ECLI:NL:RBOVE:2020:2601

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
08-208802-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk voordeel

Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 08-208802-18. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die het bedrag van € 71.773,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel wilde vaststellen en de veroordeelde de verplichting wilde opleggen tot betaling aan de Staat. De veroordeelde, geboren in 1968, was bijgestaan door zijn raadsman mr. G.A.C. Beckers. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 juli 2020 heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering moest worden afgewezen, terwijl de raadsman stelde dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten van de hennepplantage en de diefstal van elektriciteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zou worden betaald vanaf een tweede oogst, die vlak voor de ontdekking van de kwekerij door de politie heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde feit of andere strafbare feiten. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. A.M.G. Ellenbroek, en de rechters mr. M. van Berlo en mr. P.A.M. Miltenburg, in aanwezigheid van griffier E.P. Endlich.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-208802-18
Datum vonnis: 6 augustus 2020
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het
Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , verder te noemen de veroordeelde.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 71.773,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 23 juli 2020. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie mr. L. Grooters geconcludeerd dat de vordering dient te worden afgewezen.
De raadsman heeft zich ook op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de veroordeelde enig financieel voordeel heeft gehad bij de hennepplantage en de diefstal van de elektriciteit, zodat de vordering moet worden afgewezen.

3.De beoordeling van de vordering

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 6 augustus 2020 veroordeeld, voor zover in de ontnemingszaak van belang, voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
In de ontnemingsrapportage wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel van twee oogsten berekend. De rechtbank begrijpt dit aldus, dat het gaat om de oogst waarvoor de veroordeelde is veroordeeld en een daaraan voorafgaande oogst.
De rechtbank neemt als vaststaand feiten aan dat de veroordeelde betaald zou worden vanaf een tweede oogst, dat die tweede oogst vlak voor ontdekking door de politie van de kwekerij heeft plaatsgevonden en dat de veroordeelde geen betaling daarvoor heeft ontvangen.
De rechtbank oordeelt daarom, op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting, dat er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel uit het bewezenverklaarde feit of andere strafbare feiten heeft genoten. Om die reden zal de vordering van de officier van justitie worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020.
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.