4.3Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie zal de rechtbank eerst het ten laste gelegde onder de feiten 2 en 3 bespreken en daarna ingaan op de rol van verdachte en anderen, die worden genoemd als deelnemers aan de criminele organisatie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Vennootschapsstructuur Autobedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V.
De besloten vennootschap Autobedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V is opgericht op 1 mei 2001 en is per 30 augustus 2016 ontbonden. Het vestigingsadres was [vestingsadres] .
Gedurende de gehele bestaansperiode van Autobedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. was [bedrijfsnaam 1] Vastgoed B.V. enig aandeelhouder en bestuurder.
Bestuurders van [bedrijfsnaam 1] Vastgoed B.V. waren [naam B.V. 2] en [naam B.V. 6] , met verdachte als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V. 2] en [medeverdachte] als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V. 6]
De besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. is opgericht op 15 januari 2014. [naam B.V. 4] , opgericht op 19 juni 2008, is sinds de oprichting van [bedrijfsnaam 1] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder. Het bezoekadres van [bedrijfsnaam 1] B.V. is [vestingsadres] .
[naam B.V. 4] had sinds de oprichting op 19 juni 2008 twee bestuurders, te weten [naam B.V. 2] en [naam B.V. 6]
[naam B.V. 2] is per 30 december 2015 uitgetreden als bestuurder van [naam B.V. 4]
Sinds 30 december 2015 zijn [naam B.V. 6] en [naam B.V. 5] de aandeelhouders van [naam B.V. 4]
[naam B.V. 5] is opgericht op 21 december 2015 met [medeverdachte] als bestuurder. De aandelen van [naam B.V. 5] zijn sinds 24 december 2015 in bezit van de Stichting Administratiekantoor van aandelen in [naam B.V. 5]
Op 23 april 2014 is de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] Onroerend Goed B.V. opgericht, met [bedrijfsnaam 1] Vastgoed B.V., opgericht op 1 mei 2001, als enig aandeelhouder en bestuurder.
In de periode tussen 30 april 2015 en 30 december 2015 is [bedrijfsnaam 1] Vastgoed
B.V. enig aandeelhouder geweest van [naam B.V. 4] , met [naam B.V. 2] en [naam B.V. 6] als bestuurders.
Tussenconclusie rechtbank
Gelet op het feit dat Autobedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V. hetzelfde vestigingsadres hebben in samenhang met de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen inzake iRVI rechtspersonen en het mailbericht van MTH Accountants aan ING, waarin wordt meegedeeld dat is besloten om in verband met “de risico’s van fiscale claims als gevolg van de expertactiviteiten en de huidige controleplicht” een nieuwe [bedrijfsnaam 1] B.V. op te richten, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [bedrijfsnaam 1] B.V. als rechtsopvolger feitelijk de bedrijfsactiviteiten heeft overgenomen van Autobedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V.
Financiële informatie betreffende [bedrijfsnaam 1] B.V.
Uit de balans en resultatenrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V. blijkt onder meer het volgende:
- Er is sprake van een sterke toename van winst en omzet in 2015 ten opzichte van 2014.
- Het aandeel omzet buitenland bedroeg in de jaren 2014 en 2015 respectievelijk 72% en 71%. In de jaren 2016 en 2017 bedroeg het aandeel buitenlandse omzet telkens 79%.
Onderzoek bedrijfsadministratie [bedrijfsnaam 1] B.V.
Uit het onderzoek van de in beslag genomen bedrijfsadministratie van [bedrijfsnaam 1] B.V. over de periode van 1 januari 2014 tot 27 november 2017 blijkt onder meer het volgende:
- De kasadministratie van [bedrijfsnaam 1] B.V. bestaat uit fysieke kasboeken en daarbij behorende onderliggende kasstukken.
- Er is vrijwel uitsluitend sprake van verkoop van btw-auto’s op basis van intracommunautaire levering aan buitenlandse bedrijven (ICP-leveringen), waarbij telkens contante betaling plaatsvindt door veelal dezelfde vier feitelijke kopers ten kantore van [bedrijfsnaam 1] B.V.
- De door [bedrijfsnaam 1] B.V. contant ontvangen bedragen voor verkochte/gekochte auto’s zijn geïdentificeerd in de kasboeken waarbij steeds een datum van ontvangst of uitgave is vermeld en waarbij een (voor)naam is gebruikt als transactieomschrijving.
- In de kasboeken over de jaren 2014 tot en met 2017 zijn telkens de (voor)namen van in het bijzonder vier personen/feitelijke kopers vermeld als transactieomschrijving, te weten [koper 2] , [koper 1] , [koper 4] en [koper 3] .
- Deze namen komen overeen met de voornamen van feitelijke kopers die in een eerdere fase van onderzoek Milltown op basis van tapinformatie en observaties naar voren zijn gekomen.
- De vermelde data en contante ontvangsten in de kasboeken, met de daarbij als (voor)naam vermelde transactieomschrijving komen overeen met de geboekte data en betalingen/omzet op aangetroffen verkoopfacturen/receipts in de digitale administratie (audit files), welke verkoopfacturen/receipts steeds op naam staan van de hierna vermelde verschillende bedrijven (debiteuren). Wel is veelal sprake van een bulkbetaling in het kasboek (in het fysieke kasboek is een totaalbedrag opgenomen) terwijl dit bedrag in de digitale
administratie is afgeboekt onder meerdere facturen van een kleiner bedrag. In de digitale
administratie zijn de verkopen verwerkt op kenteken.
