ECLI:NL:RBOVE:2020:260

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
08/996029-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van faillissementsfraude met taakstraf

Op 23 januari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige man, die werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte, die als middellijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V. fungeerde, werd ervan beschuldigd dat hij in de periode van 15 januari 2014 tot en met 30 april 2014, samen met anderen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, een auto aan de boedel van de failliete rechtspersoon heeft onttrokken en niet heeft voldaan aan de verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de administratie van [bedrijf 1] niet op orde was en dat de curator, P.M. Gunning, weinig medewerking ontving van de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de boedelonttrekking, maar oordeelde dat hij niet had voldaan aan de administratieplicht. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uur op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het tijdsverloop en de rol van de verdachte in relatie tot zijn medeverdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/996029-16 (P)
Datum vonnis : 23 januari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 december 2018, 29 juli 2019, 19 december 2019 en 9 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.J. Borst en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.W.M. van Erp, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 13 december 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte alleen of met anderen als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers een auto aan de boedel van die rechtspersoon heeft onttrokken dan wel dat hij, alleen of met anderen, niet heeft voldaan aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of tevoorschijn brengen van een deugdelijke administratie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij,
in de periode van 15 januari 2014 tot en met 30 april 2014,
te Huissen en/of Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
als (middelijk) bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] BV, welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland d.d. 25 februari 2014 in staat van faillissement werd verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van bovengenoemde rechtspersoon enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft hij en/of zijn
mededader(s), voorafgaand aan en/of na het faillissement, enig goed, te weten:
- op 30 april 2014 de auto met kenteken [kenteken] van [bedrijf 1] B.V.
overgeschreven op naam van [bedrijf 2] B.V. (DOC-103 en DOC-106),
althans enig goed, toebehorend aan de boedel voornoemde gefailleerde, zonder
geldige titel of rechtsgrond, aan de boedel onttrokken, en/of
niet heeft voldaan aan de rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers als in dat artikel bedoeld.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 27 april 2010 is [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht. Bij oprichting van [bedrijf 1] was medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) indirect bestuurder van [bedrijf 1] . Op 15 januari 2014 zijn de aandelen in [bedrijf 1] overgedragen aan [bedrijf 3] GmbH (hierna: [bedrijf 3] ). [bedrijf 3] was sindsdien bestuurder van [bedrijf 1] . [2] Verdachte was geschäftsführer’ en [naam] was ‘gesellschafter’ van [bedrijf 3] . [3]
Met ingang van 25 februari 2014, dus binnen zes weken na de overdracht aan [bedrijf 3] , is [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard. Mr. P.M. Gunning is tot curator (hierna: curator Gunning) benoemd. [4]
Aanleiding onderzoek
In het faillissement van [bedrijf 1] constateerde curator Gunning dat enkele facturen uit de administratie van [bedrijf 1] vragen opriepen en dat delen van de administratie ontbraken. Naar zijn idee kreeg hij maar weinig medewerking van verdachte en van [medeverdachte] . Curator Gunning deed hiervan melding bij de Belastingdienst, waarna de Belastingdienst op 21 juli 2014 een boekenonderzoek is gestart.
Op 15 november 2015 is het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte gestart.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, met uitzondering van de onttrekking van de auto met kenteken [kenteken] aan de boedel, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, net als de officier van justitie, gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van – kort gezegd – de boedelonttrekking. Daarnaast is door de raadsvrouw bepleit dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van – kort gezegd – het niet voldoen aan de administratieplicht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet verdachte, maar [medeverdachte] beschikte over de administratie van [bedrijf 1] en dat [medeverdachte] degene is geweest die weigerde om de administratie aan de curator te geven. Verdachte heeft er juist alles aan gedaan om [medeverdachte] de administratie aan de curator te laten geven. Zo heeft hij zelfs een kort geding gevoerd tegen [medeverdachte] om de administratie te verkrijgen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is vast te stellen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het onttrekken van de auto met kenteken [kenteken] aan de boedel. Hiervan spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij.
Verdere overwegingen met betrekking tot het ten laste gelegde
Administratieplicht
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte – kort gezegd – niet heeft voldaan aan de administratieplicht.
