld.
08/136808-19
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om aan hem schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 926,96 (materiële schade € 876,96 en immateriële schade € 300,- minus € 250,- (vergoed bedrag door de verzekering)), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
08/176655-19
Feit 1
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen van een bedrag van € 18.741,67, plus de wettelijke rente.
Feit 2
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen van een bedrag van € 2.250,-, plus de wettelijke rente.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen van een bedrag van
€ 300,-, plus de wettelijke rente.
08/136808-19
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen van een bedrag van
€ 926,96, plus de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
08/176655-19
Feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van de posten, inkomstenderving juli 2019 – januari 2020, inkomstenderving door bijwonen zittingen, cameratoezicht, medische kosten en kosten inzake inzichtelijk maken vermeende schade, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard danwel afgewezen dient te worden danwel gematigd dient te worden omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de reiskosten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De gevorderde immateriële schade dient gematigd te worden.
Feit 2
De raadsman heeft primair aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard danwel afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard danwel afgewezen worden danwel gematigd dient te worden omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden omdat de schade nihil is, danwel gematigd dient te worden.
08/136808-19
De raadsman heeft primair aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard danwel te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard danwel afgewezen dient te worden danwel gematigd dient te worden omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
08/176655-19
Feit 1
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadeposten reiskosten, medische kosten en immateriële schade zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.343,79, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De opgevoerde schadeposten inkomstenderving juli 2019 – januari 2020, inkomstenderving door bijwonen zittingen en kosten inzake inzichtelijk maken vermeende schade zijn onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De vordering wordt in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaard, zodat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de opgevoerde schadepost cameratoezicht is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Feit 2
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen voor het gevorderde bedrag van € 2.250,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering van € 300,- voor materiële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 3] afwijzen nu uit het voegingsformulier blijkt dat deze schade reeds door de verzekering is vergoed.
08/136808-19
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] . De opgevoerde schadeposten nieuwe kluis, RDW kentekenbewijzen en Trouwboekje leer zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 291,50, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De opgevoerde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij wordt voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, zodat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van de opgevoerde schadepost nieuwe sloten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat er geen vervangende jeugddetentie dient te worden opgelegd.

9.De vordering tenuitvoerlegging

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 20 november 2018, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, parketnummer 08/175670-18, is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie, voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft afwijzing van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gevorderd.
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht danwel verlenging van de proeftijd.
De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormelde vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering af te wijzen danwel de proeftijd te verlengen en zal de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie gelasten.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i en 77gg Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/176655-19 feit 1 en feit 2 en parketnummer 08/136808-19 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte 08/176655-19 feit 1 en feit 2 en parketnummer 08/136808-19 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 08/176655-19
feit 1 het misdrijf: poging tot afpersing.
feit 2
het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Parketnummer 08/136808-19
het misdrijf: diefstal.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 08/176655-19 feit 1 en feit 2 en parketnummer 08/136808-19 bewezenverklaarde.
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
11 (elf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de
jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel niet gemaximeerd is;
Schadevergoeding
Parketnummer 08/176655-19
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van € 2.343,79 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.343,79te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van een bedrag van € 2.250,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2019), voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.250,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2019 ten behoeve van de benadeelde, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af de vordering van
[slachtoffer 3];
Parketnummer 08/136808-19
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4]van een bedrag van € 291,50 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2018);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 291,50te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2018 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 20 november 2018 met parketnummer 08/175670-18 voorwaardelijk opgelegde
jeugddetentievoor de duur van
2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. A. Flos en mr. M.A.H. Heijink, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2020.
Mr. Flos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit de dossiers van de regiopolitie Oost-Nederland met nummers 2019238238 en PL0600-2018534219. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Parketnummer 08176655-19
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 mei 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 10 juli 2019, pagina’s 14 t/m 16, voor zover inhoudende de verklaring van aangever.