Uit de analyse van de kasstukken en de overige (digitale) administratie van [bedrijfsnaam 1] B.V. kan worden afgeleid dat:
- het bedrijf [naam 47] bij [bedrijfsnaam 1] B.V. in 2016 en 2017 431 voertuigen heeft gekocht met een totale waarde van € 4.053.250,-;
- feitelijke koper [koper 2] vanaf het derde kwartaal van 2013 tot en met het vierde kwartaal van 2017 bij aankoop van voertuigen bij [bedrijfsnaam 1] B.V. gebruik heeft gemaakt van de navolgende bedrijven:
1. [naam 21]
2. [naam 22]
3. [naam 23]
4. [naam 24]
5. [naam 47]
6. [naam 25]
7. [naam 20]
8. [naam 26]
9. [naam 11] do Hoda Hassan;
- feitelijke koper [koper 1] bij aankoop van voertuigen bij [bedrijfsnaam 1] gebruik heeft gemaakt van de navolgende bedrijven:
1. [naam 27]
2. [naam 2]
3. [naam 19]
4. [naam 28]
- feitelijke koper [koper 4] bij aankoop van voertuigen bij [bedrijfsnaam 1] gebruik heeft gemaakt van de navolgende bedrijven:
1. [naam 29]
2. [naam 30]
3. [naam 31]
4. [naam 32]
5. [naam 33]
6. [naam 1]
7. [naam 34]
8. [naam 35]
9. [naam 36]
10. [naam 37]
- feitelijke koper [koper 3] bij aankoop van voertuigen bij [bedrijfsnaam 1] gebruik heeft gemaakt van de navolgende bedrijven:
1. [naam 23]
2. [naam 47]
3. [naam 11]
- feitelijke koper [naam 38] bij aankoop van voertuigen bij [bedrijfsnaam 1] gebruik heeft gemaakt van de navolgende bedrijven:
1. [naam 39]
2. [naam 40]
3. [naam 30]
4. [naam 31]
5. [naam 41]
6. [naam 42]
7. [naam 33]
8. [naam 8]
- de contante betalingen door deze feitelijke kopers steeds aansluiten op de aangetroffen verkoopfacturen op naam van een van de hiervoor vermelde bedrijven, waarbij vanaf 2016 ook sprake is van tussenfacturen aan [bedrijfsnaam 2] , waarbij niet de feitelijke koper maar één van de hiervoor vermelde bedrijven als koper wordt vermeld.
Dit betreft onder meer de 9 verkoopfacturen/receipts, zoals vermeld bij feit 1 onder “A”.
In de fysieke administratie zijn onder meer vier klantmappen aangetroffen op naam van respectievelijk [koper 4] , [koper 3] ( [koper 1] , [koper 2] en [naam 43] ( [koper 3] ) met daarin per map en per klant de gearchiveerde CMR-documenten (vervoersdocumenten). De CMR-documenten zelf staan telkens op naam van het op de verkoopfactuur vermelde bedrijf.
Uit het proces-verbaal van bevindingen onderzoek missing traders van 10 mei 2019 kan op basis van nader onderzoek onder meer worden afgeleid dat:
- in de periode van januari 2013 tot en met november 2017 een totaalbedrag van
€ 75.334.683,- door [bedrijfsnaam 1] B.V. is “gelist” op internationale btw-nummer van vermoede katvangersbedrijven;
- geen van de 28 vermoede katvangersbedrijven verwervingen heeft aangegeven en dat ten minste 7 van die bedrijven als missing trader kunnen worden aangemerkt, te weten Efro Car System, [naam 20] , [naam 19] , [naam 2] , [naam 1] , [naam 47] en [naam 42] ;
- van de overige 19 bedrijven bekend is dat zij in het land van registratie niet hebben voldaan aan hun fiscale verplichtingen;
- van 2 bedrijven tot op heden niet kon worden vastgesteld dat zij intracommunautaire verwervingen hebben aangegeven.
Op grond van de meldplicht ingevolge de Wwft-bepalingen zijn door [bedrijfsnaam 1] B.V.
verkooptransacties gemeld.
Uit de uitgevoerde analyse van de cliëntdossiers en de bijbehorende transactiedocumenten blijkt inzake de onder feit 1 onder “B” vermelde Wwft-meldingen onder meer het volgende:
Ad 1: Blijkens het kasboek is door de feitelijke koper [koper 4] namens [naam 1] op 13 januari 2016 een geldbedrag van € 72.000,- contant betaald aan [bedrijfsnaam 1] B.V. voor 10 aangekochte voertuigen.
Het cliëntdossier bevat onder meer onvertaalde stukken in de Hongaarse taal, een VIES-check van een geldig btw-nummer op naam van [naam 1] te Budapest, een kopie-ID op naam van [naam 5] en een kopie-ID op naam van [naam 44] .