In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Curator Gunning heeft verklaard dat de administratie van [bedrijf 1] niet op orde was. Volgens hem is dat gebeurd onder het bewind van [medeverdachte] , maar ook onder het bewind van verdachte, nu hij ten tijde van de faillissementsuitspraak indirect bestuurder was van [bedrijf 1] . Curator Gunning heeft verdachte verschillende malen aangesproken, maar hij gaf aan dat hij geen administratie had. Er is nooit een volledig inzicht gegeven in de administratie van [bedrijf 1] , niet door [medeverdachte] en niet door verdachte, aldus curator Gunning. Hij heeft verder verklaard dat hij enkel een verhuisdoos met inkoopfacturen en bankafschriften heeft ontvangen van de advocaat van verdachte. Verdachte heeft deze stukken, onder dreiging van een kort geding, ontvangen van [medeverdachte] . [5]
In het door curator Gunning opgestelde derde faillissementsverslag staat dat hij zowel verdachte als [medeverdachte] heeft verzocht en gesommeerd de volledige administratie aan hem te overhandigen. Onder druk van rechtsmaatregelen heeft [medeverdachte] een deel van de financiële administratie afgegeven aan verdachte, die deze op zijn beurt aan curator Gunning heeft afgegeven. Dit is echter nog steeds niet de volledige administratie. Zo ontbreken de btw-aangiftes, de projectadministratie, begrotingen en calculaties, notulen, contracten c.q. overeenkomsten zoals overeenkomsten waarin de rekening-courantverhoudingen staan geregeld, zowel tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. als tussen [bedrijf 1] en andere gelieerde (rechts)personen en managementovereenkomsten en exploitatieovereenkomsten, brieven, correspondentie in het algemeen, waaronder e-mailberichten, een balans en een staat van baten en lasten. [6]
[medeverdachte] heeft meermalen verklaard dat hij aan verdachte de volledige administratie heeft gegeven die aanwezig was. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij, als ‘geschäftsführer’ van [bedrijf 3] , akkoord ging met de overdracht van de aandelen in [bedrijf 1] van [bedrijf 2] B.V. naar [bedrijf 3] zonder daarbij in het bezit te komen van de financiële administratie van [bedrijf 1] of die administratie in te zien. De overdracht ging namelijk, omdat [medeverdachte] een goede vriend van hem was, in goed vertrouwen. [8]
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte geen boekenonderzoek heeft verricht voorafgaand aan de overname van [bedrijf 1] , maar dat hij akkoord ging met de overname van een onderneming zonder enig inzicht in de financiële administratie. Hij heeft de financiële administratie ook ten tijde van de aandelenoverdracht niet overhandigd gekregen. Verdachte is hiermee akkoord gegaan, zo volgt uit zijn eigen verklaring. Na de aandelenoverdracht heeft [medeverdachte] alsnog, naar eigen zeggen de volledige, administratie aan verdachte gegeven. Vervolgens heeft verdachte deze administratie aan curator Gunning overhandigd, waarna door laatstgenoemde is geconstateerd dat een grote hoeveelheid stukken ontbreekt. Uit de overgelegde stukken kon geen inzicht in de rechten en plichten van de failliete onderneming worden verkregen, omdat onder meer de btw-aangiftes, de projectadministratie, begrotingen en calculaties, notulen, contracten c.q. overeenkomsten, zoals overeenkomsten, ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte vanaf het moment dat hij (middellijk) bestuurder werd van [bedrijf 1] direct verantwoordelijk voor het hebben van een financiële administratie. Door akkoord te gaan met een aandelenoverdracht zonder overhandiging en controle vooraf van de volledige bedrijfsadministratie, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de achteraf verkregen administratie incompleet zou zijn, zodat hij niet meer dan dat aan de curator zou kunnen overhandigen. Op basis van de aangifte van curator Gunning staat wel vast dat [medeverdachte] niet meer dan een incomplete administratie via verdachte bij de curator Gunning heeft afgegeven. Daarbij komt dat beide verdachten reeds enkele malen met elkaar over de situatie van [bedrijf 1] hadden gesproken en tot de conclusie kwamen dat een faillissement vrijwel onafwendbaar was. Door in zo’n situatie genoegen te nemen met een overdracht van aandelen, zonder in het bezit te komen c.q. gesteld te worden van de complete financiële administratie, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van (mede)plegen van dit feit door zowel verdachte als diens medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder de geschetste omstandigheden, hij was slechts gedurende een zeer korte periode (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] , niet kan worden verweten dat hij geen administratie heeft gevoerd. Zij spreekt hem daarvan dan ook vrij. Ook is niet gebleken dat verdachte administratie die wel heeft bestaan, heeft weggemaakt, zodat de rechtbank verdachte tevens zal vrijspreken van het niet bewaren van de administratie in [bedrijf 1] .
