ECLI:NL:RBOVE:2020:2676

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
08-175116-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal door een 45-jarige man uit Haaksbergen met meerdere slachtoffers en vorderingen tot schadevergoeding

Op 14 augustus 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man uit Haaksbergen, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks oplichtingen en diefstallen. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2017 tot en met 8 maart 2018 meerdere slachtoffers opgelicht door hen te bewegen tot de afgifte van geldbedragen onder valse voorwendselen. In totaal heeft hij een bedrag van € 11.300,-- van één slachtoffer weten te verkrijgen. Daarnaast heeft hij in de periode van 15 januari 2015 tot en met 23 april 2018 ook andere slachtoffers opgelicht en hen geldbedragen en een auto afhandig gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode ook meermalen benzine heeft gestolen bij verschillende tankstations.

Tijdens de zitting op 31 juli 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 240 uur heeft geëist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zal worden, omdat dit de huidige ingezette interventie zou onderbreken. De verdachte heeft blijk gegeven van inzicht in zijn handelen, maar heeft tot op heden geen schadevergoeding aan de slachtoffers betaald.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder bedragen van € 11.315,34, € 565,00, € 420,00, € 400,00, € 994,40 en € 55,55, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele immateriële schadevergoedingen die niet onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-175116-18 (P)
Datum vonnis: 14 augustus 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu u.a.h. verblijvende in P.I. Almelo, De Karelskamp.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. L.J. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2017 tot en met 8 maart 2018 [benadeelde 1] heeft opgelicht;
feit 2:in de periode van 15 januari 2015 tot en met 23 april 2018 meerdere personen heeft opgelicht;
feit 3: zich in de periode van 23 maart 2018 2018 tot en met 13 april 2018 schuldig heeft gemaakt aan joyriding;
feit 4: in de periode van 25 maart 2018 tot en met 13 april 2018 meermalen benzine heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 8 maart 2018 te Hengelo (O) en/of te Borne en/of De Wilp (FR), althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meer
geldbedragen (in totaal 11.300,00 euro), in elk geval een (groot) geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
meermalen, althans eenmaal, (wegens allerlei persoonlijke en/of financiële
omstandighede/problemen) (een) geldbedrag(en) aan die [benadeelde 1] gevraagd en/of door de
houding en/of wijze van optreden van verdachte jegens die [benadeelde 1] bij die [benadeelde 1] het
vertrouwen gewekt en/of de indruk gewekt dat het ging om (een) lening(en), die terugbetaald
zou(den) worden, en/of zich aldus jegens die [benadeelde 1] voorgedaan als bonafide schuldenaar,
waardoor die [benadeelde 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte (immers heeft die
[benadeelde 1] (telkens) de/het door verdachte gevraagde geldbedrag(en) op de bankrekening van
verdachte gestort);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2015 tot en met 23
april 2018 te Hengelo (O) en/of te Borne, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 2] , tot de afgifte van een personenauto (te weten een Toyota Yaris met kenteken [kenteken 1] ter waarde van 3000 euro), en/of
- [benadeelde 3] , tot de afgifte van 565 euro, en/of
- [benadeelde 4] , tot de afgifte van 360 euro, en/of
- [benadeelde 5] , tot de afgifte van 400 euro, en/of
- [benadeelde 6] , tot de afgifte van 994,40 euro en/of
- [benadeelde 7] , tot de afgifte van 92,31 euro en/of
- [benadeelde 8] , tot de afgifte 405,00 euro en/of
- [benadeelde 9] , tot de afgifte van 300 euro,
heeft bewogen tot de afgifte van bovenstaande geldbedrag(en), hebbende verdachte (telkens)
met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- met bovengenoemde benadeelde(n) contact gehad over het afnemen van een of meer les(sen) personal training, en/of
- met bovengenoemde benadeelde(n) een overeenkomst gesloten en/of (vervolgens)
bovengenoemde benadeelde(n) een of meer geldbedrag(en) laten betalen voor deze les(sen),
en/of benadeelde [benadeelde 2] een goed (te weten voornoemde auto) laten afgeven,
- ( vervolgens) een of meer afspra(a)k(en) met bovengenoemde benadeelde(n) gemaakt om deze les(sen) te verzilveren, en/of
- ( vervolgens) een of meer van deze gemaakte afspra(a)k(en) niet nagekomen wegens
(onjuiste/valse) persoonlijke omstandigheden,
waardoor bovengenoemde benadeelde(n) (telkens) werd(en) bewogen tot bovengenoemde
afgifte (immers heeft verdachte de afgesproken les(en) nooit geleverd en/of de waarde van deze les(sen) nooit terugbetaald aan bovengenoemd(e) benadeelde(n);
3.
