4.3Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Verdachte en [moeder] hebben vanaf ongeveer december 2016 tot en met 23 mei 2018 een relatie gehad. In december 2016 is [moeder] , na een heftige ruzie, bij haar toenmalige partner (de vader van [slachtoffer] ) weggegaan. [moeder] is toen met haar twee kinderen, onder wie [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 3] 2012), bij verdachte ingetrokken. Hun relatie verkeerde in zwaar weer. Verdachte sliep ten tijde van het tenlastegelegde al ongeveer een half jaar in een stoel in de woonkamer.
Op 23 mei 2018 waren de toen zesjarige [slachtoffer] en verdachte in de woning aanwezig. Verdachte, die in zijn stoel had liggen slapen, is met een erectie wakker geworden. Verdachte heeft zijn joggingbroek en onderbroek naar beneden gedaan en heeft geprobeerd zijn voorhuid weer over zijn eikel te krijgen. Daarbij was zijn penis ontbloot. Op dat moment zag verdachte dat [slachtoffer] in de woonkamer zat en is hij naar de keuken gelopen. Daar is zijn erectie wat afgezakt, maar hij ‘stond’ nog wel, zoals verdachte het zelf verklaarde.
[slachtoffer] stond met gespreide armen in de doorgang tussen de keuken en de woonkamer, waardoor verdachte er niet langs kon. Verdachte heeft [slachtoffer] daarop opgetild om haar opzij te zetten. Daarbij is verdachte met zijn erectie tegen [slachtoffer] aangekomen, ongeveer ter hoogte van haar navel.
Toen [moeder] de woning binnenkwam, zei [slachtoffer] tegen haar: “Mama, [verdachte] heeft met zijn piemel aan mij gezeten.”
Deze mededeling vormt de start van het onderzoek. [moeder] heeft op 28 mei 2018 de politie gebeld. Op 30 mei 2018 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden en op 18 juni 2018 heeft [moeder] , namens [slachtoffer] , aangifte tegen verdachte gedaan. Op 26 juni 2018 is [slachtoffer] gehoord. Zij heeft bij die gelegenheid onder meer verklaard: “ [verdachte] heeft met zijn blote piemel aan mij gezeten.”
Overwegingen rechtbank
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader.
Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangeefster voldoende wettig bewijs kan opleveren.
In het onderhavige geval bestrijdt verdachte dat wat [slachtoffer] heeft verklaard over het ontbloot zijn van zijn penis juist is. De verdediging heeft de betrouwbaarheid van wat [slachtoffer] in het algemeen heeft verklaard in twijfel getrokken. De raadsman heeft gewezen op de moeizame relatie tussen [slachtoffer] en verdachte, de rol van moeder in het algemeen, de mogelijkheid dat [slachtoffer] door haar moeder is beïnvloed en op inconsistenties in de verklaring van [slachtoffer] .
Gelet daarop heeft de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Aan de raadsman kan worden toegegeven dat [slachtoffer] niet altijd op alle onderdelen consistent en eenduidig heeft verklaard, bijvoorbeeld waar het de vraag betreft hoe vaak ‘dit’ in de woonkamer is gebeurd. Dit betekent niet dat daarom alle onderdelen van haar verklaring, en dus de verklaring in zijn geheel, wegens onbetrouwbaarheid onbruikbaar is.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een verklaring staan diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of wat over een bepaalde verdachte of overigens is verklaard overeenkomt met, of steun vindt in objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen, zonder wetenschap vooraf van wat uit het onderzoek al naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens.
[slachtoffer] heeft, voor zover hier relevant, verklaard dat [verdachte] haar met zijn ontblote piemel op haar nieuwe jurkje ter hoogte van haar navel heeft aangeraakt. Dit was bij de keuken en gebeurde toen ze [verdachte] er niet langs liet. Ze had hem met gespreide armen de doorgang versperd. Ze heeft verklaard dat [verdachte] zijn (de rechtbank begrijpt: joggingbroek en) onderbroek omlaag deed, dat zij toen zijn piemel zag en dat zijn piemel omhoog stond. Zij heeft tegen [verdachte] gezegd dat ze het tegen haar moeder ging zeggen en is vervolgens naar boven gegaan.
De rechtbank gaat er vanuit, anders dan verdachte en zijn raadsman, dat wat [slachtoffer] heeft verklaard daadwerkelijk is gebeurd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid, een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank constateert dat de verhorende verbalisant [slachtoffer] meermalen heeft gevraagd naar de toedracht van het gebeurde bij de keuken, waarop [slachtoffer] steeds eenduidig en consistent heeft geantwoord. [slachtoffer] heeft zich zelf gedurende het verhoor op andere onderdelen, bijvoorbeeld op de vraag hoe vaak ‘dit’ in de woonkamer is gebeurd, verbeterd. De rechtbank betrekt bij haar overweging ook dat de verklaring van [slachtoffer] overeenkomt met wat verdachte zelf over het voorval bij de doorgang naar de keuken heeft verklaard.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat haar verklaring in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank noemt in de eerst plaats de aangifte van [moeder] , inhoudende, voor zover hier van belang, dat zij op 23 mei 2018, omstreeks 17:00 uur thuis was en dat [slachtoffer] toen naar beneden kwam. Dat [slachtoffer] bij haar op schoot kwam zitten en toen zei: “Mama, [verdachte] heeft met zijn piemel aan mij gezeten.” [slachtoffer] is vervolgens tussen de eettafel en het muurtje van de keuken gaan staan en zei: “Daar ging hij met de piemel.” Ze wees op de voorzijde van haar lichaam tussen borst en navel in. [verdachte] zei toen dat hij onderweg naar de keuken langs haar was gelopen en dat zij dat toen heeft gevoeld. [slachtoffer] antwoordde daarop: “Nee, [verdachte] . Met je blote piemel met je broek naar beneden.”
De rechtbank noemt in de tweede plaats de verklaring van vader [getuige] . Hij heeft verklaard, voor zover hier relevant, dat [slachtoffer] tegen hem heeft gezegd dat [verdachte] met zijn piemel tegen haar borst of buik had gezeten.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met zijn ontblote penis tegen de buik van [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt.
Die handeling is aan te merken als een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal ethische norm. Te meer daar die penis in stijve toestand was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 247 Wetboek van Strafrecht (Sr) strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het bij het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde: “het door voornoemde [slachtoffer] laten vastpakken van zijn, verdachtes, ontblote penis”. De stukken in het dossier, bieden daarvoor gaan aanknopingspunten. [slachtoffer] heeft daarover niets verklaard en uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij [slachtoffer] dit heeft ‘laten’ doen.