De CMR is aangetroffen in de klantmap 'CMR [koper 4] '. Volgens het CMR-document is het Hongaarse bedrijf [naam 1] de koper en worden de voertuigen in Berlijn afgeleverd. Het CMR-document bevat het stempel van “ [naam 35] te Budapest” voor ontvangst van de voertuigen.
Het dossier bevat aandenkfoto's en een kopie ID-bewijs van [naam 5] . Onduidelijk is of en hoe deze persoon betrokken is bij [naam 1] . Zijn rol blijkt niet uit het cliëntdossier.
Uit het dossier blijkt dat [naam 1] gebruik maakt van gratis e-mailadressen met @gmail.com extensie.
[koper 4] heeft meerdere contante betalingen verricht namens [naam 1] . Zijn rol blijkt niet uit het dossier.
De Wwft-melding van deze transactie (report: 1251028-0-0) is gedaan onder de naam [naam 5] .
Ad 2: Uit het kasboek blijkt dat door de feitelijke koper [koper 2] namens Niki Auto op
8 september 2015 een geldbedrag van € 25.000,- contant is betaald aan [bedrijfsnaam 1] B.V. voor 3 aangekochte voertuigen.
Het cliëntdossier bevat onder meer een VIES-check op naam van [naam 8] , een Duitse vertaling van een Bulgaarse inschrijving van [naam 8] , een
Bulgaars document van een inschrijving van [naam 8] , een kopie ID-kaart van [naam 45] , een volmacht in de Duitse taal op naam van [naam 46] , een document in de Hongaarse taal, een kopie Bulgaarse ID-kaart van [naam 46] en een vertaling van de naam [naam 8] naar het Bulgaars.
De Wwft-melding van deze transactie (report: 1076098-0-0) is gedaan onder de naam [naam 7] .
Ad 3: Blijkens het kasboek is door de feitelijke koper [koper 1] op 28 september 2015 een geldbedrag van € 100.000,- contant betaald aan [bedrijfsnaam 1] B.V. voor 9 aangekochte voertuigen.
Het cliëntdossier bevat onder meer een mail van [medewerker 1] aan “ [koper 1] laden”, een CMR-document op naam van [naam 2] met een stempel van “ [naam 2] te Bárand” bevat voor ontvangst van de voertuigen, een VIES-check van [naam 2] en een kopie-ID van [naam 9] .
In het CMR-document wordt als afleveradres van de voertuigen Berlijn vermeld.
De Wwft-melding van deze transactie (report: 1089704-0-0) is gedaan onder de naam [naam 9] .
Ad 4: Uit het kasboek blijkt dat door de feitelijke koper [naam 11] Hasan op
15 november 2017 (na aftrek van kostenposten) een geldbedrag van € 157.750,- contant is betaald aan [bedrijfsnaam 1] B.V. voor in totaal 16 aangekochte voertuigen.
Het cliëntdossier bevat onder meer diverse VIES checks van [naam 11] , diverse niet vertaalde
Italiaanse documenten, een kopie Italiaans ID-bewijs van Hoda Hasan.
Blijkens een overzicht in de administratie van de 2 trailers met de per trailer geladen auto’s is Berlijn de bestemming van de trailers.
[naam 11] maakt gebruik van een gratis e-mailadres met extensie @pec.it.
Uit camerabeelden is af te leiden dat [koper 2] op 15 november 2017 contant heeft betaald bij [bedrijfsnaam 1] B.V.
De Wwft-melding van deze transactie (report: 2020240-0-0) is gedaan onder de naam [naam 10] .
Ad 5: Blijkens het kasboek is op 13 november 2017 door [naam 11] een geldbedrag van in totaal € 41.400,- contant betaald aan [bedrijfsnaam 1] B.V en is op 13 november 2017 door [naam 47] di [naam 13] een geldbedrag van € 26.600,- contant betaald aan [bedrijfsnaam 1] B.V.
Uit camerabeelden blijkt dat [koper 3] op 13 november 2017 contant heeft betaald bij [bedrijfsnaam 1] .
Het cliëntdossier bevat onder meer twee onderliggende kasstukken, te weten een overzicht met de voor [naam 11] geladen trailer en een overzicht met de voor [naam 47] geladen trailer met het afleveradres [afleveradres] Berlin.
Het cliëntdossier bevat voorts:
- een Verwerking betaling € 68.000 volgens digitale boekhouding, met vermelding van [naam 11] voor € 41.400,- en vermelding van betaald [naam 47] di [naam 13] voor € 26.600,
- een VIES-check van [naam 47] ,
- niet vertaalde Italiaanse documenten,
- een kopie Italiaans ID-bewijs van [naam 13] ,
- een aandenkfoto van [naam 13] ,
- een volmacht op naam van [naam 48] (opgesteld in de Italiaanse taal) en
een Nederlandse tekst, vermoedelijk gedeeltelijke vertaling, van de Italiaanse volmacht.
- een kopie Italiaans ID-bewijs van [naam 49] en een aandenkfoto van [naam 49] .
De Wwft-melding van deze transactie (report: 2020240-0-0) is gedaan onder de naam [naam 10] .
