ECLI:NL:RBOVE:2020:2725

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
08-770063-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarige

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige man, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarig meisje van zes jaar. De zaak kwam aan het licht na een melding van de moeder van het slachtoffer, die op 23 mei 2018 thuis kwam en haar dochter hoorde zeggen dat de verdachte met zijn blote penis aan haar had gezeten. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van het slachtoffer en de moeder, alsook andere getuigen, vastgesteld dat de verdachte op die dag met zijn ontblote penis tegen de buik van het meisje heeft geduwd. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast moet de verdachte het slachtoffer een schadevergoeding van 500 euro betalen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, dat nu therapie volgt voor de gevolgen van de gebeurtenis.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-770063-19 (P)
Datum vonnis: 20 augustus 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman C. Verrillo, advocaat in Denekamp, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] of zijn blote geslachtsdeel aan [slachtoffer] heeft laten zien.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 23 mei 2018 te Oldenzaal, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
-het door voornoemde [slachtoffer] laten vastpakken van zijn, verdachtes, ontblote
penis en/of
-het duwen/drukken van zijn ontblote penis op/tegen de buik van die [slachtoffer] , althans het met zijn, verdachtes, ontblote penis schuren langs de buik van die [slachtoffer] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 mei 2018 te Oldenzaal de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in de woonkamer van een woning (gelegen op/aan [adres 2] ), terwijl een ander, te weten [slachtoffer] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn geslachtsdeel te ontbloten en/of (daarbij) te tonen aan die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door zijn penis op of tegen de buik van [slachtoffer] te drukken had hij op zijn minst voorwaardelijk opzet op het plegen van ontuchtige handelingen. Verdachte dient van de overige feitelijkheden (de
ontblotepenis en
het laten vastpakken van de ontblote penis’)te worden vrijgesproken. De verklaring van [slachtoffer] over het incident bij de keuken is voldoende consistent en betrouwbaar.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verklaring van [slachtoffer] is niet betrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Er is bovendien geen steunbewijs.
Over het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet van verdachte op de schennis van de eerbaarheid ontbreekt en dat een woning niet een ‘niet openbare plaats’ als bedoeld in artikel van het Wetboek van Strafrecht 239 (Sr) is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Verdachte en [moeder] hebben vanaf ongeveer december 2016 tot en met 23 mei 2018 een relatie gehad. In december 2016 is [moeder] , na een heftige ruzie, bij haar toenmalige partner (de vader van [slachtoffer] ) weggegaan. [moeder] is toen met haar twee kinderen, onder wie [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 3] 2012), bij verdachte ingetrokken. Hun relatie verkeerde in zwaar weer. Verdachte sliep ten tijde van het tenlastegelegde al ongeveer een half jaar in een stoel in de woonkamer.
Op 23 mei 2018 waren de toen zesjarige [slachtoffer] en verdachte in de woning aanwezig. Verdachte, die in zijn stoel had liggen slapen, is met een erectie wakker geworden. Verdachte heeft zijn joggingbroek en onderbroek naar beneden gedaan en heeft geprobeerd zijn voorhuid weer over zijn eikel te krijgen. Daarbij was zijn penis ontbloot. Op dat moment zag verdachte dat [slachtoffer] in de woonkamer zat en is hij naar de keuken gelopen. Daar is zijn erectie wat afgezakt, maar hij ‘stond’ nog wel, zoals verdachte het zelf verklaarde.
[slachtoffer] stond met gespreide armen in de doorgang tussen de keuken en de woonkamer, waardoor verdachte er niet langs kon. Verdachte heeft [slachtoffer] daarop opgetild om haar opzij te zetten. Daarbij is verdachte met zijn erectie tegen [slachtoffer] aangekomen, ongeveer ter hoogte van haar navel.
Toen [moeder] de woning binnenkwam, zei [slachtoffer] tegen haar: “Mama, [verdachte] heeft met zijn piemel aan mij gezeten.”
Deze mededeling vormt de start van het onderzoek. [moeder] heeft op 28 mei 2018 de politie gebeld. Op 30 mei 2018 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden en op 18 juni 2018 heeft [moeder] , namens [slachtoffer] , aangifte tegen verdachte gedaan. Op 26 juni 2018 is [slachtoffer] gehoord. Zij heeft bij die gelegenheid onder meer verklaard: “ [verdachte] heeft met zijn blote piemel aan mij gezeten.”
