ECLI:NL:RBOVE:2020:2624

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
C/08/246209 / HA ZA 20-140
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en betekening in grensoverschrijdend geschil tussen consument en buitenlandse gedaagden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van civiel recht en internationaal privaatrecht, heeft de Rechtbank Overijssel op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een grensoverschrijdend geschil tussen een consument en twee gedaagden, Altridium Group Inc. en Bergerson Trade Ltd. De rechtbank moest allereerst beoordelen of zij bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, waarbij de Verordening (EU) 1215/2012 (Brussel I bis) van belang was. De eiseres, die als consument werd aangemerkt, had vorderingen ingesteld die voldoende samenhang vertoonden met een consumentenovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was, ondanks dat een van de gedaagden buiten de EU was gevestigd.

Vervolgens werd de vraag van betekening aan de gedaagden behandeld. De rechtbank constateerde dat er twijfels bestonden over de correcte betekening van de dagvaarding aan Altridium, aangezien niet was aangetoond dat de betekening volgens de vereisten van het Haags Betekeningsverdrag had plaatsgevonden. De rechtbank hield de zaak aan om de eiseres in de gelegenheid te stellen bewijsstukken over te leggen die de correcte betekening konden aantonen. Voor Bergerson werd eveneens vastgesteld dat de betekening niet aan de vereisten voldeed, waardoor ook hier geen verstek kon worden verleend. De rechtbank stelde de zaak uit naar 2 september 2020 voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/246209 / HA ZA 20-140
Vonnis van 22 juli 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van de Seychellen,
ALTRIDIUM GROUP INC.,
gevestigd te Seychellen,
2. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk,
BERGERSON TRADE LTD.,
gevestigd te Londen,
gedaagden,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden, gedaagden zullen respectievelijk Altridium, Bergerson en gezamenlijk gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de stukken met betrekking tot betekening in het buitenland.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank

2.1.
Partijen zijn gevestigd op het grondgebied van verschillende staten, waardoor deze zaak een internationaal karakter draagt. De rechtbank dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen.
2.2.
Voor de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de vorderingen ingesteld tegen gedaagden is in het bijzonder Verordening (EU) Nr. 1215/2012 (Brussel I bis) van belang. In artikel 17 van de Verordening Brussel I bis wordt een door een consument gesloten overeenkomst als volgt omschreven:
“een overeenkomst gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat niet als bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd.”
Volgens vaste rechtspraak moet het begrip consument in de zin van de artikelen 17 en verder van de Verordening Brussel I bis restrictief worden uitgelegd, door aansluiting te zoeken bij de positie van deze persoon in een bepaalde overeenkomst, rekening houdend met de aard en het doel van deze overeenkomst, en niet bij de subjectieve situatie van deze persoon, aangezien eenzelfde persoon voor sommige verrichtingen als consument en voor andere verrichtingen als marktdeelnemer kan worden beschouwd. Onder de bijzondere regeling ter bescherming van de consument die als de zwakke partij wordt beschouwd, vallen dus enkel overeenkomsten die, los en onafhankelijk van enige beroepsmatige activiteit of doelstelling, uitsluitend worden gesloten om te voorzien in de consumptiebehoeften van een persoon als particulier, terwijl deze bescherming in geval van overeenkomsten met een beroepsmatig doel niet gerechtvaardigd is. Die consumentenbescherming vindt evenmin rechtvaardiging in geval van overeenkomsten die een – zij het ook voor de toekomst bedoelde – beroepsactiviteit tot doel hebben, aangezien het toekomstige karakter van een activiteit niets afdoet aan de bedrijfs- of beroepsmatige aard ervan. De bijzondere bevoegdheidsregels van de artikelen 17 tot en met 19 Verordening Brussel I bis zijn bijgevolg in beginsel enkel van toepassing indien de overeenkomst tussen partijen voor een niet-beroepsmatig gebruik van het betrokken goed of de betrokken dienst is gesloten. Wanneer – tot slot – een overeenkomst met een tweeledig doel wordt gesloten voor een gebruik dat gedeeltelijk betrekking heeft op beroepsactiviteiten en gedeeltelijk op particulier gebruik, kan die persoon zich enkel op de consumentenbeschermingsbepalingen beroepen indien deze overeenkomst dermate losstaat van de beroepsactiviteit dat het verband marginaal wordt en bijgevolg in het kader van de verrichting, in haar totaliteit beschouwd, waarvoor deze overeenkomst is gesloten, slechts een onbetekenende rol speelt. Voor de beoordeling of aan voornoemde criteria is voldaan, moet de rechtbank niet alleen rekening houden met de inhoud, de aard en het doel van de overeenkomst, maar tevens met de objectieve omstandigheden waarin deze tot stand is gekomen (HvJ EU 14 februari 2019, C-630/17, r.o. 87 tot en met 92, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
2.3.