De door [bedrijfsnaam 1] B.V. verkochte auto’s zijn niet vervoerd naar het vestigingsadres van het op de verkoopfactuur vermelde bedrijf, maar rechtstreeks naar vaste adressen in Berlijn of de directe omgeving van Berlijn.
In de bedrijfsadministratie van [bedrijfsnaam 1] B.V. zijn diverse FIU-meldingen (de voor een bedrijf verplichte meldingen inzake ongebruikelijke transacties, onder meer via forse contante betalingen) aangetroffen. Deze meldingen zijn doorgaans gedaan op naam van het op de verkoopfactuur vermelde bedrijf en niet op naam van de feitelijke koper van de auto(s).
De 16 FIU-meldingen die onder feit 3 in de tenlastelegging zijn opgenomen, zijn door het openbaar ministerie bij brief van 18 maart 2019 in kopie overgelegd en daarmee toegevoegd aan en onderdeel geworden van het strafdossier.
In één van de kantoorruimtes van [bedrijfsnaam 1] B.V. zijn tijdens de doorzoeking in een doos 19 stempels aangetroffen op naam van verschillende hiervoor eerder genoemde buitenlandse bedrijven.Op camerabeelden is vastgelegd dat [koper 2] een stempel overhandigt aan [medewerker 1] van [bedrijfsnaam 1] B.V. . In het proces-verbaal van het uitkijken van deze beelden is beschreven dat zij bespreken dat ze de stempels verstoppen.
Overige redengevende feiten en omstandigheden
[medeverdachte] is op 8 oktober 2017 staande gehouden, nadat hij (blijkens de op hem uitgevoerde observatie) kort daarvoor in Duitsland een ontmoeting had gehad met [koper 2] . In de auto van [medeverdachte] werd een rugzak aangetroffen met daarin een contant geldbedrag van in totaal € 323.300,-, onder meer bestaande uit een bundel bankbiljetten ter waarde van € 172.100,- (met 219 biljetten van € 500,- en 30 biljetten van € 200,-) en een bundel bankbiljetten ter waarde van € 151.000,- (met 251 biljetten van € 500,- en 67 biljetten van
€ 200,-).
[medeverdachte] heeft tegenover de politie aanvankelijk verklaard dat hij het geld had ontvangen van [naam 13] die zou optreden namens twee Italiaanse bedrijven.
Van beide bedrijven is vastgesteld dat zij geen intracommunautaire verwervingen hebben aangegeven.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [koper 2] , mede namens een andere feitelijke koper genaamd [koper 3] , die de grens niet over durfde met contant geld, het geldbedrag van € 322.300,- in Duitsland heeft overhandigd aan medeverdachte [medeverdachte] . Dit geldbedrag zag op de levering van 16 auto’s voor een totaalbedrag € 172.100,- en 16 auto’s voor een totaalbedrag van € 151.200,- , zoals gefactureerd aan [naam 47] .
[naam 4] heeft in het opsporingsonderzoek Dunellen tegenover de politie onder meer verklaard dat:
- Nederlandse bedrijven bezig zijn met het witwassen van hasj-gelden;
- Zij auto’s verkopen om geld wit te wassen;
- Berlijn het centrale punt is in dit verhaal en daar het geld zit;
- Vanuit Berlijn volmachten worden gegeven aan mensen uit arme landen om wat bij te kunnen verdienen;
- Hij zelf maar enkele keren bij Nederlandse autobedrijven is geweest om zijn paspoort en volmacht af te geven, dat hij nooit betalingen heeft verricht en dat wat door de bedrijven op zijn naam is gezet, vals is.
Tijdens het opsporingsonderzoek Milltown zijn telefoons afgeluisterd van [bedrijfsnaam 1] B.V. en zijn WhatsApp-berichten uitgelezen. Daaruit blijkt onder meer het volgende:
- In een appgesprek met [koper 4] zegt [medewerker 1] dat een bouwbedrijf niet geschikt is als nieuw bedrijf, dat het een bedrijf moet zijn dat zaken doet met auto’s of personenauto’s of vrachtwagens maar niet met gebouwen of zo, en dat [koper 4] naar iets anders moet kijken, want “deze is niet goed”;
- Salesmedewerker [medewerker 2] appt met [koper 2] over het gebruik van
e-mailadressen van katvangersbedrijven. Volgens [medeverdachte] kan een bedrijf maar één mailadres hebben, omdat er anders vragen gesteld gaan worden. [naam 12] appt aan [medewerker 2] : “Ik kan zo niet werken, overleg met [medewerker 2] en [medewerker 1] voor een oplossing”.
Voorts is het mailverkeer uitgelezen van de onder [bedrijfsnaam 1] B.V. in beslag genomen pc’s. Daaruit blijkt onder meer het volgende:
- [medewerker 1] heeft gemaild naar zijn collega’s binnen [bedrijfsnaam 1] B.V. over een wisseling van bedrijf. In de onderwerp-regel is vermeld: ‘Nieuwe BV [koper 2] en als tekst: ‘Tot ziens [naam 20] , welkom [naam 17] ’
- Ook in andere mailberichten is een wisseling van katvangersbedrijf aangekondigd.
