ECLI:NL:RBOVE:2020:2562

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/1391
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van woningen door burgemeester na aantreffen van drugs en hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel op 30 juli 2020 uitspraak gedaan over de tijdelijke sluiting van twee woningen in Oldenzaal door de burgemeester. De sluiting volgde na het aantreffen van drugs en een hennepkwekerij in de woningen. De eigenaren van de woningen waren het niet eens met de sluiting en hebben de zaak aan de rechter voorgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woningen te sluiten, gezien de ernst van de overtredingen en het feit dat er in het verleden al eerder drugs in een van de woningen waren aangetroffen. De rechter benadrukte dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te handhaven en om te voorkomen dat de overtredingen zich zouden herhalen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting voor de duur van drie maanden in overeenstemming was met het beleid van de gemeente Oldenzaal en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat de sluiting van de woningen gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1391
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Oldenzaal, verzoeker,
gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma,
en
de burgemeester van Oldenzaal, verweerder,
gemachtigden: M. van de Keuken en I. Christenhusz.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2020, uitgereikt op 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de woning aan de [adres] gesloten voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gelijktijdig verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2020. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
In zijn verzoekschrift vordert verzoeker schorsing van het bestreden besluit, dan wel het in goede justitie treffen van een andere voorziening.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is eigenaar en bewoner van de woning op het adres [adres] (hierna: de woning). De politie heeft op 29 juni 2020 geconstateerd dat zich in de woning een bedrijfsmatige, professioneel ingerichte hennepkwekerij bevond met daarin
156 hennepplanten. De politie heeft verder geconstateerd dat er aanwijzingen waren voor ten minste één eerdere oogst van hennepplanten. Tevens was sprake van diefstal van stroom. Er is sprake van één antecedent op het gebied van het vervaardigen van softdrugs: op
29 augustus 2015 is in de woning ook een hennepkwekerij aangetroffen.
Verzoeker is op dezelfde dag door twee toezichthouders van de gemeente Oldenzaal ter plaatse in kennis gesteld van verweerders voornemen om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om eiser een last onder bestuursdwang op te leggen, strekkende tot het sluiten van de woning voor een periode van drie maanden.
Verzoeker is door de toezichthouders gelijktijdig in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze over de sluiting kenbaar te maken. Verzoeker heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft aangegeven dat hij:
  • de kwekerij zelf en zonder hulp heeft ingericht en dat er nog geen oogst heeft plaatsgevonden;
  • erg gesteld is op zijn eigen plek en liever in de eigen woning wil blijven;
  • gedurende de woningsluiting bij zijn vriendin of zijn ouders kan verblijven;
  • in 2015 in dezelfde woning ook een hennepkwekerij heeft gehad die door de politie is ontmanteld.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien om van zijn voornemen tot sluiting van de woning af te zien.
Verweerder heeft besloten om de woning ingaande 8 juli 2020 voor een periode van drie maanden (eindigend op 8 oktober 2020) te sluiten. Daarbij is toepassing gegeven aan de Beleidsregels Damocles Oldenzaal 2018.
Kort samengevat heeft verweerder overwogen dat aannemelijk is dat de hennepplanten bestemd waren voor de verkoop en dat met de sluiting beoogd wordt om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen en om het signaal af te geven dat er wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit. Gelet op de aangetroffen bedrijfsmatige, professioneel ingerichte hennepkwekerij met een aanzienlijke hoeveelheid planten heeft verweerder overwogen dat het algemeen belang in dit geval zwaarder weegt dan verzoekers belang om gebruik te kunnen blijven maken van de woning.
4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker, gelet op het ingrijpende karakter van een woningsluiting en de omstandigheid dat het bezwaarschrift pas op 24 september 2020 op een hoorzitting wordt besproken, een spoedeisend belang niet kan worden ontzegd. De voorzieningenrechter zal daarom overgaan tot een inhoudelijke bespreking van het verzoek.
4.2
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de verwachting bestaat dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.4
Verweerder hanteert bij de aanwending van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gegeven bevoegdheid de Beleidsregels Damocles Oldenzaal 2018, in werking getreden op 19 december 2018. Hierin wordt aangegeven dat bij het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt gekozen voor het opleggen van een last tot sluiting van de woning, gelet op het feit dat dit als de meest effectieve maatregel wordt beschouwd om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen.