In het onderhavige geval is door [eiseres] gesteld dat de door haar ingelegde gelden afkomstig waren van onder meer haar spaarrekening en dat zij aanvankelijk slechts een gering bedrag had ingelegd. De omvang van deze handel en de overeenkomst die te dien aanzien met Altridium was gesloten zien naar hun aard op activiteiten die uitsluitend zien op de consumptieve behoefte van [eiseres] . Hoewel de inleg van [eiseres] gedurende de handelsactiviteiten vervolgens toenam – volgens [eiseres] onder druk van ‘brokers’ van Altridium – volgt daaruit nog niet dat de aard van de handelsactiviteiten van [eiseres] wijzigde, waardoor zij niet langer in haar eigen consumptiebehoeften zou voorzien, maar bedrijfs- of beroepsmatig actief zou zijn. De omvang van de handelsactiviteiten is in dat kader niet doorslaggevend, nu een grote omvang van handelsactiviteiten nog niet betekent dat die activiteiten anders dan voor consumptief gebruik hebben plaatsgevonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] als consument kan worden aangemerkt.
2.4.
In artikel 17 van de Verordening Brussel I bis is verder geregeld dat de bevoegdheidsbepalingen van – kortgezegd en voor zover hier relevant – artikelen 17 tot en met 19 (afdeling 4) van die verordening van toepassing zijn op overeenkomsten die door consumenten zijn gesloten met een partij die commerciële activiteiten richt op een lidstaat. Die bepaling ziet naar de tekst niet enkel op verbintenissen uit overeenkomst, maar laat zich ook zo uitleggen dat hieronder mede vorderingen moeten worden begrepen die voldoende samenhang hebben met een dergelijke overeenkomst. Voor die uitleg van de bepaling kan voorts steun worden gevonden in overweging 14 van de considerans van de verordening, tegen welke achtergrond de verordening mede moet worden uitgelegd, en waarin staat vermeld:
“Met het oog op de bescherming van consumenten en werknemers, en teneinde de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaten in gevallen waarin deze exclusieve bevoegdheid hebben, zeker te stellen en de autonomie van de partijen te eerbiedigen, dienen bepaalde bevoegdheidsregels in deze verordening te gelden, ongeacht de woonplaats van de verweerder.”
Artikelen 17 tot en met 19 zijn daarmee ingevoerd ter bescherming van de consument, zodat die regels – voor zover wordt vastgesteld dat een van partijen bij een overeenkomst consument is – naar het oordeel van de rechtbank niet restrictief mogen worden uitgelegd.
Toegepast op de onderhavige zaak overweegt de rechtbank dan als volgt. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat Altridium activiteiten verricht gericht op het aantrekken van klanten die zich in Nederland bevinden, deze activiteiten zijn te kwalificeren als commerciële activiteiten gericht op Nederland.
Voorts kan vastgesteld worden dat [eiseres] primair een verklaring voor recht vordert dat de overeenkomst met Altridium nietig is, dan wel dat zij deze wegens oneerlijke handelspraktijken (buitengerechtelijk) heeft vernietigd en dat zij, in verband daarmee, aanspraak maakt op (terug)betaling van de door haar ingelegde gelden.
Het leerstuk van de oneerlijke handelspraktijken staat rechtstreeks in verbinding met het overeenkomstenrecht, door de in artikel 6:139j BW opgenomen vernietigingsbevoegdheid. In het geval de overeenkomst met succes wordt vernietigd, verliest de overeenkomst met terugwerkende kracht haar geldigheid en ontstaat een vordering tot terugbetaling van hetgeen onverschuldigd is betaald (3:53 jo 6:203 BW). Ook het leerstuk van nietigheid van overeenkomsten staat in directe verbinding met het overeenkomstenrecht. Wanneer immers komt vast te staan dat een overeenkomst nietig is, dan wordt de overeenkomst geacht nooit te hebben bestaan en ontstaat om die reden een vordering tot terugbetaling van hetgeen onverschuldigd is betaald (artikel 6:203 BW). De door [eiseres] gestelde nietigheid van de overeenkomst met Altridium, dan wel buitengerechtelijke vernietiging van die overeenkomst en de daarmee samenhangende vordering tot terugbetaling staan daarmee in rechtstreeks verband met de overeenkomst die tussen [eiseres] en Altridium is gesloten. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiseres] een beroep kan doen op de consumenten beschermende bepalingen van afdeling 4 van de Verordening Brussel I bis (de artikelen 17 tot en met 19). Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen ten aanzien van Altridium kennis te nemen. Dat Altridium niet is gevestigd in een EU-lidstaat doet aan de bevoegdheid van deze rechtbank geen afbreuk, nu in artikel 18 van de Verordening Brussel I bis is geregeld dat de rechtbank van de lidstaat waar de consument woonplaats heeft bevoegd is,
ongeacht de woonplaats van de wederpartij.Een en ander kan tevens worden afgeleid uit de hiervoor aangehaalde overweging 14 van de considerans.