Desgevraagd heeft [medewerker 1] tegenover de politie verklaard dat ze binnen [bedrijfsnaam 1] van het ene bedrijf naar het andere bedrijf gaan.
- [medewerker 2] verzendt een email aan [naam 50] met als onderwerp “ [koper 1] ”. Hierin gaat het om de verkoop van een Ford Kuga. [medewerker 2] schrijft: “Weet niet meer op welk bedrijf hij koopt”.
Verdachte heeft geïnformeerd naar de Bulgaarse vertaling voor “btw-nummer” en daarbij meegedeeld: “I must make a stamp fort his forma” en tijdens de doorzoeking is een stempel aangetroffen van het Bulgaarse bedrijf [naam 41] , met daarop de vermelding “Danachen nomer”, de Bulgaarse vertaling voor “btw-nummer”, gevolgd door het Bulgaarse btw-nummer van voornoemd bedrijf.Van dit bedrijf is vastgesteld dat het een “missing trader” betreft dat nooit aangifte heeft gedaan van intracommunautaire verwervingen.
Uit onderzoek van de camerabeelden-/videobeelden die zijn aangetroffen op de onder [bedrijfsnaam 1] B.V. in beslag genomen digitale videorecorder blijkt onder meer het volgende:
- Op de videobeelden zijn onder meer waargenomen en geïdentificeerd :
- [koper 2]
- [naam 15]
- [koper 3]
- [naam 48]
Tevens zijn op de videobeelden een aantal personen waargenomen die vermoedelijk namens een feitelijk koper de contante betaling bij [bedrijfsnaam 1] B.V. voldoen. Daarbij zijn de volgende betalers waargenomen en indien mogelijk geïdentificeerd:
- [naam 51] (namens de feitelijke koper [naam 15] )
- [naam 52] (namens de feitelijke koper [naam 15] )
- [naam 53] (namens de feitelijke koper [koper 2] )
- NN01-man
- NN02-man (namens de feitelijke koper [koper 4] )
- Op de beveiligingscamera, genaamd: 'Kantoor [medewerker 1] ' is te horen dat [medewerker 2] [medeverdachte] in een
telefoongesprek aan [medewerker 1] vraagt: wie de koper is van klant 198062 " [naam 33] "
en zegt dat die op naam van " [koper 4] " staat;
- [medewerker 1] belt uit naar [naam 54] en zegt dat er iemand staat te laden voor Berlijn.
[medewerker 1] zegt dat hij alleen de auto's niet in Berlijn, maar in Mittenwalde eraf moet gooien en
of [naam 54] dat in de planning wil aanpassen, waarop [naam 54] vraagt: bij "llias" of " [naam 18] ";
- [medewerker 1] zegt dat de klant hetzelfde is, maar dat het losadres anders wordt. De chauffeur moet gewoon [naam 12] bellen;
- Er wordt veelal alleen met voornamen gewerkt, zoals: [naam 12] , [naam 14] , [koper 4] , Toufic;
- Op 22 november 2017 vertelt [medewerker 1] tegen [koper 2] , dat [bedrijfsnaam 1] B.V. vier klanten heeft, maar dat het er voor de Belastingdienst twintig zijn;
- [koper 2] een stempel overhandigt aan [medewerker 1] waarmee [medewerker 1] blij lijkt te zijn;
- [medewerker 1] en [koper 2] elkaar vertellen dat zij de stempels verstoppen, omdat ze bang zijn dat mensen ze vinden;
- [medewerker 1] zijn kantoor binnenkomt met een doosje met stempels, dat herkend wordt als het in beslag genomen doosje met als inhoud stempels van zogenaamde “missing traders”;
- [medewerker 1] een CMR-document rechts onderaan stempelt, op de plaats waar de ontvangende partij zijn stempel dient te zetten na ontvangst van de goederen.
Tijdens de doorzoeking bij [bedrijfsnaam 1] B.V. op 27 november 2017 zijn camerabeelden aangetroffen en in beslag genomen. Het betreft onder meer camerabeelden van het kantoor van [medewerker 1] en de open ruimte bij de administratie bij [naam 50] .
Uit de opgenomen camerabeelden en gesprekken van 3 november 2017 kan worden opgemaakt dat [medeverdachte] de CMR-map van de klant [naam 43] uit de kast haalt, bladert naar CMR's uit het jaar 2015 en vervolgens meerdere keren benoemt dat op een CMR rechts onderaan een stempel ontbreekt, waarop [medewerker 1] zegt dat dat wel kan worden afgestempeld met [naam 43] en dat hij dit maandag zal oppakken.
Op de camerabeelden van maandag 6 november 2017 is te zien dat [medewerker 1] de CMR-map van [naam 43] pakt en op een CMR waarop een stempel ontbreekt, rechts onderaan, een stempel zet.
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat de CMR-documenten om praktische redenen veelal door [bedrijfsnaam 1] B.V. al vóór aanvang van het transport van de auto’s naar het buitenland werden afgestempeld met de bedrijfsstempel van het betreffende buitenlandse bedrijf, hoewel hij wist dat deze handelwijze in strijd is met de wettelijke voorschriften, omdat de CMR-documenten door de koper dienen te worden voorzien van een stempel na feitelijke aflevering van de auto’s aan de koper in het buitenland, als bewijs dat het voertuig aldaar in goede staat is afgeleverd.