Feit 2
1.
het proces-verbaal verhoor aangifte van aangever [slachtoffer 2] , namens [cafetaria] , van 31 mei 2019, pagina’s 39 t/m 41, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op vrijdag 31 mei 2019, omstreeks 16:15 uur, ben ik begonnen met mijn werk bij de
[cafetaria] , gelegen aan [adres 2] te Hengelo. Ik draaide me om, om te zien wie de winkel in kwam lopen. Ik hoorde dat er wat werd geschreeuwd en ik hoorde een luide knal, ik zag een man met een vuurwapen de winkel in lopen. Terwijl ik mij omdraaide naar de voordeur, hoorde ik dat er geschoten werd. Het ging allemaal super snel. Toen ik het wapen zag en de knal hoorde schrok ik mij dood. Ik voelde me direct beroerd, ik was doodsbang. Ik was bang dat ze mij iets zouden aandoen. Gezien het feit dat de overvaller direct schoot, had ik gelijk het idee dat het menens was en dat ik niet tegen deze mannen moest in gaan. Ik vreesde voor mij leven. Ik zag dat de eerste overvaller, die geschoten had, de winkel verder in liep en naar de toonbank liep. Ik zag dat hij een blauwe plastic zak over de toonbank gooide, ik zag dat het een plastic zak was van de [supermarkt] was. Ik hoorde dat de jongen zei, Geld, geld, snel, snel, of woorden van gelijke strekking. De jongen die het dichts bij mij stond, vooraan de balie, was heel erg agressief, zijn bewoording
kwam heel erg agressief over. Naast deze overvaller was er nog een andere man die ook bij de overval hoorde. Deze tweede overvaller hield zich bezig met de klant welke nog in onze cafetaria stond. Uiteindelijk heb ik enkele biljetten van EURO 20 en EURO 5 gepakt en handje vol 2 euro muntstukken. Ik denk al met al EURO 100 a 200 euro.
2.
het proces-verbaal verhoor aangifte van aangever [slachtoffer 3] , van 31 mei 2019, pagina’s 42 t/m 44, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op vrijdag 31 mei 2019, omstreeks 19.40 uur, was ik aanwezig in de [cafetaria] , gelegen [adres 2] te Hengelo (O). Na ongeveer 5 minuten hoorde ik een deur open gaan. Ik keek in deze richting en zag een man met grijze hoodie binnen komen lopen. Ik hoorde hem hard roepen: "Geld, Geld, Geld". Ik zag dat het gezicht van de man met grijze hoodie bedekt was met volgens mij een zwarte sjaal, zwarte pet en capuchon op zijn hoofd had. Ik zag ook dat hij een zwart pistool in zijn rechterhand hield en deze ook in mijn richting bracht. Ik schrok hier hevig van en keek even de andere kant op. Ik zag dat deze persoon direct naar de balie liep om de medewerker met dit pistool te bedreigen. Ik hoorde hem nogmaals roepen: ‘Geld, Geld'. Ik hoorde een harde knal uit het pistool komen. Ik zag een huls, kleur koper uit het pistool komen. Ik zag dat er nog een persoon door de deur kwam lopen direct achter de eerst genoemde persoon. Ik hoorde deze ook roepen: 'Geld, Geld'. Ik zag dat deze in mijn richting kwam lopen. Ik zag dat deze persoon was helemaal in het zwart gekleed. Ik zag dat hij een zwarte pet op had en een zwarte sjaal voor zijn mond had. Volgens mij had hij ook een zonnebril op. Ik voelde me erg bedreigd omdat deze persoon erg dichtbij kwam en ik zag dat hij zwarte handschoenen aanhad. Hij stond op een afstand van ongeveer 1 meter van mij vandaan. Ik zag dat hij in zijn handen een scherp, puntig voorwerp,
kleur chroom had. Ik schrok hiervan en keek in de andere richting want ik was erg bang. Ik dacht eerst de medewerker van de cafetaria was neergeschoten. Ik pakte mijn geld uit mijn rechterbroekzak en dit legde ik op tafel. Ik wilde geen problemen en was erg bang. Ik had 300 euro in mijn broekzak zitten vanwege een verkoop eerder die dag op Marktplaats. Ik zag dat de persoon in het zwart dit geld pakte en richting de uitgang liep. Ik zag dat de andere persoon in zijn grijze hoodie nog voor de balie stond en deze kreeg geld van de medewerker van de cafetaria.