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2018 2018 tot en met 13 april 2018 te Haarlem en/of te Breukelen en/of te Zandvoort en/of te Apeldoorn opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, een personenauto, te weten een Hyuandai met kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, te weten de (snel)weg A200 te Haarlem en/of de Van Lennepweg te Zandvoort en/of de (snel)weg A9 te Amstelveen en/of de (snel)weg A1 te Apeldoorn, in elk geval op een weg;
4.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2018 tot en met 13 april 2018 te Amstelveen en/of te Apeldoorn en/of te Breukelen en/of te Zandvoort
een of meer hoeveelhe(i)d(en) benzine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan [benzinestation 1] en/of [benzinestation 2] en/of [benzinestation 3] en/of [benzinestation 4] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 gerekwireerd op basis van de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezenverklaard, met uitzondering van de diefstal bij Station [benzinestation 3] . Hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 een vrijspraak bepleit. Voor het overige heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
Feit 1 [1]
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] met bijlagen van 25 april 2018, pagina’s 28 tot en met 95;
  • Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 juli 2020, inhoudende de verklaring van verdachte;
Feit 2
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] met bijlagen van 9 april 2018, pagina’s 97 tot en met 136;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] met bijlagen van 2 mei 2018, pagina’s 138 tot en met 143;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] met bijlagen van 26 april 2018, pagina’s 145 tot en met 157;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 6] van 26 april 2018, pagina’s 159 en 160;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 7] met bijlagen van 1 mei 2018, pagina’s 176 tot en met 185;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 8] met bijlagen van 9 april 2018, pagina’s 187 tot en met 226;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 9] van 23 mei 2018, pagina’s 228 en 229;
  • Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 juli 2020, inhoudende de verklaring van verdachte;
Feit 4
- Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] met bijlagen van 23 augustus 2018 [2] , pagina’s 1 tot en met 10;
- Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] met bijlagen van 23 augustus 2018 [3] , pagina’s 1 tot en met 10;
- Het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] met bijlagen van 23 augustus 2018 [4] , pagina’s 1 tot en met 8;
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 juli 2020, inhoudende de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de diefstal bij [benzinestation 3] hebben de officier van justitie en de raadsman vrijspraak bepleit. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte bij [benzinestation 3] benzine heeft gestolen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[naam 4] (hierna: [naam 4] ) heeft namens [benzinestation 3] aangifte gedaan van diefstal van benzine. [naam 4] heeft verklaard dat op 26 maart 2018 bij [benzinestation 3] te Breukelen is getankt voor een bedrag van € 44,15 door de bestuurder van een Hyundai Atos, met kenteken [kenteken 2] , en dat deze bestuurder heeft verklaard dat hij zijn portemonnee is vergeten. Hierop is door de bestuurder een schuldbekentenis ingevuld. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in 2018 in korte tijd meerdere malen heeft getankt bij verschillende tankstations zonder dat hij voor de benzine heeft betaald. Hij reed op dat moment in de Hyundai Atos met kenteken [kenteken 2] . Deze auto was in gebruik bij zijn toenmalige vriendin. Blijkens de aangifte is er bij [benzinestation 3] getankt op
26 maart 2018, precies in de periode (25 maart 2018 tot en met 13 april 2018) dat er bij de andere onder feit 4 genoemde tankstations door verdachte is getankt zonder te betalen. In de aangifte wordt gesproken over een mannelijke bestuurder. Hoewel verdachte ter terechtzitting de mogelijkheid open liet dat er precies in deze periode een andere man gebruik maakte van de auto, schuift de rechtbank deze optie als onwaarschijnlijk ter zijde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard in deze bewuste periode veelvuldig gebruik te hebben gemaakt van de betreffende auto om de kinderen van zijn toenmalige vriendin in te vervoeren. Daarbij zou het ook wel erg toevallig zijn wanneer uitgerekend een ander dan verdachte in diezelfde periode gebruik maakte van de auto en tankte zonder te betalen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het verdachte was die op 26 maart 2018 heeft getankt bij [benzinestation 3] zonder te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat dit te kwalificeren is als diefstal. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte in deze periode nauwelijks over inkomsten beschikte en strafbare feiten (overvallen en oplichtingen) pleegde om aan geld te komen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte voordat hij ging tanken al van plan was om de benzine niet af te rekenen. Dat hij vervolgens een schuldbekentenis heeft getekend doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte op het moment dat hij ging tanken het oogmerk had van wederrechtelijke toe-eigening.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 8 maart 2018 te Hengelo (O) en te Borne en De Wilp (FR), telkens met het oogmerk om zich te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] telkens heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal 11.300,00 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, meermalen, (wegens allerlei persoonlijke en financiële omstandigheden/problemen) geldbedragen aan die [benadeelde 1] gevraagd en door de houding en wijze van optreden van verdachte jegens die [benadeelde 1] bij die [benadeelde 1] het vertrouwen gewekt en de indruk gewekt dat het ging om leningen, die terugbetaald zouden worden, en zich aldus jegens die [benadeelde 1] voorgedaan als bonafide schuldenaar, waardoor die [benadeelde 1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte (immers heeft die [benadeelde 1] telkens de door verdachte gevraagde geldbedragen op de bankrekening van verdachte gestort);
2.
hij in de periode van 15 januari 2015 tot en met 23 april 2018 te Hengelo (O) en te Borne, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 2] , tot de afgifte van een personenauto (te weten een Toyota Yaris met kenteken [kenteken 1] ter waarde van 3.000 euro), en
- [benadeelde 3] , tot de afgifte van 565 euro, en
- [benadeelde 4] , tot de afgifte van 360 euro, en
- [benadeelde 5] , tot de afgifte van 400 euro, en
- [benadeelde 6] , tot de afgifte van 994,40 euro en
- [benadeelde 7] , tot de afgifte van 92,31 euro en
- [benadeelde 8] , tot de afgifte 405,00 euro en
- [benadeelde 9] , tot de afgifte van 300 euro,
heeft bewogen tot de afgifte van bovenstaande geldbedragen, hebbende verdachte telkens
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- met bovengenoemde benadeelden contact gehad over het afnemen van een of meer lessen personal training, en
- met bovengenoemde benadeelden een overeenkomst gesloten en vervolgens bovengenoemde benadeelden geldbedragen laten betalen voor deze lessen, en benadeelde [benadeelde 2] de voornoemde auto laten afgeven,
- vervolgens afspraken met bovengenoemde benadeelden gemaakt om deze lessen te verzilveren, en
- vervolgens een of meer van deze gemaakte afspraken niet nagekomen wegens
(onjuiste/valse) persoonlijke omstandigheden,
waardoor bovengenoemde benadeelden telkens werden bewogen tot bovengenoemde
afgifte (immers heeft verdachte de afgesproken lessen nooit geleverd en de waarde van deze lessen nooit terugbetaald aan bovengenoemde benadeelden;
4.
hij in de periode van 25 maart 2018 tot en met 13 april 2018 te Amstelveen en te Apeldoorn en te Breukelen en te Zandvoort een hoeveelheid benzine, dat toebehoorde aan [benzinestation 1] en [benzinestation 2] en [benzinestation 3] en [benzinestation 4] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 310 en 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1het misdrijf: oplichting;
feit 2het misdrijf: oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4het misdrijf: diefstal, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd en vindt de door de officier van justitie geëiste straf een passende straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan een reeks oplichtingen. Verdachte is via een datingsite een vriendschappelijke relatie met een vrouw aangegaan. Hij heeft zich daarbij eerst voorgedaan als iemand anders, maar heeft naderhand open kaart gespeeld over zijn identiteit en het vertrouwen van de vrouw gewonnen. De vrouw heeft hem op grond van zijn verzonnen verhalen een geldbedrag van in totaal € 11.300,-- geleend. Verder heeft verdachte als personal trainer aan meerdere personen lespakketten verkocht. In geen van de gevallen zijn alle verkochte lessen gegeven. Verdachte heeft allerlei persoonlijke en financiële verhalen verzonnen om de lessen niet te hoeven verzorgen. Een bevredigende verklaring daarvoor heeft verdachte niet kunnen geven. Ten slotte heeft verdachte meermalen getankt zonder te betalen.