Tijdens de doorzoeking bij [bedrijfsnaam 1] B.V. is een kartonnen doos aangetroffen met bedrijfsstempels van buitenlandse bedrijven. De afdruk van de stempel komt qua tekst, vorm en kleur overeen met de stempelafdruk zoals gezet in veld 24 van de CMR-documenten die zijn aangetroffen bij [bedrijfsnaam 1] B.V. In de kartonnen doos bevonden zich onder meer stempels van [naam 55] , [naam 1] , [naam 35] en [naam 2] .
Autobedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. / [bedrijfsnaam 1] B.V. is al in 2014 gewezen op het feit dat het bedrijf levert aan zogenaamde “ploffers”, ondernemingen die niet voldoen aan hun fiscale verplichtingen. Een soortgelijke brief dateert van 27 november 2014 en is aangetroffen in een in beslag genomen computer bij [bedrijfsnaam 1] B.V. .
Bij brief van 9 december 2014 is [bedrijfsnaam 1] B.V. expliciet gewaarschuwd dat is gebleken dat [bedrijfsnaam 1] B.V. voertuigen levert aan zogenaamde “missing traders/ploffers” en wordt erop gewezen zorgvuldig te zijn bij het kiezen van afnemers en leveranciers om te voorkomen dat men betrokken raakt bij btw-fraude.
[bedrijfsnaam 1] B.V. is op grond van artikel 1a van de Wwft een instelling in de zin van die wet.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bepalingen van de Wwft volgt dat [bedrijfsnaam 1] B.V. als een beroepsmatig of bedrijfsmatig handelend verkoper van voertuigen gehouden is om voorafgaand aan verkooptransacties een afdoende cliëntenonderzoek te verrichten om het witwassen van criminele gelden en het financieren van terrorisme zoveel mogelijk te voorkomen.
Het verwijt aan [bedrijfsnaam 1] B.V. houdt kort gezegd in dat zij de in de Wwft neergelegde verplichtingen niet heeft uitgevoerd door bij verkooptransacties telkens opzettelijk een onjuiste identiteit van de daadwerkelijke koper van een voertuig te melden (feit 3) en door telkens opzettelijk de identiteit van cliënten/feitelijke kopers niet behoorlijk vast te stellen en/of te verifiëren, geen onderzoek te doen naar eventuele personen of belanghebbenden achter de feitelijke kopers, aan de feitelijke kopers niet te vragen naar machtigingen om namens hen op te treden en geen onderzoek te doen naar de herkomst van de contante betalingen.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat uit de inhoud van de dossierstukken en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen op geen enkele wijze is gebleken dat [bedrijfsnaam 1] B.V. :
- de identiteit van de feitelijke kopers op behoorlijke wijze heeft gecontroleerd en vastgesteld;
- enig nader onderzoek heeft gedaan naar de uiteindelijke belanghebbende;
- een voortdurende controle heeft uitgeoefend op de zakelijke relatie en de transacties met de feitelijke kopers;
- enig onderzoek heeft ingesteld naar de bron van de middelen die bij die zakelijke relatie of transactie worden gebruikt;
- navraag heeft gedaan en enig onderzoek heeft ingesteld naar de regelmatige wisselingen van bedrijven, voor wie de feitelijke kopers volgens [bedrijfsnaam 1] B.V. zouden optreden.
De rechtbank stelt voorts vast dat er sprake was van verhoogde risico’s op witwassen van gelden op grond van de onafgebroken stroom aan contante betalingen, de onduidelijkheden over de rol van de feitelijke kopers, de rol van derden die blijkens overgelegde kopie-ID’s hun identiteit beschikbaar stelden en veelal ontbrekende machtigingen. Een en ander had voor [bedrijfsnaam 1] B.V. reden moeten zijn voor een verscherpt cliëntenonderzoek, doch daartoe is [bedrijfsnaam 1] B.V. niet overgegaan. Ten slotte heeft [bedrijfsnaam 1] B.V. de wettelijk voorgeschreven termijn voor het bewaren van relevante gegevens van de uitgevoerde transacties evenmin in acht genomen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat telkens opzettelijk is gehandeld in strijd met de voorschriften van de Wwft, zoals onder de feiten 3 en 4 is omschreven, met dien verstande dat de rechtbank, onvoldoende bewijs aanwezig acht ter zake van de onder de feiten 3 en 4 telkens onder de nummers 4 en 5 vermelde transacties van respectievelijk € 157.750,- en
€ 68.000,- (zoals hiervoor reeds overwogen inzake het onder 2B ten laste gelegde) en ter zake van de onder de feiten 3 en 4 telkens onder nummer 16 vermelde transactie van
€ 316.900,- in of omstreeks de periode van 13 december 2016 tot en met 26 december 2016 op naam van [naam 20] , zodat verdachte van deze onderdelen dient te worden vrijgesproken.
Gelet op de omvang en de duur van het opzettelijk handelen in strijd met de voorschriften van de Wwft, zoals onder de feiten 3 en 4 is omschreven, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat van het plegen van deze misdrijven een gewoonte is gemaakt.
