ECLI:NL:RBOVE:2020:2937

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
08/952933-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in hennepzaak na gebrek aan bewijs

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man uit Vroomshoop en een 40-jarige man uit Almelo, die verdacht werden van het dealen in hennep en het in bezit hebben van materialen voor een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat er veel suggesties en aannames in het dossier aanwezig zijn, maar dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De zaak maakt deel uit van het onderzoek 'Travee', dat gericht is op het ontmantelen van een criminele organisatie die zich bezighoudt met de teelt en verkoop van hennep. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachten van beide feiten zouden worden vrijgesproken, en de verdediging heeft dit standpunt ondersteund. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachten te veroordelen en heeft hen vrijgesproken van de tenlasteleggingen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952933-16 (P)
Datum vonnis: 2 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.J. Wiegant en van wat door verdachte (hierna: ‘ [verdachte] ’) en zijn raadsman
mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
feit 1:(met anderen) heeft gedeald in hennep;
feit 2:(met anderen) materialen in zijn bezit had, waarvan hij wist of moest vermoeden dat die bestemd waren voor een hennepkwekerij.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] , dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juni 2015
tot en met 28 december 2015 te Almelo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
(meermalen) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) (grote) hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (telkens) (mede) betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke
hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde
hoeveelheid van een middel
en zulks terwijl verdachte (telkens) van het plegen van dit misdrijf als zijn
beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend;
2.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juni 2015 tot en met 28
december 2015 te Almelo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop
aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of
voorhanden gehad, te weten (assimilatie)lampen, potten en/of latten en/of
andere materialen benodigd voor de bouw en/of aanleg en/of exploitatie van een
hennepkwekerij waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden
had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in
artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Deze zaak maakt onderdeel uit van het onderzoek ‘Travee’. Dit onderzoek richt zich met name op het ontmantelen van een criminele organisatie die zich vanaf januari 2009 op grote schaal zou bezighouden met het telen en verkopen van grote hoeveelheden hennep. In de loop van het onderzoek zijn in de periode van maart 2014 tot en met mei 2016 negen hennepkwekerijen opgerold. Er zijn meerdere personen als verdachten aangemerkt. Het aandeel van [verdachte] bestaat er volgens het Openbaar Ministerie uit dat hij in de periode van 15 juni 2015 tot en met 28 december 2015 hennep zou hebben gedeald en materialen in zijn bezit heeft gehad die geschikt zijn voor een hennepkwekerij.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat [verdachte] van beide feiten wordt vrijgesproken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De aanleiding van het opsporingsonderzoek is dat er in april en juni 2016 anonieme meldingen zijn gedaan, waaruit zou volgen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] tientallen kilo’s hennep aan [medeverdachte 2] hebben geleverd. Deze handel zou minimaal één jaar plaats hebben gevonden. Ook bevat een anonieme tip informatie dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hennep gerelateerde goederen, zoals lampen, aan [medeverdachte 2] hebben geleverd.
Op basis daarvan wordt besloten om oude camerabeelden terug te kijken en eerder opgenomen afgeluisterde gesprekken terug te luisteren. De politie gaat op basis daarvan uit van zeven leveringen van verdovende middelen door [medeverdachte 1] en [verdachte] aan [medeverdachte 2] .
De rechtbank overweegt dat het dossier veel suggesties en aannames bevat, maar geen wettig en overtuigend bewijs dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich daadwerkelijk hebben schuldig gemaakt aan de hen ten laste gelegde strafbare feiten. De eerste levering zou hebben plaatsgevonden op 15 juni 2015. Er wordt die dag op camerabeelden gezien dat een Mercedes Sprinter met het kenteken [kenteken] , die op naam staat van [verdachte] , de loods van [medeverdachte 2] aan [adres 2] in Almelo inrijdt. Er is echter niet vast komen te staan dat [medeverdachte 1] en [verdachte] inzittenden waren van het voertuig. Wat er daarna in het pand is besproken en gebeurd, is eveneens onduidelijk gebleven. Ook voor de daaropvolgende leveringen geldt dat er veel onduidelijkheden bestaan. Ter illustratie: er wordt door een verbalisant een kale bijrijder gezien, waaraan de conclusie wordt verbonden dat het waarschijnlijk [medeverdachte 1] is. De processen-verbaal van herkenning van [medeverdachte 1] en [verdachte] op basis van foto’s die op
23 oktober 2014 door het observatieteam zijn gemaakt maken het nog verwarrender. Dit omdat [medeverdachte 1] en [verdachte] daarin allebei afzonderlijk worden aangemerkt als de persoon die als NN1 én als de persoon die als NN3 wordt aangeduid. [1]
De rechtbank zal, gelet op het hiervoor overwogene, [verdachte] vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2020.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar pagina 55 van het persoonsdossier van [medeverdachte 1] en pagina 18108 van ZD15 en naar pagina 10 van het persoonsdossier van [verdachte] en pagina 18104 van ZD15.