ECLI:NL:RBOVE:2020:2889

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
08.300665.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeluk door het niet verlenen van voorrang

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk op 24 juni 2019 in Lemelerveld. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto en heeft een 86-jarige fietser aangereden, die als gevolg van de aanrijding is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de fietser niet de voorrang heeft verleend, terwijl hij dat wel had moeten doen. De verdachte verklaarde dat hij dacht dat de fietser zou stoppen en dat hij niet had voorzien dat de fietser zo snel bij de kruising zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, maar dat dit niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 vast te stellen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk gevaarzettend rijgedrag, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 1000 euro en een voorwaardelijke rijontzegging van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte kort na het ongeval contact heeft gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.300665.19 (P)
Datum vonnis: 03 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander werd gedood dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te Lemelerveld in de gemeente Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting Heino, gaande in de richting van het kruispunt van deze weg en de Twentseweg, daarmede rijdende over de weg, de Lemelerveldseweg zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte terwijl dat kruispunt voorzien was van belijningen, te weten zogenaamde pianoklavieren, ten einde de weggebruikers, gelet op de gevaarzetting te attenderen hun snelheid terug te brengen, niet of in onvoldoende mate heeft gelet of is blijven letten of over die kruisende Twenteweg verkeer was genaderd en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Lemelerveldseweg) en/of dat kruispunt kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren en/of dat kruispunt is op- en/of overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van
een voor hem, verdachte van rechts komende, toen over die Twentseweg dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die (Twentseweg) rijdende, toen hem, verdachte, dicht van rechts genaderd zijnde fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een, althans een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te Lemelerveld in de gemeente Dalfsen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting Heino, gaande in de richting van het kruispunt van deze weg en de Twentseweg, daarmede heeft gereden over de weg, de Lemelerveldseweg en terwijl dat kruispunt voorzien was van belijningen, te weten zogenaamde pianoklavieren, ten einde de weggebruikers, gelet op de gevaarzetting te
attenderen hun snelheid terug te brengen, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Lemelerveldseweg) en/of dat kruispunt kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren en/of dat kruispunt is op- en/of overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van
een voor hem, verdachte van rechts komende, toen over die Twentseweg dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die (Twentseweg) rijdende, toen hem, verdachte dicht van rechts genaderd zijnde fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen [1] stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 24 juni 2019 heeft in Lemelerveld een ongeval plaatsgevonden op de kruising van de Lemelerveldseweg met de Twentseweg. Verdachte reed als bestuurder van een personenauto op de Lemelerveldseweg. Hij kwam uit de richting van Heino en reed in de richting van Lemelerveld. [slachtoffer] kwam op de fiets vanuit de rijrichting van verdachte gezien van rechts aanfietsen vanaf de Twentseweg. [slachtoffer] is door het voertuig van verdachte geschept en gewond geraakt, ten gevolge waarvan hij is overleden. [2]
Verdachte heeft verklaard dat het die dag mooi weer was. Hij reed weg uit Heino en reed binnendoor in de richting van Lemelerveld. Hij is bekend met de kruising van de Lemelerveldseweg met de Twentseweg en rijdt daar gemiddeld één keer in de drie weken. Verdachte kon de kruising goed overzien en dacht dat zijn snelheid op de Lemelerveldseweg tussen de 60 en 80 kilometer per uur lag. Verdachte zag de fietser van rechts komen, hij heeft geremd en probeerde oogcontact te krijgen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft voorzien dat de fietser zo snel bij de kruising zou zijn. Hij dacht dat de fietser zou stoppen. Verdachte is met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur de kruising op gereden. [3] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet aan de weg kon zien dat het een kruispunt was. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat hij voorrang had op de fietser en dat hij uiteindelijk nog naar links is uitgeweken.
Uit het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (VOA) komt naar voren dat verdachte op de gelijkwaardige kruising buiten de bebouwde kom de van rechts komende bestuurder van de fiets niet liet voorgaan. [4] Hierdoor ontstond een aanrijding tussen beide voertuigen, waarbij de voorzijde van de auto tegen de linkerzijde van de fiets kwam. Beide voertuigen raakten zwaar beschadigd. De bestuurder van de fiets raakte zwaar gewond en overleed ter plaatse aan zijn verwondingen. [5] Uit het rapport komt verder naar voren dat het zeer aannemelijk is dat de auto tussen de 60 en de 80 kilometer per uur heeft gereden, waarbij de snelheid kennelijk dichterbij de 60 dan bij de 80 kilometer per uur heeft gelegen. [6] Beide voertuigen verkeerden in een voldoende technische staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken die eventueel de oorzaak van het ongeval kunnen zijn geweest, dan wel die van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. [7] In het aanvullend proces-verbaal van het VOA [8] , zoals dat op verzoek van de officier van justitie is opgesteld, wordt het snelheidsonderzoek bevestigd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij heeft betoogd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval is ontstaan ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) omdat bij verdachte geen sprake was van zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend verwijtbaar handelen. Weliswaar heeft verdachte een inschattingsfout gemaakt en geen voorrang verleend aan de van rechts komende fietser, maar, maar dit maakt niet dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte dient daarom van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair is ten laste gelegd, overtreding van artikel 6 WVW. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Subsidiair is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW.