Toerekening aan [bedrijfsnaam 1] B.V. van de onder feit 2, 3 en 4 bewezen verklaarde gedragingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de onder feit 2, 3 en 4 bewezen verklaarde gedragingen zijn begaan door de rechtspersoon [bedrijfsnaam 1] . en aan haar dienen te worden toegerekend, aangezien uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gedragingen zijn verricht door de bestuurders en verschillende medewerkers van deze rechtspersoon en alle gedragingen hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon.
Wetenschap verdachte van de onder feit 2 en 3 bewezen verklaarde gedragingen
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de volledige wetenschap had ten aanzien van de onder feit 2 en 3 bewezen verklaarde gedragingen. De rechtbank acht daartoe in dit verband in het bijzonder redengevend dat:
- een dubbele administratie is gevoerd waarbij in de officiële/digitale administratie de werkelijke kopers/afnemers buiten beeld werden gehouden;
- de inkoop en verkoop nauw met elkaar verbonden waren op grond van de vrijwel directe doorverkoop en doorlevering van de voertuigen na inkoop;
- de FIU-meldingen doorgaans op naam van de katvangersbedrijven zijn gedaan;
- sprake is geweest van een onafgebroken stroom aan contante betalingen, waarbij veelal met grote coupures van 200 en 500 euro (onder meer getaped in pakken bankbiljetten) werd betaald, terwijl er geen enkele bedrijfseconomische noodzaak voor die contante betalingen was en die contante betalingen juist enorme veiligheidsrisico’s opleverden;
- medewerker [medewerker 1] tegen [koper 2] heeft gezegd dat [bedrijfsnaam 1] B.V. vier klanten heeft, maar dat dat het er voor de Belastingdienst zo’n twintig zijn;
- er 19 stempels van buitenlandse bedrijven zijn aangetroffen in het kantoor van [bedrijfsnaam 1] B.V. welke bedrijven zijn geïdentificeerd als katvangersbedrijven;
- slechts enkele medewerkers van [bedrijfsnaam 1] B.V. zich dagelijks bezighielden met de in- en verkoop en (onder meer) in een gezamenlijke WhatsApp-groep elkaar informeerden;
- uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat zij in ieder geval bekend waren met de aan de orde zijnde problematiek inzake de levering van auto’s naar het buitenland tegen 0% btw;
- onderling, onder meer in mailverkeer, wordt besproken op welke naam een koop geboekt moet gaan worden.
Feitelijk leidinggeven ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde gedragingen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 november 2017 steeds samen met [medeverdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijfsnaam 1] B.V. plegen van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde gedragingen.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte en [medeverdachte] gedurende deze periode feitelijk steeds gezamenlijk verantwoordelijk zijn geweest voor de dagelijkse bedrijfsvoering. Beiden zijn voortdurend op actieve wijze actief betrokken geweest bij de dagelijkse gang van zaken, waarbij [medeverdachte] kan worden aangemerkt als de centrale spil binnen [bedrijfsnaam 1] B.V. en verdachte feitelijk ook een wezenlijke en bepalende rol vervulde, gelet op onder meer de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] . Uit die gesprekken kan onder meer worden afgeleid dat [medeverdachte] verdachte als een gelijkwaardige zakenpartner beschouwt, dat beiden nauw met elkaar samenwerkten en dat zij daartoe frequent veelal zakelijke gesprekken met elkaar voerden.
Verdachte was daarnaast niet alleen verantwoordelijk voor de inkoop van de btw-auto’s, maar bemoeide zich ook actief met diverse onderdelen en vraagstukken aangaande de verkoop/export van de btw-auto’s.
Naar het oordeel van de rechtbank eindigde die wezenlijke en bepalende rol van verdachte niet met zijn formele uittreding op 30 december 2015.
De rechtbank leidt dit af uit de navolgende feiten en omstandigheden:
- uit de inhoud van de WhatsApp-gesprekken in de [bedrijfsnaam 1] -app blijkt dat
verdachte ook na zijn formele uittreden als medeaandeelhouder/-eigenaar een actieve houding heeft aangenomen in het onderlinge WhatsApp-verkeer;
- uit de inhoud van een WhatsApp-gesprek tussen verdachte en medewerker [medewerker 3] op 5 april 2016 kan worden afgeleid dat verdachte aanwijzingen geeft om de werkplaats netjes te houden en daarbij meedeelt: “De helft is nog steeds van mij en je pa samen”;
-tussen [medeverdachte] en verdachte heeft op 5 augustus 2016 een chatgesprek plaatsgevonden waaruit volgt dat verdachte inzage had/kon beschikken over de bankrekening(en) van [bedrijfsnaam 1] B.V. ;
- tussen [medeverdachte] en verdachte heeft op 2 december 2016 een chatgesprek plaatsgevonden waaruit kan worden afgeleid dat verdachte telkens op de hoogte was van de actuele omzetten/bedrijfsresultaten van [bedrijfsnaam 1] B.V. ;
- verdachte na de ziekenhuisopname van [medeverdachte] in het voorjaar van 2017 in een appgesprek met [medeverdachte] tegen hem zegt: Morgen ga ik naar de zaak om alles klaar te maken”
- uit het sturen van een schermafbeelding van een beveiligingscamera op 8 oktober 2017 door verdachte naar [medeverdachte] kan worden afgeleid dat hij toen nog toegang had tot het (digitale) camerasysteem binnen [bedrijfsnaam 1] ;
- verdachte heeft geïnformeerd naar de Bulgaarse vertaling voor “btw-nummer” en daarbij meegedeeld: “I must make a stamp for this firma”;
- verdachte heeft blijkens de analyse van de door ING over 2012 tot en met 2016 verstrekte gegevens vanaf 2012 tot en met 2017 inzake contante stortingen en coupures voor een totaalbedrag van bijna € 12,5 miljoen aan contante geldstortingen gedaan, waarvan
€ 1.557.310 in 2014, € 879.950,- in 2015 en € 1.097.150,- in 2016.