Overwegingen rechtbank
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader.
Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangeefster voldoende wettig bewijs kan opleveren.
In het onderhavige geval bestrijdt verdachte dat wat [slachtoffer] heeft verklaard over het ontbloot zijn van zijn penis juist is. De verdediging heeft de betrouwbaarheid van wat [slachtoffer] in het algemeen heeft verklaard in twijfel getrokken. De raadsman heeft gewezen op de moeizame relatie tussen [slachtoffer] en verdachte, de rol van moeder in het algemeen, de mogelijkheid dat [slachtoffer] door haar moeder is beïnvloed en op inconsistenties in de verklaring van [slachtoffer] .
Gelet daarop heeft de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Aan de raadsman kan worden toegegeven dat [slachtoffer] niet altijd op alle onderdelen consistent en eenduidig heeft verklaard, bijvoorbeeld waar het de vraag betreft hoe vaak ‘dit’ in de woonkamer is gebeurd. Dit betekent niet dat daarom alle onderdelen van haar verklaring, en dus de verklaring in zijn geheel, wegens onbetrouwbaarheid onbruikbaar is.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een verklaring staan diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of wat over een bepaalde verdachte of overigens is verklaard overeenkomt met, of steun vindt in objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen, zonder wetenschap vooraf van wat uit het onderzoek al naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens.
[slachtoffer] heeft, voor zover hier relevant, verklaard dat [verdachte] haar met zijn ontblote piemel op haar nieuwe jurkje ter hoogte van haar navel heeft aangeraakt. Dit was bij de keuken en gebeurde toen ze [verdachte] er niet langs liet. Ze had hem met gespreide armen de doorgang versperd. Ze heeft verklaard dat [verdachte] zijn (de rechtbank begrijpt: joggingbroek en) onderbroek omlaag deed, dat zij toen zijn piemel zag en dat zijn piemel omhoog stond. Zij heeft tegen [verdachte] gezegd dat ze het tegen haar moeder ging zeggen en is vervolgens naar boven gegaan.
De rechtbank gaat er vanuit, anders dan verdachte en zijn raadsman, dat wat [slachtoffer] heeft verklaard daadwerkelijk is gebeurd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid, een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank constateert dat de verhorende verbalisant [slachtoffer] meermalen heeft gevraagd naar de toedracht van het gebeurde bij de keuken, waarop [slachtoffer] steeds eenduidig en consistent heeft geantwoord. [slachtoffer] heeft zich zelf gedurende het verhoor op andere onderdelen, bijvoorbeeld op de vraag hoe vaak ‘dit’ in de woonkamer is gebeurd, verbeterd. De rechtbank betrekt bij haar overweging ook dat de verklaring van [slachtoffer] overeenkomt met wat verdachte zelf over het voorval bij de doorgang naar de keuken heeft verklaard.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat haar verklaring in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank noemt in de eerst plaats de aangifte van [moeder] , inhoudende, voor zover hier van belang, dat zij op 23 mei 2018, omstreeks 17:00 uur thuis was en dat [slachtoffer] toen naar beneden kwam. Dat [slachtoffer] bij haar op schoot kwam zitten en toen zei: “Mama, [verdachte] heeft met zijn piemel aan mij gezeten.” [slachtoffer] is vervolgens tussen de eettafel en het muurtje van de keuken gaan staan en zei: “Daar ging hij met de piemel.” Ze wees op de voorzijde van haar lichaam tussen borst en navel in. [verdachte] zei toen dat hij onderweg naar de keuken langs haar was gelopen en dat zij dat toen heeft gevoeld. [slachtoffer] antwoordde daarop: “Nee, [verdachte] . Met je blote piemel met je broek naar beneden.”
De rechtbank noemt in de tweede plaats de verklaring van vader [getuige] . Hij heeft verklaard, voor zover hier relevant, dat [slachtoffer] tegen hem heeft gezegd dat [verdachte] met zijn piemel tegen haar borst of buik had gezeten.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met zijn ontblote penis tegen de buik van [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt.
Die handeling is aan te merken als een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal ethische norm. Te meer daar die penis in stijve toestand was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 247 Wetboek van Strafrecht (Sr) strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het bij het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde: “het door voornoemde [slachtoffer] laten vastpakken van zijn, verdachtes, ontblote penis”. De stukken in het dossier, bieden daarvoor gaan aanknopingspunten. [slachtoffer] heeft daarover niets verklaard en uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij [slachtoffer] dit heeft ‘laten’ doen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2018 te Oldenzaal, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten: het duwen/drukken van zijn ontblote penis op/tegen de buik van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
In de tenlastelegging staat als geboortejaar van [slachtoffer] 2015. Zoals ter zitting op voorstel van de officier van justitie en met instemming van de verdediging door de rechtbank is beslist, is dit verbeterd in 2012.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 247 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt een ontuchtig handelingen plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij een proeftijd van twee jaren geldt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft door zijn ontblote penis tegen de buik van de zesjarige [slachtoffer] te duwen zowel haar lichamelijke als geestelijke integriteit geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele misdrijven daardoor geschaad kunnen worden, niet alleen direct nadat zij slachtoffer werden, maar ook op langere termijn. Die schade betreft vaak hun geestelijke gezondheid en/of hun seksuele ontwikkeling. De ouders van [slachtoffer] hebben ter zitting van hun spreekrecht gebruik gemaakt. Zij vertelden dat [slachtoffer] schade heeft opgelopen door wat verdachte met haar heeft gedaan. Zij volgt hiervoor nu een (groeps)therapie. Verdachte had [slachtoffer] deze schadelijke seksuele ervaring moeten besparen. Dat hij dat niet heeft gedaan rekent de rechtbank hem aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op het in artikel 22b Sr neergelegde taakstrafverbod, inhoudende dat voor een feit als in het onderhavige geval bewezenverklaard niet (alleen) een taakstraf dient te worden opgelegd, maar ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 9 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte geen relevante documentatie heeft.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van B.J.M. Eijssink van Reclassering Nederland van 9 december 2019. De reclassering geeft geen strafadvies, gelet op de ontkennende houding van verdachte.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat relatief veel tijd is verstreken tussen de pleegdatum en het moment dat verdachte over deze zaak is verhoord (10 april 2019) tot aan het moment dat in deze zaak, vandaag, vonnis wordt gewezen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uur passend en geboden is, tezamen met een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hierbij wordt de proeftijd op één jaar vastgesteld.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[moeder] heeft zich namens het slachtoffer als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.786,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verhuiskosten € 549,96
- reiskosten € 236,80.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.000,00 kan worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn echter onvoldoende onderbouwd en de rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het gevorderde. Ten aanzien van de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 500,00. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
88 (achtentachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaarde navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderden tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2018);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van tien dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2020.
Mrs. A.M.G. Ellenbroek en E.J.M. Bos zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Team Zeden, proces-verbaal met registratienummer: PL0600-2018231218. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
  • Het proces-verbaal van aangifte door [moeder] namens [slachtoffer] van 18 juni 2018 (pag. 22 en 23):
  • Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juni 2018 (pag. 55):
  • Het proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2018 (pag. 44, 45, 46 en 47):
V: Jij liet [verdachte] er niet langs in de keuken. Wat was je aan het doen in de keuken?
A: Ik stond zo (noot verbalisant: [slachtoffer] spreidt haar beide armen zijwaarts)
V: Jij stond. Wat had jij aan toen je zo stond?
A: Mijn nieuwe jurkje.
A: Hij ging met de blote piemel aan mij zitten.
V: Oké. Dus jij had een jurkje aan en dat hij jou met zijn piemel aanraakte was dat over jou kleren of onder jou kleren?
A: Over mijn kleren.
V: En [verdachte] wat had [verdachte] aan?
A: [verdachte] had een T-shirtje aan en een niet joggingbroek.
V: Jij vertelde net dat hij met zijn blote piemel aan jou ging zitten. Hoe kan dat als hij een joggingbroek aan had?
A: Hij deed zijn onderbroek omlaag.
V: Hij deed zijn onderbroek omlaag? En wat zag jij toen?
A: Een piemel. En toen ging die daar bij mij aanzitten.
V: Hoe was de piemel?
A: Hij was rechtop.