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
Vooropgesteld wordt dat met de woorden ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’ tot uitdrukking wordt gebracht dat verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van schuldeisers, in welk verband voorwaardelijk opzet voldoende is. Verder wordt overwogen dat een gebrekkige administratie de rechten van schuldeisers verkort, omdat een curator dan niet kan achterhalen wat de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte hebben geweten dat [bedrijf 1] financieel er penibel voorstond en dat er een grote kans bestond dat [bedrijf 1] zou failleren. Zo heeft hij [bedrijf 1] niet als zorgvuldig ondernemer gekocht (hij heeft geen boekenonderzoek gedaan, geen administratie opgevraagd) en is [bedrijf 1] binnen zes weken na de overdracht failliet gegaan. Daarbij komt dat de rechtbank genoegzaam is gebleken dat de koopprijs die verdachte voor de aandelen van [bedrijf 1] stelt te hebben betaald, niets meer dan een kasrondje is geweest met geld (van een van de vennootschappen) van [medeverdachte] . Zo blijkt uit bankafschriften dat op 8 januari 2014 € 10.000,00 werd overgeboekt van de rekening van [bedrijf 4] B.V., één van de ondernemingen van [medeverdachte] , naar de privérekening van [medeverdachte] met de omschrijving ‘RC’. Op diezelfde dag werd door [medeverdachte] € 10.000,00 overgemaakt naar
[naam] met de omschrijving ‘inlossing lening cf afspraak’. [naam] maakte vervolgens
€ 10.000,00 over naar verdachte met de omschrijving ‘inlossen lening’, waarna verdachte – ook op 8 januari 2014 – € 10.000,00 overmaakte naar [bedrijf 2] B.V. met de omschrijving ‘notaris inzake [bedrijf 3] OW aandelen overdracht’. [9]
Nu verdachte ondanks deze inzichten heeft nagelaten om voldoende maatregelen te nemen om de administratie tevoorschijn te brengen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens schuldeisers in het faillissement benadeeld. De curator in het faillissement zou immers zonder deugdelijke administratie niet in staat zijn om de rechten en plichten van de failliete onderneming te kennen.
Gelet hierop acht de rechtbank, behoudens – kort gezegd – de boedelonttrekking en het voeren van de administratie, het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij,
in de periode van 15 januari 2014 tot en met 30 april 2014,
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
als middelijk bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] BV, welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland d.d. 25 februari 2014 in staat van faillissement werd verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van bovengenoemde rechtspersoon niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek tevoorschijn brengen van boeken en bescheiden en gegevensdragers als in dat artikel bedoeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de spanning en stress, die verdachte en zijn gezin als gevolg van zaak hebben (gehad). Verder heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het feit dat het om oude zaak gaat en dat verdachte een first-offender is. Vanwege deze omstandigheden volstaat volgens de raadsvrouw een zo mild mogelijke straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich, als medepleger, schuldig gemaakt aan faillissementsfraude, door als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] niet aan de administratieplicht te voldoen. Hij en [medeverdachte] hebben immers nagelaten om de volledige administratie van [bedrijf 1] tevoorschijn te brengen. De schuldeisers van [bedrijf 1] zijn hierdoor ernstig benadeeld. Door het handelen van verdachte is het de curator immers onmogelijk gemaakt om het faillissement op juiste wijze af te wikkelen en de schuldeisers – voor zover mogelijk – schadeloos te stellen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen rekening heeft gehouden met deze gevolgen van zijn handelen en kennelijk slechts zijn eigen belangen voor ogen heeft gehad, dan wel de belangen van [medeverdachte] , die hij op dat moment nog tot zijn vrienden rekende.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank, om te beginnen, rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De redelijke termijn is aangevangen op 3 mei 2016, de dag waarop verdachte voor het eerst werd verhoord. Omdat het eindvonnis op 23 januari 2020 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim anderhalf jaar.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de rol die verdachte ten opzichte van [medeverdachte] had. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt enerzijds naar voren dat [medeverdachte] misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat verdachte in hem stelde, maar anderzijds is het ook zo geweest dat verdachte zich, naar eigen zeggen vanuit vriendschapsoverwegingen, weinig zakelijk heeft opgesteld en genoegen heeft genomen met een aandelenoverdracht zonder inzicht te hebben in en te beschikken over de volledige (financiële) administratie van de vennootschap waarvoor hij na de aandelenoverdracht bestuurdersverantwoordelijkheid is gaan dragen.
Vanwege voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie een passende straf heeft geëist, zodat zij deze zal opleggen. De rechtbank legt verdachte dus een taakstraf op voor de duur van veertig uren, te vervangen door twintig dagen hechtenis, indien deze niet naar behoren wordt verricht. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet hiervan worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 47 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.C.M. Manders en
mr. E.C. Rozeboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
Buiten staat
Mr. E.C. Rozeboom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst en FIOD met documentcode OPV-001 en onderzoeksnummer 56520. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 1 juni 2016, p. 565-566 (DOC-012).
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel Firmenbuch Republik Ӧsterrreich van 13 januari 2016, p. 666-667 (DOC-037).
4.Een geschrift, zijnde een vonnis faillissement van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2014, p. 653-654 (DOC-035).
5.Proces-verbaal van verhoor aangever P.M. Gunning van 20 januari 2016, p. 478-481 (G002-01).
6.Een geschrift, zijnde een derde openbaar verslag ex art. 73a Fw van 24 september 2014, p. 595-603 (DOC-022).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 3 mei 2016, p. 425-429 (V02-05) en proces-verbaal van de zitting op 19 december 2019.
8.Proces-verbaal van de zitting op 19 december 2019.
9.Geschriften, zijnde bankafschriften van 8 januari 2014, p. 840-842 (DOC-102).