ECLI:NL:RBOVE:2020:2935

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
08/910007-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeend witwassen van geld en onroerend goed

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de 48-jarige vrouw Van der V. uit Enschede, die werd verdacht van het (medeplegen van) witwassen van geldbedragen en onroerend goed. De rechtbank heeft de vrouw vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat zij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De zaak was onderdeel van het onderzoek 'Travee', dat zich richtte op het ontmantelen van een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt en verkoop van hennep. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte betrokken was bij het witwassen van een geldbedrag van € 135.000,- en een woning in Almelo, waarvan de herkomst crimineel zou zijn. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld en dat er een legitieme verklaring was voor de investeringen in de woning. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte omtrent de criminele herkomst van de gelden en sprak haar vrij van de beschuldigingen. Tevens gelastte de rechtbank de teruggave van het onroerende goed aan de verdachte, aangezien dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/910007-17 (P)
Datum vonnis: 2 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Y. Oosterhof en van wat namens verdachte (hierna: ‘ [verdachte] ’) door haar raadsman mr. K. Tunç, advocaat in Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 9 juni 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] zich (met anderen) schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen van (een) voorwerp(en).
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] , dat:
primair
zij,
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2013 tot en met 6 december 2016,
te Almelo en/of andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) een aantal voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 135.000,- althans een groot geldbedrag en/of
- een woning/pand, [adres 2] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen, althans een zwembad en/of een schuur en/of een tuinhuis en/of een buitenkeuken en/of een badkamer op de begane grond en/of een badkamer op de eerste verdieping behorende bij het perceel [adres 2]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van die/dat bovenomschreven voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt
en/of
van die/dat bovenomschreven voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of
wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (al dan niet gedeeltelijk) afkomstig waren uit enig misdrijf en zij, verdachte al dan niet van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair
zij,
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2013 tot en met 6 december 2016,
te Almelo en/of andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) een aantal voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 135.000,- althans een groot geldbedrag en/of
- een woning/pand, [adres 2] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen, althans een zwembad en/of een schuur en/of een tuinhuis en/of een buitenkeuken en/of een badkamer op de begane grond en/of een badkamer op de eerste verdieping behorende bij het perceel [adres 2]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van die/dat bovenomschreven voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt
en/of
van die/dat bovenomschreven voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Deze zaak maakt onderdeel uit van het onderzoek ‘Travee’. Dit onderzoek richt zich met name op het ontmantelen van een criminele organisatie die zich vanaf januari 2009 op grote schaal zou bezighouden met het telen en verkopen van grote hoeveelheden hennep. In de loop van het onderzoek zijn in de periode van maart 2014 tot en met mei 2016 negen hennepkwekerijen opgerold. Er zijn meerdere personen als verdachten aangemerkt. Het aandeel van [verdachte] bestaat er volgens het Openbaar Ministerie uit dat zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 6 december 2016 voorwerpen heeft witgewassen, onder meer doordat voorzieningen in de woning aan de [adres 2] in Almelo gefinancierd zijn uit geld direct of indirect afkomstig uit de criminele organisatie.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie is sprake van een schijnconstructie en is [medeverdachte 1] feitelijk eigenaar van voornoemde woning. [medeverdachte 1] heeft € 135.000,- in de woning geïnvesteerd. Dit geldbedrag is niet te verklaren uit legale inkomsten en dus afkomstig uit enig misdrijf. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben de criminele herkomst van het geld verhuld door zich in strijd met de waarheid te presenteren als eigenaren van de woning.
Als de rechtbank ervan uitgaat dat de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] is, geldt dat [medeverdachte 1] in hun woning investeert. Ook in dat geval is sprake van witwassen, omdat [medeverdachte 2] en [verdachte] dan het criminele geld hebben omgezet in (verbouwingen en verfraaiingen van het) onroerend goed en vervolgens hebben verworven door natrekking. Dat geldt evenzeer als alleen [verdachte] als eigenaresse van de woning wordt beschouwd, nu [medeverdachte 2] in samenwerking met haar heeft geopereerd.
Tot slot waren [medeverdachte 2] en [verdachte] op de hoogte dat het geld van [medeverdachte 1] afkomstig was uit enig misdrijf.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken. Er is een concrete, verifieerbare en niet geheel onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de investeringen. Het zwembad en de schuur zijn door [medeverdachte 2] en [verdachte] en de badkamer is door [medeverdachte 1] gefinancierd. Dat deze badkamer is betaald met crimineel geld, blijkt echter niet uit het dossier, laat staan dat [medeverdachte 2] en [verdachte] daar wetenschap van hadden dan wel dat redelijkerwijs hadden moeten vermoeden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
In deze zaak draait het om een woning aan de [adres 2] in Almelo. Deze woning is sinds 2 mei 1997 juridisch eigendom van [verdachte] . Het staat vast dat [medeverdachte 1] de woning vanaf 1 juni 2013 gemeubileerd heeft gehuurd samen met zijn partner [medeverdachte 3] , tegen een maandelijkse huurprijs van € 1.400,-. Er staat ook niet ter discussie dat er een aantal verbouwingen in en aanpassingen aan de woning is gedaan. Volgens deskundigen heeft dit in totaal minimaal € 135.000,- gekost. Op basis van onderzoek is vastgesteld dat deze investeringen tussen maart 2013 en maart 2015 hebben plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat er tussen de officier van justitie en de raadsman onder meer verdeeldheid bestaat over de vraag wie feitelijk gezien eigenaar van de woning is, wie de investeringen in de woning heeft gefinancierd en wat dat heeft gekost.
De rechtbank laat het antwoord op deze vragen in het midden, omdat zij – zelfs als zij zou meegaan in de redenering van de officier van justitie dat [medeverdachte 1] geld in de woning heeft geïnvesteerd – hoe dan ook niet wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de voorwerpen en gelden (on)middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
De officier van justitie hecht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde (doorslaggevende) betekenis aan het feit dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele verleden van [medeverdachte 1] en dat zij dacht dat dit was gestopt vanaf het moment dat hij zijn bedrijf aan [adres 3] in Almelo vestigde, terwijl op dat moment de investeringen al waren gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is enkel deze omstandigheid onvoldoende bewijs van de wetenschap bij [verdachte] dat [medeverdachte 1] over gelden beschikte die afkomstig uit misdrijf waren en dat hij die gelden vervolgens investeerde in de woning aan de [adres 2] in Almelo.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van geldbedragen en/of voorwerpen. De rechtbank zal haar dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
Gelet op deze uitspraak, zal de rechtbank de teruggave aan [verdachte] gelasten van de aan haar toebehorende onroerende registergoed, op de beslaglijst vermeld onder 1, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- gelast de teruggave van het onroerende registergoed, op de beslaglijst vermeld onder 1, aan [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2020.