Uit de opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de fietser wel heeft gezien voorafgaande aan het ongeval. Verdachte heeft echter een inschattingsfout gemaakt wat betreft de aard van de kruising en ook de snelheid van de fietser. Verdachte heeft de fietser vervolgens geen voorrang verleend, terwijl hij dat wel had moeten doen. De rechtbank is van oordeel dat dit als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen ingrijpend zijn geweest, maar dat deze verkeersfout in de gegeven omstandigheden onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat zij hem daarvan vrijspreekt.
Gelet op de bij de vaststaande feiten en omstandigheden opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wél wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag. De redenen daarvoor zijn de volgende. Verdachte heeft de fietser geen voorrang verleend. Dat verdachte dacht dat hij zelf voorrang had, maakt dit niet anders. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en had moeten weten dat hij voorrang moest verlenen. Verdachte heeft de fietser zien aankomen en had erop bedacht moeten zijn dat de fietser door zou fietsen. Verdachte heeft de kruising overzien maar de snelheid van de fietser verkeerd ingeschat, waardoor hij de fietser uiteindelijk niet meer kon ontwijken. Daarmee heeft verdachte in strijd gehandeld met artikel 15 en artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990. Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Het subsidiair ten laste gelegde is dan ook bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 24 juni 2019 te Lemelerveld in de gemeente Dalfsen, als bestuurder van een personenauto, komende uit de richting Heino, gaande in de richting van het kruispunt van deze weg en de Twentseweg, daarmede heeft gereden over de weg, de Lemelerveldseweg terwijl dat kruispunt voorzien was van belijningen, te weten zogenaamde pianoklavieren, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Lemelerveldseweg) en dat kruispunt kon overzien en dat kruispunt is opgereden en in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan een voor hem van rechts komende bestuurder van een fiets en in aanrijding is gekomen met die bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 177 van de WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair:
de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en vordert een taakstraf van 240 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de strafmaat bij een veroordeling op grond van overtreding van artikel 5 WVW aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten, ontstaan door kortdurende afleiding, onoplettendheid of een verkeerde inschatting, grote en soms fatale gevolgen hebben waardoor het leven van verkeersdeelnemers en hun naasten voor langere tijd of onomkeerbaar verandert. Verdachte heeft als verkeersdeelnemer gevaar op de weg veroorzaakt, waardoor een verkeersongeluk is ontstaan waarbij de op een fiets rijdende [slachtoffer] is komen te overlijden. Daarmee is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Ook al heeft de verdachte deze gevolgen van zijn handelen niet gewild, feit is dat door zijn toedoen een ander het leven is ontnomen. Verdachte zal die last verder moeten dragen. Het leed bij de nabestaanden zal ook door strafoplegging niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Strafoplegging dient bovendien niet alleen met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout te geschieden, maar dient ook en vooral afgezet te worden tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met wat in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte kort na het ongeval contact heeft gezocht met de nabestaanden van [slachtoffer] . Uit de ter terechtzitting (door de voorzitter) voorgelezen brief van de nabestaanden blijkt dat zij het gewaardeerd hebben met verdachte over het ongeval te hebben kunnen praten en dat zij hem hebben vergeven. De nabestaanden geven aan dat zij hopen dat de rechter mild zal zijn in zijn of haar oordeel, omdat ze vinden dat verdachte al genoeg gestraft is. Ter zitting is gebleken dat ook na het schrijven van deze brief, verdachte en de nabestaanden nog contact hebben gehad.
In zaken zoals deze, waarbij niet te hard is gereden, geen drank of drugs in het spel waren en de auto normaal functioneerde, maar de verkeersfout bestaat uit het niet (goed) kijken/opletten en geen voorrang verlenen, wordt doorgaans een geldboete opgelegd. Die zal de rechtbank in dit geval ook opleggen. Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 1.000,-- passend en geboden.
In de persoon van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Uit de ter zitting overgelegde brieven is gebleken dat verdachte voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs. Wel zal zij, om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte te doordringen van de noodzaak in de toekomst oplettend te zijn in het verkeer, aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren opleggen. Deze voorwaardelijke sanctie dient dus als extra prikkel voor verdachte voor oplettendheid in het verkeer gedurende die lange periode van de proeftijd. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat verdachte eerder is veroordeeld voor verkeersovertredingen.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.5 bewezen verklaarde;
straf
veroordeelt verdachte wegens het subsidiair bewezen verklaarde tot:
- een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
en
- ontzegt verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
3 (drie)maanden;
- bepaalt, dat deze bijkomende straf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter
later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een
proeftijd van 3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Ham-Kolk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 03 september 2020.
Buiten staat
Mr. M.W. Eshuis is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, die behoren tot het opsporingsonderzoek van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland-Zuid, registratienummer PL0600- 2019278191 -1.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf van 30 juli 2019, pagina 4.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 13-17.
4.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 14 oktober 2019, onder het kopje 1.4.
5.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 14 oktober 2019, onder het kopje 5.2.
6.Proces-verbaal Verkeersngevallenanalyse van 14 oktober 2019, onder het kopje 4.4.
7.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 14 oktober 2019, onder het kopje 1.4.
8.Aanvullend proces-verbaal Verkeerongevallenanalyse van 18 oktober 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , BVH-Nummer [nummer] .