ECLI:NL:RBOVE:2020:2856

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
08/952314-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het dealen van cocaïne en heroïne met recidive als factor

Op 1 september 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 42-jarige man uit Groningen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor het dealen van cocaïne en heroïne in Zwolle. De man gebruikte de woning van een vrouw, die een schuld bij hem had, voor zijn drugshandel. Bij hem thuis werd een hoeveelheid drugs aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de veelvuldige recidive van de verdachte en het feit dat hij kort na zijn vrijlating opnieuw Opiumwetdelicten beging, aanleiding gaven voor een hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten en had recentelijk een gevangenisstraf uitgezeten voor cocaïnehandel. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de tenlastelegging, die onder andere het opzettelijk bewerken, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne omvatte, wettig en overtuigend. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de volksgezondheid. De verdachte had geen oog voor de schadelijke effecten van zijn handelen en de rechtbank vond het zorgwekkend dat hij zo kort na zijn vrijlating weer in de fout ging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf van 8 maanden op, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952314-20 (P)
Datum vonnis: 1 september 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres 1] ,
nu verblijvende in P.I. Almelo te Almelo

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E. Postma en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:het (medeplegen van het) opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of vervoeren en/of afleveren en of verstrekken van cocaïne en heroïne;
feit 2:(het medeplegen van) het opzettelijk aanwezig hebben van 15,42 gram heroïne en/of 17 gram cocaïne.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 april 2020
tot en met 6 mei 2020, te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam 1]
en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of een of meer
andere perso(o)n(en), een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne
en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2
hij op of omstreeks 06 mei 2020, te Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 15,42 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (in totaal)
ongeveer 17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [1]
Feit 1:
Op donderdag 16 april 2020 werd een actie gestart tegen de (drugs)overlast in de omgeving van de Thomas a Kempisstraat. Omstreeks 12:44 uur werd verdachte voor het eerst op de fiets gezien in de omgeving van de Thomas a Kempisstraat. Omstreeks 13:25 uur wordt waargenomen dat [naam 4] , een bekende gebruiker, het overlastgebied uit fietst en dat [naam 1] het overlastgebied in fietst. Er wordt gezien dat [naam 1] de woning aan de [adres 2] in gaat. [naam 1] heeft verklaard dat er in de woning een man en een vrouw aanwezig waren en dat hij een “wit” bolletje had gekocht in de woning aan de [adres 2] van een dealer die hij [verdachte] of [verdachte] noemt en die als telefoonnummer [telefoonnummer] heeft, dat hij voor de drugs 10 euro had betaald, dat de dealer meer drugs in zijn hand had gehad en dat de man veel vanuit deze woning zou dealen. Voorts wordt gezien dat verdachte een sleutel heeft van de voordeur van de woning aan de [adres 2] . [2] Bij de aanhouding van verdachte werd bij hem de sleutel van de woning aan de [adres 2] aangetroffen. [3]
Op 6 mei 2020 werd wederom de woning aan de [adres 2] geobserveerd. Om 12:28 uur werd gezien dat [naam 3] , een bekende harddruggebruiker, de woning binnen ging. Om 12:41 uur werd gezien dat [naam 2] , eveneens een harddrugsgebruiker, de brandgang achter de woning aan de [adres 2] in fietste. [4]
[naam 3] heeft op 6 mei 2020 verklaard dat het bolletje dat in zijn fouillering is aangetroffen cocaïne betrof, welke cocaïne hij voor 20 euro had gekocht van een dealer in een woning aan de [adres 2] , dat de dealer druk bezig was met het maken van bolletjes en dat de tafel waaraan de dealer zat vol lag met plastic bolletjes. [5]
Uit het rapport opgesteld door het NFI van 7 augustus 2020 blijkt dat de bolletjes inbeslaggenomen onder [naam 3] cocaïne bevatten. [6]
[naam 2] heeft op 6 mei 2020 verklaard dat hij op 6 mei 2020 twee witte bolletjes heeft gekocht van een dealer aan de [adres 2] en dat hij hiervoor twee tientjes heeft betaald. Hij heeft voorts verklaard dat hij met uitzondering van de tijd dat de man vast zat al acht maanden bij hem drugs koopt en dat hij bijna dagelijks ongeveer drie keer per dag bij hem koopt. [naam 2] noemt de man [verdachte] . [7] Als [naam 2] buiten afspreekt, komt de Engelse vrouw [naam 5] , de rechtbank begrijpt [naam 5] , de drugs soms ook wel brengen. [8]
Uit het rapport opgesteld door het NFI d.d. 24 juni 2020 blijkt dat de bolletjes inbeslaggenomen onder [naam 2] inderdaad cocaïne bevatten. [9]
Uit de inbeslaggenomen telefoon van [naam 2] blijkt dat hij op 29 april 2020, op 1 mei 2020 en op 5 mei 2020 diverse korte telefoongesprekken heeft gevoerd met een persoon die in zijn telefoon staat onder de naam [verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer] . De duur van de telefoongesprekken varieerde van 1 seconde tot 58 seconden. [10]
Op de inbeslaggenomen telefoon van verdachte zijn 18 sms-berichten aangetroffen, waarvan enkele berichten mogelijk drugs gerelateerd zijn. Zo heeft verdachte op 5 mei 2020 de volgende berichten ontvangen: “Hoi [verdachte] , kom je even langs ik moet je bet 10e”, “hallo meneer kom je nou langs of niet”, “ik ben thuis en ik hoop dat je nog een keer langs komt voor een tientje… bedankt.” en “hee vriend luister, ik heb hier een tientje kun je alsjeblieft langs komen? Ik ga [naam hond] uit laten en ben met 25 minuten terug oke dankjewel”. [11]