3.
het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] , van 25 juli 2019, pagina’s 80 t/m 82, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
"Ik heb een item van [medium] over de overval [cafetaria] gezien op internet. Ik herkende de jongen gelijk. Ik had voor het zien van het item nog geen idee van wat ik zou zien en wie ik zou zien. Niemand had mij vooraf gezegd dat het wel eens die of die jongen zou kunnen zijn. Ik dacht direct: "dat zijn [naam 6] en [verdachte] , maar daar weet ik de achternaam niet van". Degene met de lichte bovenkleding denk ik dat het [verdachte] is. [verdachte] heeft bij mij op school, [school] gezeten. [verdachte] woonde naast de beste kameraad van mijn vader, in de [wijk] . Daarom ken ik hem best goed. Omdat ik [verdachte] vrij goed ken, herken ik op de beelden zijn manier van bewegen, van lopen.
4.
het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] , van 5 augustus 2019, pagina’s 98 t/m 103, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Toen ik met hen was hoorde ik dat ze aan het praten waren over [cafetaria] en dat zij die overval hebben gepleegd. Dat waren [verdachte] en [naam 6] . Het is gebeurd met de scooter van [naam 7] . V: heb jij ook het filmpje gezien? A: ja ik vind het ook. [naam 6] met het loopje inderdaad en [verdachte] zo opgefokt als hij is. A: Ik weet zeker dat zij het zijn geweest, omdat ze het gezegd hebben. V: wie had wat bij zich? A: [verdachte] had het vuurwapen in zijn hand en [naam 6] de schroevendraaier. OV: we hebben je net de beelden laten zien van de overval. V: wat kun je hierover zeggen A: De eerste die in het grijze vest, dat is [verdachte] . Verder herken ik [verdachte] aan het opgefokte en aan de manier hoe hij wegrent naar de scooter. Ik ken niemand die zo rent. Alleen hij. V: en de tweede persoon? A: dat is [naam 6] . Helemaal in het zwart. Hij heeft een schroevendraaier in de hand. [naam 6] zou onder afdreiging van die schroevendraaier 300 euro van die klant afhandig hebben gemaakt. Dit heeft [verdachte] gezegd tegen mij.
5.
het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] , van 29 augustus 2019, pagina’s 145 t/m 147, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik weet dat ik in de woning was en dat [naam 6] en [naam 7] bij mij kwamen. Ze zaten in de woning te chillen op de bank. Ook ik was daarbij. Op een gegeven moment was ik mij telefoon kwijt. Ik heb gezocht tussen de kussens van de bank. Ik zag dat er een wapen tussen de kussens zag. Ik zal dat dit een zwart wapen was. Ik weet zeker dat het geen balletjespistool is. Die heb ik wel eerder gezien. Ik denk dat het een echt- of alarmpistool was. [naam 7] en [naam 6] werden boos omdat ik het pistool zag en ze vonden het duidelijk niet leuk daarom heb ik ook niet verder gevraagd. Eerder heb ik bij u collega’s verklaard dat [naam 6] een schroevendraaier bij zich had tijdens de overval. Ik heb de beelden gezien op mijn telefoon. Ik kon op de beelden niet zien dat [naam 6] een schroevendraaier in zijn handen had. Ik heb na de overval gehoord dat [naam 6] een schroevendraaier bij zich had. Hij heeft dit volgens mij niet zelf verteld maar [verdachte] . Er werd namelijk gezegd; [naam 6] had een schroevendraaier bij zich en heeft van de oudere man 300 afhandig gemaakt. Dit heeft [verdachte] dan gezegd. Als u zegt dat in een eerdere verklaring staat dat ik op beelden zie dat [naam 6] een schroevendraaier in handen heeft dan klopt dit niet. Op beeld is niet te zien dat het een schroevendraaier is.