2.5.
Nu, blijkens de stellingen van [eiseres] , Bergerson handelde in het verlengde van Altridium, in die zin dat Bergerson de betalingen van [eiseres] voor Altridium inde, staan ook de handelingen van Bergerson – en daarmee het gestelde onrechtmatige handelen in groepsverband door Bergerson – in rechtstreeks verband met voornoemde overeenkomst. De rechtbank is daarom ook bevoegd om van de vorderingen ten aanzien van Bergerson kennis te nemen.
2.6.
Tot slot overweegt de rechtbank – ten overvloede – dat de artikelen 17 en 18 in beginsel prevaleren boven enig forumkeuzebeding, tenzij het forumkeuzebeding voldoet aan de criteria van artikel 19 van de Verordening Brussel I bis. Van een dergelijk forumkeuzebeding is in de onderhavige zaak evenwel niet gebleken.
Betekening
2.7.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of bij de (betekening van de) dagvaarding de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen.
Betekening - Altridium
2.8.
Ten aanzien van de betekening van de dagvaarding aan Altridium moet worden getoetst aan artikel 55 lid 1 Rv en het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken van 15 november 1965 (hierna: Haags Betekeningsverdrag). Zowel de Seychellen als Nederland zijn partij bij het Haags Betekeningsverdrag. [eiseres] heeft op grond van artikel 55 lid 1 Rv de dagvaarding laten betekenen aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het Arrondissementsparket Oost-Nederland, zetelende te Arnhem, met achterlating van twee afschriften van het exploot en met het verzoek het exploot aan Altridium te doen betekenen/kennisgeven overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van het Haags Betekeningsverdrag door betekening of kennisgeving met inachtneming van de vormen die in de wetgeving van Seychellen zijn voorgeschreven voor de betekening of de kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich aldaar bevindende personen, waarbij aan de in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag bedoelde (centrale) autoriteit voorts verzocht wordt een afschrift van dit exploot te retourneren, vergezeld van de verklaring als bedoeld in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag. Voorts is volgens de dagvaarding een afschrift daarvan met Engelse vertaling onverwijld per aangetekende brief aan het adres van Altridium gezonden.
2.9.
Artikel 10 van het Haags Betekeningsverdrag opent weliswaar de mogelijkheid van het rechtstreeks over de post toezenden van gerechtelijke stukken aan zich in het buitenland bevindende personen, maar staat dit enkel toe voor zover een verdragspartij hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. Seychellen heeft verklaard zich tegen toepassing van artikel 10 te verzetten. Toezending van de dagvaarding via (aangetekende) post geldt reeds daarom niet als een betekening in de zin van het Haags Betekeningsverdrag.
2.10.
Altridium is voorts niet verschenen. Artikel 15 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag bepaalt voor dit geval het volgende:
“Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmede gelijk te stellen stuk ter betekening of kennisgeving overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het buitenland moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:
a.
hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de vormen in de wetgeving van de aangezochte Staat voorgeschreven voor de betekening of de kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen,
hetzij het stuk aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats is afgegeven op een andere in dit Verdrag geregelde wijze, en dat de betekening of de kennisgeving, onderscheidenlijk de afgifte zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.”
2.11.
Niet is gebleken dat de dagvaarding volgens de wettelijke voorschriften van de Seychellen is betekend, noch dat de dagvaarding is afgegeven. Het afschrift van het exploot, vergezeld van een verklaring, als bedoeld in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag zit ook niet in het dossier. Uit het dossier kan daarom niet worden opgemaakt of de dagvaarding is betekend.
2.12.
De rechtbank overweegt voorts dat voor het geval niet is voldaan aan de vereisten van artikel 15 lid 1 aanhef en onder a of b, artikel 15 lid 2 van het Haags Betekeningsverdrag de verdragsluitende staten de bevoegdheid geeft om te verklaren dat zijn rechters in afwijking van artikel 15 lid 1 van het verdrag een beslissing kunnen geven, ook als geen bewijs van betekening, kennisgeving of afgifte is ontvangen:
“ledere Verdragsluitende Staat is bevoegd te verklaren dat zijn rechters in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een beslissing kunnen geven, ook als geen bewijs, hetzij van betekening of kennisgeving, hetzij van afgifte is ontvangen, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
a.
het stuk is toegezonden op een van de in dit Verdrag geregelde wijzen,
sedert het tijdstip van toezending van het stuk een termijn is verlopen die door de rechter voor elk afzonderlijk geval zal worden vastgesteld, doch die ten minste zes maanden zal bedragen,
in weerwil van alle daartoe bij de bevoegde autoriteiten aangewende pogingen geen bewijs kon worden verkregen.”
