4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank is, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode ook heroïne heeft gedeald. De rechtbank zal daarom verdachte van het dealen van heroïne vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit voor het overige heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 juli 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 10 november 2019, pagina’s 36 tot en met 40;
3. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 12 november 2019, pagina 141 tot en met 142 met bijlagen (pagina 143-322);
4. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 18 november 2019, pagina 325-326;
5. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 18 november 2019, pagina 327-328;
6. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 18 november 2019, pagina 329-330.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 november 2019 is medeverdachte [medeverdachte] in de binnenstad van Zwolle aangehouden. Bij zijn fouillering is in zijn heuptasje 1,37 gram cocaïne aangetroffen. Na zijn aanhouding heeft op [adres 2] te Zwolle, het woonadres van medeverdachte [medeverdachte] , een doorzoeking plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking kwam verdachte, die daar ook woonde, binnenlopen. Omdat verdachte verklaarde drugs bij zich te hebben, is ook hij aangehouden. Op diverse plekken in de woning zijn diverse soorten harddrugs aangetroffen. In de woonkamer werd onder meer een wit kistje gevonden met daarin 1,78 gram cocaïne en een zwarte portemonnee met daarin 2,79 gram cocaïne, 4,39 gram cocaïne, 1,36 gram heroïne en 0,61 gram cocaïne. Op de slaapkamer van verdachte werden bovendien 55 XTC-pillen en nog eens 5 XTC-pillen aangetroffen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] maakten beiden gebruik van de woonkamer waar een deel van de verdovende middelen is aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gebruikers van een woning wetenschap hebben van de aldaar in de gemeenschappelijke ruimtes aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Temeer nog daar de bewijsmiddelen concrete aanknopingspunten bieden dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] van de aanwezigheid van de harddrugs in de woonkamer op de hoogte waren. Zij hadden onder meer die avond met vrienden, van wie verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wisten dat zij drugs gebruiken, in de woonkamer gezeten. Bovendien gebruikte verdachte naar eigen zeggen ook verschillende soorten drugs en dealde hij in de periode voorafgaand aan de doorzoeking samen met medeverdachte [medeverdachte] in de harddrugs die in de woonkamer zijn aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte wist dat de aangetroffen harddrugs in de gemeenschappelijke woonkamer aanwezig waren en dat hij die drugs samen met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de in zijn slaapkamer aangetroffen XTC-pillen van hem alleen zijn. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte die in totaal 60 XTC-pillen alleen aanwezig had.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de 1,37 gram cocaïne aanwezig heeft gehad, nu dit is aangetroffen tijdens de fouillering van medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit deel van het tenlastegelegde vrij.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij zich (al dan niet samen met een ander) in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 10 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep/hasj. Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten biedt, zodat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
Verdachte wordt onder 3 verder verweten dat hij (al dan niet samen met een ander) in de genoemde periode een hoeveelheid van 730 gram hennep/hasj, in elk geval meer dan 30 gram hennep/hasj heeft verkocht/afgeleverd/verstrekt/vervoerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] en hij ook, zij het in beperkte mate en in kleine hoeveelheden, in hennep/hasj hebben gehandeld. Niet nader geconcretiseerd is om welke hoeveelheden het daarbij ging. Het dossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Gelet daarop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het om meer dan 30 gram hennep/hasj ging. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren daarvan.
Verdachte wordt onder 3 ten slotte verweten dat hij (al dan niet samen met een ander) in de genoemde periode opzettelijk aanwezig heeft gehad 730 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep/hasj.
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat tijdens de doorzoeking op 10 november 2019 aan de [adres 2] te Zwolle in de slaapkamer van verdachte 45 gram hennep en 2 gram hasj is aangetroffen. In de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte] is een rugtas met van 718 gram hasj aangetroffen. Op de salontafel in de woonkamer is nog eens 54,14 gram hasj gevonden.
Vooropgesteld wordt dat in de tenlastelegging nadrukkelijk wordt gesproken over 730 gram. Dit gewicht is vermeld op pagina 115 in het dossier. Boven de afbeelding rechts op de pagina van twee wat kleinere brokken en een groot brok is vermeld ‘hasj: 730 gram’. Boven de afbeelding links op de pagina is een zakje hennep afgebeeld met daarboven de tekst: ‘hennep 45 gram’. Hoewel in de tenlastelegging onder 3 en 4 wordt gesproken over hasj/hennep is de rechtbank van oordeel dat gelet op de expliciete benoeming van het gewicht 730 gram, ervan uit moet worden gegaan dat de opsteller van de tenlastelegging de op de hiervoor genoemde afbeelding – en derhalve de in de woonkamer en in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen – hasj en niet de overigens aangetroffen hennep/hasj voor ogen had. De rechtbank laat de overigens aangetroffen hennep/hasj dan ook buiten beschouwing.
Uitgaande van het hiervoor overwogene overweegt de rechtbank dat de brokjes hasj, met een gewicht van 54,14 gram, openlijk op de salontafel in de woonkamer lagen. Zoals hiervoor al is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat gebruikers van een woning wetenschap hebben van de in de gemeenschappelijke ruimtes aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Van een omstandigheid waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is, is niet gebleken. De aangetroffen hoeveelheid is meer dan 30 gram. In zoverre komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring.
Anders ligt het voor wat betreft de in een rugzak in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen hasj (718 gram). Deze hasj lag niet in een gemeenschappelijke ruimte en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard daarvan niet op de hoogte te zijn geweest. Nu niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die hasj, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Hetgeen de rechtbank hiervoor onder 3 ten aanzien van het ‘opzettelijk aanwezig hebben’ heeft overwogen, is van overeenkomstige toepassing op hetgeen verdachte onder 4 wordt verweten en geldt hier als herhaald en ingelast. Ook hier acht de rechtbank derhalve bewezen dat verdachte op 10 november 2019 samen met een ander opzettelijk 54,14 gram hasj aanwezig heeft gehad.