[naam 5] , de bewoonster van de woning aan de [adres 2] , heeft verklaard dat zij een schuld heeft bij de man, die zichzelf [verdachte] noemt, en dat hij daarom haar woning gebruikte voor het klaar maken van drugs en het verkopen van drugs. De man maakte bolletjes drugs en verkocht zowel cocaïne als heroïne. Zij verklaarde voorts dat haar schuld niet werd afbetaald, omdat zij elke dag opnieuw drugs van hem kreeg, dat hij de sleutels van haar woning heeft en deze niet wil teruggeven. Ook verklaarde zij dat zij wel eens drugs heeft rond gebracht. [12]
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2:
Op 6 mei 2020 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] . In de woning werden veel plastic zakjes gevonden, twee kleine weegschaaltjes, een DVD hoes met een plastic zak met een redelijke hoeveelheid witte bolletjes en een bruine substantie in klonterige vorm. Na telling bleek dit om 100 bolletjes met wit poeder te gaan verpakt per 10 stuks in een zakje. In een ijzeren bakje en naast het bakje op de salontafel werd ook een kleine hoeveelheid wit poeder ontdekt. In een kistje op de salontafel werd een wit bolletje gevuld met bruin poeder aangetroffen. [13]
Op 19 mei 2020 is een onderzoek ingesteld naar een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die in beslag zijn genomen op het adres De [adres 2] . Er werd waargenomen dat in een plastic zakje bruine brokjes zaten met een gewicht van 15,42 gram, hetgeen heroïne bleek te zijn. Voorts werd waargenomen dat in een plastic zakje en een gripzak 99 plastic bolletjes zaten met een gewicht van 17 gram, hetgeen cocaïne bleek te zijn. [14]
Op 22 juni 2020 heeft het NFI een onderzoek verricht aan de witte brokjes met een gewicht van 17,0 gram, uit welk onderzoek bleek dat het materiaal cocaïne bevat. [15]
Op 22 juni 2020 heeft het NFI een onderzoek verricht aan de bruine brokjes met een gewicht van 15,42 gram, uit welk onderzoek bleek dat het materiaal heroïne bevat. [16]
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 16 april 2020 tot en met 6 mei 2020, te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt
en verkocht en vervoerd en afgeleverd en verstrekt aan [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 06 mei 2020, te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 15,42 gram heroïne en (in totaal)
ongeveer 17 gram cocaïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden op te leggen en een werkstraf voor de duur van 80 uren overeenkomstig de oriëntatiepunten van het LOVS.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een periode van enkele weken cocaïne en heroïne gedeald. Hij heeft daarvoor de woning van [naam 5] gebruikt; een drugsverslaafde die nog een schuld bij hem had uitstaan. Zij hielp verdachte ook wel eens met het rondbrengen van drugs. In het huis van [naam 5] werd een, kennelijk voor de verkoop bestemde, voorraad van ongeveer 15 gram heroïne en 17 gram cocaïne aangetroffen.
De verkoop van drugs is doorgaans lucratief voor dealers, maar het gebruik ervan is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Verdachte heeft door zijn handelen dan ook niet alleen gekozen voor eigen financieel gewin, maar tevens de gezondheid van de kopers in gevaar gebracht. Voor de negatieve gevolgen van zijn handelen heeft verdachte kennelijk geen oog gehad.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank ook in aanmerking het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 16 juli 2020. Daaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Die eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom soortgelijke delicten te plegen.
Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat verdachte op 16 maart 2020 is vrijgekomen na het uitzitten van een gevangenisstraf die aan hem was opgelegd wegens twee Opiumwetdelicten, te weten cocaïnehandel. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zo kort na zijn vrijlating weer op de oude voet is doorgegaan.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, die als richtsnoer voor de strafoplegging in het geval van dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende minder dan een maand uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank ziet echter in de veelvuldige recidive van verdachte en het feit dat verdachte korte tijd na zijn vrijlating wederom Opiumwetdelicten beging, reden om een (fors) hogere straf op te leggen.
Op grond van het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, passend en geboden is.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de inbeslaggenomen elektrische fiets aan verdachte kan worden teruggegeven. Op pagina 09 van het loopproces-verbaal staat echter dat officier van justitie mr. M. Hoekstra op 19 mei 2020 reeds heeft besloten dat de fiets verbeurd verklaard zou worden. De rechtbank zal hierover derhalve geen beslissing nemen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. Monincx, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. A. toe Laer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2020.
Buiten staat
Mr. N.J.C. Monincx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, District IJsselland, Basisteam Zwolle, met nummer PL0600-2020204227. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 71-73
3.Pagina 61
4.Pagina 79-80
5.Pagina 135-136
6.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI, d.d. 7 augustus 2020 opgesteld door ing M. Visser - van Leeuwen
7.Pagina 152-153
8.Pagina 154
9.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI, d.d. 24 juni 2020 opgesteld door ing. N. van Doorn
10.Pagina 82
11.Pagina 85-86
12.Pagina 45-49
13.Pagina 52-53
14.Pagina 117-120
15.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI, d.d. 22 juni 2020 opgesteld door ing. N. van Doorn
16.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI, d.d. 22 juni 2020 opgesteld door ing. N. van Doorn