2.13.
Nederland heeft de hiervoor bedoelde verklaring afgelegd en opgenomen in artikel 10 van de Uitvoeringswet Haags Betekeningsverdrag 1965. [eiseres] heeft evenwel thans nog geen stukken overgelegd waaruit kan blijken dat de dagvaarding ook daadwerkelijk naar de (bevoegde) autoriteiten in Seychellen is verstuurd, noch is gebleken dat sedertdien tenminste 6 maanden zijn verstreken en in die periode, in weerwil van alle daartoe bij de bevoegde autoriteiten aangewende pogingen, geen bewijs van ontvangst van de bevoegde autoriteiten van Seychellen is verkregen.
2.14.
Het vorenstaande betekent dat vooralsnog geen verstek kan worden verleend tegen Altridium en dat de rechtbank, ingevolge artikel 15 van het verdrag, de behandeling van de zaak zal aanhouden om [eiseres] in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen waaruit blijkt dat hetzij aan het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub a, hetzij aan het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub b van het Haags Betekeningsverdrag, dan wel aan de voorwaarden van artikel 15 lid 2 van het verdrag is voldaan.
Betekening - Bergerson
2.15.
In het geval van Bergerson is op de betekening van de dagvaarding de EG-Verordening 1393/2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: de betekeningsverordening) van toepassing. Het Verenigd Koninkrijk is weliswaar geen lidstaat meer van de Europese Unie, maar tot en met 31 december 2020 geldt nog een overgangsperiode waardoor de betekeningsverordening nog steeds van toepassing is. Overeenkomstig artikel 56 lid 2 Rv en de betekeningsverordening heeft [eiseres] twee afschriften van de dagvaarding en de vertalingen daarvan in het Engels en het formulier als bedoeld in artikel 4 lid 3 betekeningsverordening in het Engels via een gerechtsdeurwaarder (de verzendende instantie) doen verzenden aan Royal Courts of Justice (de ontvangende instantie) met het verzoek om het exploot aan Bergerson te betekenen/daarvan kennis te geven volgens de wetgeving van de aangezochte staat. Bovendien wordt ter betekening/kennisgeving een afschrift van het exploot met bijbehorende stuk(ken), voorzien van de vertaling van die stukken in de Engelse taal in overeenstemming met artikel 56 lid 3 Rv en artikel 14 betekeningsverordening, per koerier gezonden aan het adres van Bergerson, voorzien van het in artikel 8 betekeningsverordening genoemde modelformulier, met de mededeling dat Bergerson dit stuk mag weigeren indien het niet gesteld is in een taal of niet vergezeld gaat van een vertaling, bedoeld in artikel 8 lid 1 van de betekeningsverordening en dat de geweigerde stukken dienen te worden teruggezonden binnen de termijn zoals gesteld in voormeld artikel.
Uit het door [eiseres] overgelegde certificaat van betekening als bedoeld in artikel 10 van de betekeningsverordening blijkt dat de stukken op 19 februari 2020 aan Bergerson zijn uitgereikt. Uit dit certificaat blijkt evenwel niet op welke manier het stuk aan Bergerson is betekend, aangezien te dien aanzien geen hokje is aangevinkt, zodat niet kan worden vastgesteld of de betekening overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat kan worden aangemerkt als betekening in persoon (overeenkomstig het bepaalde in artikel 56 lid 5 Rv), of dat betekening op een andere wijze heeft plaatsgevonden. Voorts is het certificaat niet voorzien van een handtekening of stempel. Het overgelegde certificaat voldoet daarom niet aan de vereisten van artikel 10 in samenhang bezien met bijlage II van de betekeningsverordening. Verder bevinden zich in het dossier geen stukken betreffende de postverzending overeenkomstig artikel 14 van de betekeningsverordening. In het bijzonder bevinden zich in het dossier geen stukken die een bewijs van ontvangst van de postverzending, overeenkomstig artikel 14 van de betekeningsverordening, bevatten. De rechtbank kan daarom vooralsnog geen verstek verlenen ten aanzien van Bergerson en zal – gelet hierop – [eiseres] in de gelegenheid stellen alsnog een certificaat te overleggen die aan voornoemde eisen voldoet, dan wel stukken te overleggen waaruit kan blijken dat is voldaan aan de betekeningsvereisten inzake postverzendingen, als bedoeld in artikel 14 van de betekeningsverordening.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 september 2020 voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 2.8 tot en met 2.15.
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. F.E.J. Goffin op 22 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: