ECLI:NL:RBOVE:2020:2923

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
08-292710-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 4 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 28-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, voor het plegen van ontuchtige handelingen met een toen 15-jarig meisje. De rechtbank legde daarnaast een taakstraf op van 240 uur. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de vader van het slachtoffer, die had vernomen dat zijn dochter meerdere keren seksuele handelingen had verricht met de verdachte, die als kok werkte in een restaurant waar het slachtoffer ook werkzaam was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het meisje ernstig had geschonden, ondanks het feit dat de handelingen niet tegen haar wil waren verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stabiele thuissituatie en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De rechtbank vond echter de ernst van het feit zodanig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, en legde in plaats daarvan een voorwaardelijke straf op, met als doel de verdachte te ontmoedigen om opnieuw strafbare feiten te plegen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 245 van het Wetboek van Strafrecht en andere relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-292710-19 (P)
Datum vonnis: 4 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.F. Menke en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. N. Brands, advocaat in Goor, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de 15-jarige [slachtoffer] (hierna ook wel [slachtoffer] te noemen) die in elk geval bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2018
tot en met 19 juli 2019 te Enschede,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
(telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het één of meermalen:
- duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond, vagina en/of anus van
die [slachtoffer] en/of
- duwen/drukken van één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van
die [slachtoffer] en/of
- likken aan/tussen de schaamlippen en/of over de vagina van die [slachtoffer]
en/of
- laten vastpakken en/of (vervolgens) laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis
door die [slachtoffer] .

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 23 april 2019 voert [naam 1] een informatief gesprek zeden met de politie. Hij vertelt dat hij van zijn dochter [naam 2] heeft vernomen dat zijn andere dochter [slachtoffer] , die
15 jaar oud is, meerdere keren seks heeft gehad met de 27-jarige verdachte, die als kok werkte bij restaurant [restaurant] in Borne. [slachtoffer] had daar een bijbaan in de keuken.
[naam 1] overhandigt de politie screenshots van WhatsAppgesprekken die op de telefoon van [slachtoffer] stonden. Hierin worden verschillende seksuele handelingen benoemd die verdachte en [slachtoffer] wilden doen of hadden gedaan, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . [naam 1] heeft [slachtoffer] hiermee geconfronteerd, waarop zij heeft toegegeven seks te hebben gehad met verdachte. Op 3 juni 2019 heeft [naam 1] aangifte gedaan van seksueel misbruik van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich ook op het standpunt dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 augustus 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] van 3 juni 2019, pagina’s 51 tot en met 56;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer] van 4 oktober 2019, pagina’s 66 tot en met 75.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2018 tot en met 19 juli 2019 te Enschede,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen:
- duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond, vagina en/of anus van die
[slachtoffer] en/of
- duwen/drukken van één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die
[slachtoffer] en/of
- likken aan/tussen de schaamlippen en/of over de vagina van die [slachtoffer] en/of
- laten vastpakken en/of (vervolgens) laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die
[slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de in verzekeringstelling doorgebrachte tijd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte verzoekt de rechtbank om aan verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Verdachte is bereid om een taakstraf uit te voeren. Hij voert daartoe aan dat [slachtoffer] , toen de seksuele handelingen plaatsvonden, bijna 16 jaar oud was en dat zij qua persoonlijke ontwikkeling verder was dan gemiddeld. [slachtoffer] was voldoende weerbaar, de seks heeft niet onder dwang plaatsgevonden en verdachte had geen leidinggevende rol binnen [restaurant] , waar [slachtoffer] ook werkzaam was. De raadsman wijst ook op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij haar beslissing houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, toen hij 27 jaar oud was, over een periode van ongeveer tien maanden, vergaande seksuele handelingen verricht met [slachtoffer] , die onder andere bestonden uit anale seks. [slachtoffer] was in die periode 15 jaar oud.
De strafwet beschermt (de belangen van) jongeren tussen de twaalf en zestien jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] ernstig geschonden. Dat deze handelingen niet tegen de wil van [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, maakt dit niet anders. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren de impact van hun handelen nog niet kunnen overzien. Verdachte had zich als volwassene moeten realiseren dat dit handelen niet geoorloofd was. Hij is echter voorbijgegaan aan de belangen van [slachtoffer] en heeft zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens, zonder rekening te houden met de gevolgen die dat kon en in de toekomst zou kunnen hebben voor haar. Illustrerend is wat dat betreft dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij seks had met [slachtoffer] zonder condoom, met alle (gezondsheids)risico’s voor haar van dien. De rechtbank rekent verdachte dit sterk aan.
Daarentegen weegt de rechtbank ook mee dat er geen aanwijzingen zijn dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden onder dwang of doordat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie binnen het horecabedrijf waar hij en [slachtoffer] werkzaam waren. Uit de WhatsAppberichten in het procesdossier volgt bovendien dat het initiatief om af te spreken zowel van verdachte als van [slachtoffer] uitging. Het is ook niet [slachtoffer] zelf geweest die aangifte heeft gedaan van dit feit, maar haar vader. [slachtoffer] stond hier in eerste instantie niet achter en heeft zich niet gevoegd als benadeelde partij in het strafproces.
De rechtbank houdt er verder in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte volgens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juli 2020 niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ter zitting is door en namens verdachte verklaard dat verdachte in een (geërfd) koophuis woont, samen met zijn vriendin en haar twee kinderen, voor wie verdachte mede de zorg draagt. De Raad voor de Kinderbescherming is bij hen betrokken en heeft recent geconcludeerd dat sprake is van een stabiele en veilige relatie met de kinderen, alsmede dat verdachte voor hen een vaderrol vervult. Verdachte heeft bovendien uitzicht op een vast contract bij zijn huidige werkgever. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal op deze factoren een negatieve invloed hebben. De reclassering heeft op 27 mei 2020 gerapporteerd dat een vrijheidsstraf vrijwel zeker tot baanverlies voor verdachte zal leiden en dat verdachte in staat moet worden geacht een werkstraf tot een goed einde te kunnen brengen
Hoewel de ernst van het feit in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zoals de officier van justitie eist, acht de rechtbank dat in dit geval - gelet op voornoemde omstandigheden - niet passend en wenselijk. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de ene dag die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf geldt als stok achter de deur voor verdachte om zich binnen deze periode niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit, van welke aard dan ook. Gelet op de ernst van dit feit zal aan verdachte daarnaast de maximale taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis worden opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
364 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2020.
Buiten staat
Mr. J. Wentink en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019156970. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.