ECLI:NL:RBOVE:2020:2561

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/1386
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van woningen na aantreffen van drugs en hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel op 30 juli 2020 uitspraak gedaan over de tijdelijke sluiting van twee woningen in Oldenzaal, nadat in beide woningen drugs en een hennepkwekerij waren aangetroffen. De burgemeester van Oldenzaal had besloten om de woningen voor respectievelijk zes maanden en drie maanden te sluiten. De eigenaren van de woningen maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

In de eerste woning werden tientallen zakjes wiet, nepvuurwapens en een aanzienlijk bedrag aan contant geld aangetroffen. Dit was de tweede keer in vijf jaar dat in deze woning drugs werden gevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester goed onderbouwd had waarom de sluiting noodzakelijk was, gezien de hoeveelheid drugs die was aangetroffen en het feit dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel.

In de tweede woning was een actieve hennepkwekerij met 156 planten aangetroffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van een ernstig geval, waardoor een waarschuwing of lichtere maatregel niet aan de orde was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woningen tijdelijk te sluiten en dat de sluiting in overeenstemming was met het beleid van de gemeente. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter verwachtte dat de besluiten in bezwaar stand zouden houden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1386
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Oldenzaal, verzoeker,
gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma,
en
de burgemeester van Oldenzaal, verweerder,
gemachtigden: I. Christenhusz en W.F.M. Jansink.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de woning aan de [adres] gesloten voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gelijktijdig verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2020. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
In zijn verzoekschrift vordert verzoeker schorsing van het bestreden besluit, dan wel het in goede justitie treffen van een andere voorziening.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
De woonsituatie
Verzoeker is eigenaar (samen met zijn ex-partner) en bewoner van de woning op het adres [adres] (hierna: de woning) en werkt van daaruit als zelfstandig boekhouder. Verzoeker woont hier met zijn minderjarige zoon.
2.2
De eerste woningsluiting
Op 27 februari 2018 is door de politie geconstateerd dat zich in de woning een kwekerij van 174 hennepplanten bevond. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder de woning bij besluit van 1 maart 2018 gesloten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft tegen dat besluit rechtsmiddelen ingesteld. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1651, is dit besluit in rechte vast komen te staan.
2.3
De huidige woningsluiting
a. Politieonderzoek
Uit de door de politie opgemaakte bestuurlijke rapportage van 2 juli 2020 volgt dat de politie op 29 juni 2020 in de woning het volgende heeft aangetroffen:
  • 47 volle zakjes wiet (netto gewicht 73 gram),
  • gruis en wietkruimels in een big shopper,
  • twee op echt gelijkende speelgoedpistolen,
  • een luchtdrukpistool, en
  • € 15.000,- aan contant geld in biljetten van € 50,- (299x), € 20,- (2x) en € 10,- (1x).
b. Voornemen en zienswijzen
Verzoeker is op 7 juli 2020 door twee toezichthouders van de gemeente Oldenzaal in kennis gesteld van verweerders voornemen om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om hem een last onder bestuursdwang op te leggen, strekkende tot het sluiten van de woning voor een periode van zes maanden, ingaande op 10 juli 2020.
Ten overstaan van de toezichthouders heeft verzoeker zijn zienswijze gegeven op verweerders voornemen en - kort samengevat - aangegeven, dat:
  • de in de woning gevonden wiet buitenwiet betrof met een lage THC-waarde en uitsluitend bedoeld was voor eigen gebruik, ter afbouwing van medicatie;
  • het contante geld een vergoeding was voor schade aan zijn motor;
  • hij de luchtdruk-/pelletpistolen samen met zijn zoon gebruikte om te schieten op doelwitten;
  • hij sluiting van de woning voor de duur van zes maanden (psychisch) te lang vindt en daarom verzoekt om een sluiting van maximaal drie maanden;
  • hij voor onderdak niet meteen bij zijn ouders terecht kan en daarom verzoekt om de woningsluiting over het weekend heen te tillen.