6.
het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 3] , van 6 augustus 2019, pagina’s 105 t/m 110, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
V: [naam 6] ? A: Ja die ken ik wel V: Wat kun je over [naam 6] vertellen? V: Wat heeft hij gedaan? A: Ja ze hebben samen, maar dat wisten jullie denk ik al wel, samen met [verdachte] bij de [cafetaria] geweest. Ze hebben de overval gepleegd. A: Ik hoorde ze praten, de hele tijd over [cafetaria] . Over het geld. Het kwam er gewoon op neer dat ze het hadden gedaan. A: We zaten daar bij [naam 8] en ik hoorde iets van schroevendraaier en dat die man helemaal bang werd. V: Weet je nog wie de schroevendraaier had? A: Volgens mij was dat [naam 6] . OV: we hebben jullie net de beelden laten zien van de overval. V: kun je vertellen wie wie is op de beelden? A: De eerste die binnenkomt is [verdachte] . De tweede is overduidelijk [naam 6] .
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , van 5 juni 2019, pagina’s 66 t/m 74, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant:
Op vrijdag 31 mei 2019 omstreeks 19.45 uur vond er een overval plaatst op [cafetaria] , gevestigd aan [adres 2] te Hengelo. In en buiten de cafetaria zijn camera’s geplaatst welke de overval hebben opgenomen. Door mij werd op beelden het volgende gezien. Er rijdt een scooter vanaf [adres 2] naar de Cafetaria. Er is te zien dat er een persoon als bestuurder op de scooter zit en dat er een persoon bij hem achter op zit welke in dit proces-verbaal bijrijder zal worden genoemd. De bijrijder rent naar de ingang van de cafetaria en gaat naar binnen. Hij brengt zijn linkerhand naar het gezicht waarschijnlijk om een sjaal goed voor zijn gezicht te doen. De bestuurde loopt achter hem aan heeft iets in zijn linkerhand en doet dit in zijn rechterhand voordat ze naar binnen gaan. De bijrijder loopt met een getrokken donker wapen vermoedelijk een pistool de cafetaria binnen en richt het wapen op de medewerker die achter de balie staan. Deze staat op dat moment met de rug naar de bestuurder. Aan een tafeltje zit een klant die naar een krant kijkt. Vervolgens doet de bestuurder de deur open en richt een donker wapen direct op de klant die aan het tafeltje zit. De bijrijder pakt het pistool over naar zijn linker hand en haalt met mijn rechterhand de [supermarkt] tas uit zijn zak. Hij geeft dit aan de man achter de balie. Nu richt ook de bestuurder het wapen richting de man achter de balie. De bijrijder loopt terug naar de ingang en richt het wapen ook op de klant. De klant is inmiddels opgestaan en haalt iets uit zijn zakken en gooit dit op tafel. De bestuurder pakt dit op. Beide overvallers richten hun wapen op de man achter de balie. De man achter de balie doet mogelijk geld uit de kassa in de plastic tas. De bestuurder doet de deur van de cafetaria open en houdt nog steeds het wapen gericht op de man achter de balie. De bijrijder spreekt kennelijk de man achter de balie aan. De bestuurder houdt nu de deur tegen en de bijrijder loopt maar de man achter de balie en neemt de plastic [supermarkt] tas aan. De bestuurder houdt zijn wapen weer gericht de man klant. De bestuurder loopt naar buiten en de bijrijder loopt achter hem aan met de plastic tas in zijn linker hand en het wapen in zijn rechterhand.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , van 16 oktober 2019, pagina’s 150 t/m 153, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant:
Op deze beelden is te zien dat de in eerder genoemd proces-verbaal genoemde bijrijder een wapen in zijn hand heeft als hij de cafetaria binnen loopt. Hij richt dit wapen op de man die achter de balie staat. Ik zie dat er op dat moment een patroon uit het wapen komt en dat er dus kennelijk mee geschoten wordt. Ook zag ik dat de in eerder genoemd proces-verbaal genoemde bestuurder iets in zijn handen heeft waarmee hij de bezoeker van de cafetaria bedreigd. Ik zie dat dit een smal scherp voorwerp is gelijkend op een schroevendraaier. In eerder proces-verbaal noem ik dit een wapen omdat er niet op te zien was wat de bestuurder in zijn hand heeft.