Medeplegen van de onder feit 2 en 3 bewezen verklaarde gedragingenUit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht derhalve ook wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van het medeplegen van het feitelijk leiding geven aan de door [bedrijfsnaam 1] B.V. onder 2 en 3 bewezen verklaarde gedragingen.
Feit 1
Deelname aan een criminele organisatie
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake indien is voldaan aan het vereiste van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het genoemde oogmerk. Voor strafbare deelname is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid, in de zin van voorwaardelijk opzet, weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven, zolang de betrokkene maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Het voor een criminele organisatie vereiste oogmerk is gericht op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Het oogmerk zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Voor het bewijs daarvan zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd dan wel aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de criminele organisatie.
Aan verdachte is ten laste gelegd - zakelijk weergegeven - dat hij in de periode van
1 januari 2014 tot en met 27 november 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit:
A. - hem (verdachte), [medeverdachte] en een of meer werknemers van [bedrijfsnaam 1] B.V. ;
B. - de rechtspersonen [bedrijfsnaam 1] B.V. en Autobedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. ;
C. - de feitelijke kopers [koper 1] , [koper 2] , [koper 3] , [koper 4] en een of meer andere feitelijke kopers of medewerkers/handlangers daarvan;
D. - de katvangersbedrijven en katvangers [naam 1] , [naam 2] , [naam 47] en een of meer andere zogenoemde katvangers.
De criminele organisatie had volgens de tenlastelegging het oogmerk tot het plegen van de volgende misdrijven:
- ( gewoonte)witwassen;
- valsheid in geschrift;
- het handelen in strijd met voorschriften van de Wwft;
- ( intracommunautaire) btw-fraude.
De rechtbank is op grond van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat sprake was van een organisatie, een samenwerkingsverband tussen in ieder geval verdachte, [medeverdachte] , [bedrijfsnaam 1] B.V. en voornoemde feitelijke kopers, waarin in een gestructureerd verband gedurende een langere periode onderling werd samengewerkt.
De in het kader van die organisatie te verrichten handelingen waren nauw op elkaar afgestemd en hadden derhalve een planmatig karakter. Daarbij is tevens vastgesteld dat genoemde personen ieder hun rol vervulden.
Gelet op de pleegperiode is sprake geweest van een duidelijke duurzaamheid van deze organisatiestructuur en een duidelijke intensivering van de btw-fraude gelet op de stijgende omzetcijfers van de intracommunautaire leveringen.
De rechtbank stelt vast dat [bedrijfsnaam 1] B.V. , het bedrijf van verdachte, het middel vormde om de btw-fraude uit te voeren door intracommunautair voertuigen tegen het 0% tarief op papier te leveren aan katvangersbedrijven, die echter geen btw afdroegen. . De verkooptransacties werden gedaan door vaste feitelijke kopers en afgeleverd in Berlijn. Door het (doen) opmaken van valse verkoopfacturen en andere documenten werd de fraude mogelijk gemaakt en werden de werkelijke kopers, ook op deze wijze, buiten beeld gehouden.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het feitelijke en gewenste doel van de organisatie in eerste instantie het plegen van btw-fraude was. Om dat algemene doel te kunnen realiseren zijn valse verkoopfacturen/receipts en andere valse documenten opgemaakt om de werkelijke kopers buiten beeld te houden.
Daarbij is naast het plegen van valsheid in geschrift ook gehandeld in strijd met de Wwft door het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie.
Voorts is aannemelijk dat de door btw-fraude verkregen gelden telkens weer zijn ingezet voor het aankopen van auto’s bij [bedrijfsnaam 1] B.V. , gelet op onder meer de daarmee verbonden onafgebroken stroom aan contante betalingen in grote coupures, zodat ook sprake is van het witwassen van door misdrijf verkregen gelden. Gelet op de omvang van de btw-fraude en de lange periode waarin de btw-fraude is gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gewoontewitwassen. Al deze handelingen zijn, mede gelet op hun vergaande onderlinge samenhang, als oogmerk van de organisatie aan te merken.Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, welke zijn:
- het proces-verbaal van binnentreden in woning
- het proces-verbaal aantreffen vuurwapen
- de kennisgeving van inbeslagneming
- het proces-verbaal onderzoek wapen
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 juli 2020.