Verdachte heeft door zijn handelswijze het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens geschaad. Verdachte is geheel voorbij gegaan aan zowel de financiële als emotionele gevolgen voor de slachtoffers. Verdachte heeft slechts gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin. Verdachte beloofde steeds geld terug te betalen, een belofte waar hij van meet af aan van wist dat hij die nimmer kon waarmaken. Tot op heden heeft verdachte geen enkel bedrag terugbetaald en geen enkele actie ondernomen om daarmee een aanvang te kunnen maken en heeft hij de slachtoffers met (grote) financiële schade achtergelaten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte heeft op zitting weliswaar blijk gegeven van inzicht in zijn kwalijke handelen en spijt betuigd, maar daar tot op heden op geen enkele wijze invulling aan gegeven richting de benadeelde partijen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 10 juni 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte bij vonnis van rechtbank Overijssel van 2 april 2019 veroordeeld is voor gelijksoortige feiten en een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen voor de duur van vier jaren, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft gelet op deze veroordeling rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Verdachte is voor het vonnis van 2 april 2019 door zowel psychiater A.W.M.M. Stevens als psycholoog P.E. Geurkink onderzocht. Beiden zijn destijds tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van psychiatrische- of persoonlijkheidsproblematiek en dat er gelet hierop geen aanleiding is om te adviseren het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog en psychiater beschrijven verdachte wel als een man die de neiging heeft zichzelf wat beter voor te doen dan hij is. De psycholoog beschrijft dat verdachte voor zichzelf hoge standaarden heeft waar hij niet altijd aan kan voldoen, hetgeen hij moeilijk vindt om toe te geven. Verdachte is bovendien op zoek naar waardering en erkenning en vermijdend ten aanzien van problemen.
De rechtbank vindt de conclusies van de deskundigen goed onderbouwd en stelt op grond
daarvan vast dat de bewezen verklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden
toegerekend.
Uit het voortgangsverslag van 30 juli 2020 komt naar voren dat verdachte het grootste gedeelte van zijn straf heeft uitgezeten en dat hij sinds 29 mei 2020 een Penitentiair Programma doorloopt. Verdachte is inmiddels gestart met zijn resocialisatietraject en maakt hierin positieve stappen. De reclassering adviseert om een straf op te leggen die de huidige ingezette interventie niet zal doorkruisen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het Penitentiair Programma onderbreken, wat niet wenselijk wordt geacht. Aan verdachte zijn bij de vorige veroordeling de volgende bijzondere voorwaarden opgelegd: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting bij GGnet, de verplichting tot medewerking aan schuldhulpverlening en tot het hebben van zinvolle dagbesteding/werk. Verdachte heeft zich in het kader van het Penitentiair Programma gehouden aan deze voorwaarden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de straf, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is. De rechtbank acht het evenals de reclassering niet wenselijk dat de huidige ingezette interventie zal worden onderbroken. De rechtbank zal daarom aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Wel zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de straf dezelfde bijzondere voorwaarden verbinden, als die bij het vonnis van 2 april 2019 aan het voorwaardelijk strafdeel zijn verbonden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Ten aanzien van feit 1 heeft
[benadeelde 1]zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 11.765,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- geldlening ad € 11.300,00;
- reiskosten ad € 15,34.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 450,00 gevorderd.
Ten aanzien van feit 2 hebben de volgende partijen zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces:
[benadeelde 3]vordert - na vermeerdering van eis ter zitting - verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 565,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade ziet op de niet geleverde lessen aan personal training. [benadeelde 3] heeft met betrekking tot de vermeerdering van eis gesteld dat de helft van €565,00 weliswaar door de rechtsbijstandverzekeraar aan haar is overgemaakt, maar dat dit bedrag moet worden teruggestort als verdachte dit aan haar vergoedt.
[benadeelde 4]vordert - na vermeerdering van eis ter zitting - verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade ziet op de niet geleverde lessen aan personal training. [benadeelde 4] heeft met betrekking tot de vermeerdering van eis gesteld dat de helft van €420,00 weliswaar door de rechtsbijstandverzekeraar aan haar is overgemaakt, maar dat dit bedrag moet worden teruggestort als verdachte dit aan haar vergoedt.