Verzoekers ex-partner is als mede-eigenaar en niet-bewoner van de woning eveneens in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven. Zij heeft aangegeven dat:
  • de kinderen altijd bij haar terecht kunnen;
  • zij het eens is met de voorgenomen woningsluiting voor de duur van zes maanden.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft in de zienswijzen geen aanleiding gezien om van zijn voornemen tot sluiting van de woning af te zien.
Verweerder heeft besloten om de woning ingaande 13 juli 2020 voor een periode van zes maanden (tot 13 januari 2021) te sluiten. Daarbij is toepassing gegeven aan de Beleidsregels Damocles Oldenzaal 2018.
Kort samengevat heeft verweerder overwogen dat sprake is van een tweede overtreding ten aanzien van verdovende middelen binnen een periode van vijf jaar, dat het gegeven dat een handelshoeveelheid wiet is aangetroffen impliceert dat de woning bekend is in het drugscircuit dan wel het risico daarop aanwezig is en dat in de procedure met betrekking tot de eerste woningsluiting is gebleken dat sprake is van connecties met het criminele milieu. Er bestaat volgens verweerder dan ook een algemeen belang bij het zichtbaar onttrekken van de woning aan het criminele circuit. Ook wordt met de sluiting beoogd om herhaling tegen te gaan en het signaal af te geven dat er wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit.
Verzoekers belangen - als aangegeven in zijn zienswijze - heeft verweerder niet aangemerkt als bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het beleid. Wel heeft verweerder de ingangsdatum van de sluiting verschoven van vrijdag 10 juli 2020 naar maandag 13 juli 2020. Verzoeker wordt zo in de gelegenheid gesteld een aantal praktische zaken te regelen.
4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker, gelet op het ingrijpende karakter van een woningsluiting en de omstandigheid dat het bezwaarschrift pas op 24 september 2020 op een hoorzitting wordt besproken, een spoedeisend belang niet kan worden ontzegd. De voorzieningenrechter zal daarom overgaan tot een inhoudelijke bespreking van het verzoek.
4.2
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de verwachting bestaat dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.4
Verzoeker betoogt in de eerste plaats dat verweerder niet bevoegd was om tot woningsluiting over te gaan, omdat de aangetroffen zakjes wiet enkel waren bestemd voor eigen gebruik. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verzoeker een brief overgelegd van zijn huisarts, waarin deze aangeeft dat bij verzoeker medio 2019 de diagnose depressiviteit is gesteld, dat in verband daarmee medicatie aan hem is voorgeschreven en dat verzoeker deze medicatie onder begeleiding van Mediant heeft afgebouwd. Volgens de huisarts heeft verzoeker verklaard dat hij ten behoeve van deze afbouw, met akkoord van Mediant, cannabis heeft gebruikt. De huisarts acht dit aannemelijk, maar heeft daar geen bevestiging van, omdat hij geen brieven heeft ontvangen van Mediant over het verloop van de behandeling.
4.5
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2526) is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs of 5,0 g softdrugs (de door het openbaar ministerie gehanteerde criteria voor eigen gebruik) de aangetroffen softdrugs en/of harddrugs in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker in deze zaak niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen 47 volle gripzakjes met wiet (met een totaal netto gewicht van 73 gram) enkel voor eigen gebruik waren bestemd. De brief van de huisarts is daarvoor onvoldoende, nu hieruit slechts blijkt dat verzoeker tegen de huisarts heeft gezegd dat hij cannabis heeft gebruikt om van de medicatie af te komen. Hiermee is verzoekers stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Verder geldt dat zelfs als zou worden gevolgd dat verzoeker cannabis heeft gebruikt om van zijn medicatie af te komen, dit niet verklaart waarom verzoeker 47 volle gripzakjes met wiet tegelijk in huis heeft. Deze hoeveelheid overschrijdt immers ruimschoots de criteria voor eigen gebruik. Verzoeker heeft hiervoor geen deugdelijk onderbouwde verklaring gegeven.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd was om voor verzoekers woning een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.7
Verweerder hanteert bij de aanwending van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gegeven bevoegdheid de Beleidsregels Damocles Oldenzaal 2018, in werking getreden op 19 december 2018. Hierin wordt aangegeven dat bij het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt gekozen voor het opleggen van een last tot sluiting van de woning, gelet op het feit dat dit als de meest effectieve maatregel wordt beschouwd om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen.