Parketnummer 08/136808-19
1.
Het proces-verbaal verhoor aangifte met bijlage(n) alsmede een e-mailbericht, van aangever [slachtoffer 4] , van 29 november 2018, pagina’s 5 t/m 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Over de inbraak kan ik u het volgende verklaren: Vandaag, maandag 26 november 2018 heb ik mijn woning slotvast afgesloten verlaten om te gaan werken. Vandaag, maandag 26 november, omstreeks 10:00 uur kwam ik nog even kort thuis en ben daarna weer vertrokken. Toen ik vanmiddag rond 16:30 uur weer thuiskwam ben ik nogmaals boven gaan kijken en zag ik opeens dat op de slaapkamer/kantoor aan de achterzijde van de woning de kast openstond. Ik zag dat onze kluis, die normaal onderin de kast, op deze slaapkamer staat was verdwenen. Toen was mij duidelijk dat er was ingebroken. Ik heb daarop naar de buitendeur aan de achterzijde van mijn woning gekeken maar ik zag geen braaksporen/schade aan deze
deur. Verder zaten alle ramen en deuren nog dicht. Ik vermoed dat men met gebruik van een sleutel bij ons is binnengedrongen. In de kluis die van ons is weggenomen, zat ons trouwboekje, een stuk of zes vrijwaringsbewijzen van auto's, een paar goedkope ringetjes. Bijlage goederen: Object: Krat. Opvouwbaar. Gisteren zijn wij gebeld door een dame die aan [adres 3] woont. Zij heeft tijdens het uitlaten van de hond onze kluis in de bosjes aangetroffen (in een tas) tezamen met het verdwenen klapkrat. Ik heb een foto bijgevoegd van de kluis. Daarnaast een foto meegestuurd van de locatie waar de kluis is gevonden. Het neefje waar wij tijdens de aangifte over hebben gesproken woont tegenover het plantsoentje waar de kluis is gevonden.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , van 4 februari 2019, pagina’s 14 t/m 15, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik kwam een paar weken later bij [verdachte] thuis. We gingen buiten roken en ik zag
een slijptol liggen. Ik vroeg aan [verdachte] of de slijptol van [medeverdachte] was. Dat bevestigde
hij. [verdachte] zei dat hij hem nodig had voor een kluis die kwam bij een oom weg waar ze hem gestolen hadden. In de kluis zaten alleen papieren en wat sieraden. V: Wat heeft [verdachte] jou verteld over de diefstal van de kluis. A: De diefstal zou gepleegd zijn door [verdachte] en [naam 6] . [verdachte] had de sleutel van de woning van zijn oom. Ze dachten dat er veel geld in zat. Ze hebben de kluis wel open gekregen, maar er zat alleen maar papieren en sieraden in. De kluis en de slijptol lagen in een soort schuurtje/overkapping achter de woning van [verdachte] . Ik denk dat ik de slijptol zag en dat ze me toen de kluis hebben laten zien. Ik kan me herinneren dat de kluis in een soort vouwkrat zat.
3.
Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] , van 12 februari 2019, pagina’s 53 t/m 58, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Mijn opa had een slijptol. [verdachte] had er een nodig. Hij vroeg mij dat in persoon. Dat was ergens in oktober 2018. Ik heb een tijd daarna [verdachte] gesproken en hij vroeg mij weer om die slijptol. Ik heb toen tussen begin november en eind november. Ik heb toen die slijptol bij mijn opa gepakt. Tijdens dat gesprek ben ik eerlijk geweest tegen mijn moeder. Tegen haar vertelde ik dat ik wel de slijptol had gepakt bij opa en dat ik deze gegeven had aan een vriend.