Gelet op de impact op de omgeving wordt het niet opportuun geacht om bij de handel in en/of het aanwezig zijn van verdovende middelen te volstaan met een waarschuwing (met uitzondering van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs), maar wordt in principe direct overgegaan tot een tijdelijke sluiting. Bij wijze van uitzondering in concrete gevallen, indien het middel van sluiting niet evenredig zou zijn in verhouding tot de met de maatregel te dienen belangen, kan gemotiveerd worden afgeweken van deze beleidsregels en de daarin genoemde (zwaarte van de) maatregel (artikel 4:84 Awb).
Artikel 1 van de Beleidsregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een hoeveelheid van meer dan vijf hennepplanten en dat sprake is van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs bij een hoeveelheid van 15 hennepplanten of minder.
Artikel 2 van de Beleidsregels bepaalt dat bij een eerste constatering van een overtreding, waarbij sprake is van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs, in beginsel een waarschuwing volgt. In andere gevallen volgt bij een eerste constatering een woningsluiting voor de duur van drie maanden. Indien binnen vijf jaar opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, volgt een woningsluiting voor de duur van zes maanden. Bij een derde overtreding binnen vijf jaar volgt sluiting voor onbepaalde tijd.
4.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat de onderhavige woningsluiting voor de duur van drie maanden in overeenstemming is met verweerders beleid. Er is immers sprake van een eerste constatering van een overtreding, waarbij sprake is van een meer dan geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs.
4.6
Dat de last tot sluiting in overeenstemming is met het beleid betekent echter niet zonder meer dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig het eigen beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De burgemeester moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.7
Verzoeker betoogt dat verweerder in de omstandigheden van zijn geval aanleiding had moeten zien om af te zien van sluiting. Verzoeker stelt daartoe dat:
  • zijn woning niet bekend staat als drugspand;
  • er geen overlast is geweest;
  • geen sprake is van een “ernstig geval” zodat met een waarschuwing had moeten worden volstaan; en
  • de hennepkwekerij inmiddels is opgeruimd, zodat sluiting ter beëindiging van de overtreding niet (meer) nodig was.
Verzoeker wijst erop dat er in de jurisprudentie gelijke gevallen bekend zijn waarin niet tot sluiting van de woning mocht worden overgegaan. Verzoeker noemt twee uitspraken van
22 mei 2017 van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2017:2557 en 2559).
4.8
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de toepassing van bestuursdwang in een geval als het onderhavige er niet alleen toe strekt overtredingen van de Opiumwet te beëindigen, maar ook om die te voorkomen. Dat de hennepkwekerij ten tijde van het opleggen van de last reeds door de politie was verwijderd, leidt derhalve niet tot het oordeel dat de sluiting reeds daarom niet mocht worden opgelegd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:294).
4.9
Wat betreft de noodzaak van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter verder dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling (vergelijk de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1682) het uitgangspunt volgt dat als in een woning een handels-hoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid door de burgemeester bij een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid dient te worden bezien of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in dit geval echter in redelijkheid sluiting aangewezen kunnen achten, nu de gebruikershoeveelheid hennepplanten ruimschoots is overschreden. Dit maakt reeds dat sprake is van een “ernstig geval” als bedoeld in de door verzoeker aangehaalde wetsgeschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet.
4.1
De voorzieningenrechter ziet in de door verzoeker aangehaalde uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, reeds omdat geenszins sprake is van vergelijkbare zaken.
4.11
Wat betreft de evenredigheid van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter dat
het inherent is aan de sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van sluiting af zou moeten zien. Dat de sluiting financiële consequenties heeft voor verzoeker is eveneens een direct gevolg van de sluiting en kan evenmin als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Dat verzoeker in een financiële noodsituatie komt te verkeren is gesteld noch onderbouwd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker en voldoende heeft gemotiveerd waarom het algemeen belang zwaarder weegt dan verzoekers belang.
4.12
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was om over te gaan tot sluiting van de woning en dat voldoende is gemotiveerd dat de sluiting voor de duur van drie maanden noodzakelijk en evenredig is.
5. De voorzieningenrechter verwacht dat de last tot sluiting in bezwaar stand kan houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.