Gelet op de impact op de omgeving wordt het niet opportuun geacht om bij de handel in en/of het aanwezig zijn van verdovende middelen te volstaan met een waarschuwing (met uitzondering van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs), maar wordt in principe direct overgegaan tot een tijdelijke sluiting. Bij wijze van uitzondering in concrete gevallen, indien het middel van sluiting niet evenredig zou zijn in verhouding tot de met de maatregel te dienen belangen, kan gemotiveerd worden afgeweken van deze beleidsregels en de daarin genoemde (zwaarte van de) maatregel (artikel 4:84 Awb).
Artikel 1 van de Beleidsregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram.
Artikel 2 van de Beleidsregels bepaalt dat bij een eerste constatering van een overtreding, waarbij sprake is van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid softdrugs, in beginsel een waarschuwing volgt. In andere gevallen volgt bij een eerste constatering een woningsluiting voor de duur van drie maanden. Indien binnen vijf jaar opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, volgt een woningsluiting voor de duur van zes maanden. Bij een derde overtreding binnen vijf jaar volgt sluiting voor onbepaalde tijd.
4.8
De voorzieningenrechter stelt vast dat de onderhavige woningsluiting voor de duur van zes maanden in overeenstemming is met verweerders beleid. Er is immers sprake van een tweede overtreding binnen een periode van vijf jaar.
4.9
Dat de last tot sluiting in overeenstemming is met het beleid betekent echter niet zonder meer dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig het eigen beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De burgemeester moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.1
Wat betreft ernst en omvang van de overtreding overweegt de voorzieningenrechter dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling (vergelijk de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1682) het uitgangspunt volgt dat als in een woning een handels-hoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Nu in de onderhavige zaak sprake is van een meer dan geringe overschrijding van de gebruikers-hoeveelheid, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid een last tot sluiting op kunnen leggen. Daarbij heeft verweerder tevens kunnen betrekken dat sprake is van een tweede overtreding binnen vijf jaar, dat verzoekers woning bij de eerste overtreding al is gesloten voor de duur van drie maanden en dat in die procedure is gebleken dat sprake is van connecties met het criminele milieu. Met een zichtbare sluiting, ditmaal voor de duur van zes maanden, heeft verweerder het signaal afgegeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen.
4.11
Wat betreft de evenredigheid van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter dat
het inherent is aan de sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van sluiting af zou moeten zien. De stellingen dat verzoeker niet de financiële draagkracht heeft om dubbele woonlasten te betalen en dat de woningsluiting desastreuze gevolgen zal hebben voor zijn onderneming zijn eveneens onvoldoende om een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb aan te nemen. Deze stellingen zijn immers in het geheel niet onderbouwd, terwijl ook niet valt in te zien waarom verzoeker zijn werk als boekhouder, inclusief het ontvangen van klanten, niet vanaf een andere locatie zou kunnen verrichten.
4.12
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was om over te gaan tot sluiting van de woning en dat voldoende is gemotiveerd dat de sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk en evenredig is. Wat verzoeker nog heeft aangevoerd met betrekking tot de herkomst van de aangetroffen € 15.000,- in contanten kan daaraan niet afdoen, zodat de voorzieningenrechter dit verder buiten bespreking laat.
5. De voorzieningenrechter verwacht dat de last tot sluiting in bezwaar stand kan houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.