[benadeelde 5]vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade ziet op de niet geleverde lessen aan personal training.
[benadeelde 6]vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 994,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade ziet op de niet geleverde lessen aan personal training.
[benadeelde 8]vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 567,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- niet geleverde lessen ad € 405,00;
- reiskosten ad € 12,04.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 150,00 gevorderd.
Ten aanzien van feit 3 heeft
[aangever]zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 172,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- deurwaarderkosten ad € 113,63;
- verzendkosten ad € 58,80.
Wegens immateriële schade wordt geen nader omschreven bedrag gevorderd.
Ten aanzien van feit 4 heeft
[benzinestation 3]zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 55,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- weggenomen (onbetaalde) brandstof ad € 44,15;
- deurwaarderkosten ad € 11,40.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 5] en [benadeelde 8] op het standpunt gesteld dat deze vorderingen in zijn geheel dienen te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft de officier van justitie gevorderd om deze bedragen toe te wijzen tot respectievelijk € 282,50 en € 210,00. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 6] heeft de officier van justitie gevorderd om deze toe te wijzen tot een bedrag van € 1.160,00. Ten slotte heeft de officier van justitie ten aanzien van de vordering van [benzinestation 3] gevorderd om deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de ingediende vorderingen aangesloten bij de eis van de officier van justitie. De verdediging heeft niet weersproken hetgeen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben gesteld met betrekking tot de vermeerdering van eis.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan
[benadeelde 1]. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De benadeelde partij zal voor de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard nu het een vermogensdelict betreft en ten aanzien van de psychische gevolgen geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld is geconstateerd, althans heeft de benadeelde partij dit niet onderbouwd. Het alsnog in de gelegenheid stellen om de juridische grondslag van dit deel van vordering te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 11.315,34, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Feit 2
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan
[benadeelde 3]. De opgevoerde schadepost is niet volledig erkend, maar is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 565,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de niet weersproken stelling van [benadeelde 3] impliceert dat er geen sprake is van subrogatie.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan
[benadeelde 4]. De opgevoerde schadepost is niet volledig erkend, maar is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 420,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de niet weersproken stelling van [benadeelde 4] impliceert dat er geen sprake is van subrogatie.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan
[benadeelde 5]. De opgevoerde schadepost is niet betwist en is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 400,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan
[benadeelde 8]. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De benadeelde partij zal voor de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard nu het een vermogensdelict betreft en ten aanzien van de psychische gevolgen geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld is geconstateerd, althans heeft de benadeelde partij dit niet onderbouwd. Het alsnog in de gelegenheid stellen om de juridische grondslag van dit deel van vordering te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 417,04, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan
[benadeelde 6]. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 994,40, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Feit 3
De vordering heeft betrekking op het onder 3 tenlastegelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank [aangever] op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Feit 4
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [benzinestation 3] . De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 55,55, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 8] , [benadeelde 6] en [benzinestation 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: oplichting;
feit 2 het misdrijf: oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4 het misdrijf: diefstal, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op de door de
reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig
acht;
- - - zich meldt voor een intake bij GGnet of soortgelijke ambulante forensische zorg.
Mocht er sprake zijn van een behandelaanbod dan zal verdachte hieraan meewerken,
zulks ter beoordeling van de reclassering. Verdachte zal zich dan houden aan de
aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- meewerkt aan schuldhulpverlening, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk
acht;
- meewerkt aan zinvolle dagbesteding/werk, ook indien dit onbetaald werk inhoudt;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1): van een bedrag van € 11.315,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 11.315,34,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 91 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 2): van een bedrag van € 565,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 565,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 11 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 2): van een bedrag van € 420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 420,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 2): van een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 400,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 8] (feit 2): van een bedrag van € 417,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 417,04,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 2): van een bedrag van € 994,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 994,40,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 19 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benzinestation 3] (feit 4): van een bedrag van € 55,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 55,55,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever] (feit 3), in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2020.
Buiten staat
Mr. Rikken en mr. Heijink zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018395459. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018380718. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018380658. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018380610. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] met bijlagen van 23 augustus 2018, pagina’s 1 tot en met 4, uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL2600-2018032601. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.