ECLI:NL:RBOVE:2020:2559

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
250832 KG RK 20-306
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek van Dutch Solar Systems B.V. tegen mr. U. van Houten

Op 30 juli 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van Dutch Solar Systems B.V. (DSS) afgewezen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. U. van Houten, die eerder een beschikking had gegeven in een zaak tussen DSS en een derde partij. DSS stelde dat mr. Van Houten niet onpartijdig kon oordelen in de lopende procedure, omdat hij in een eerdere beschikking al had geoordeeld over kwesties die ook in de huidige zaak aan de orde waren. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De kamer concludeerde dat mr. Van Houten in zijn eerdere beschikking enkel het handelen van de derde partij had beoordeeld en geen bindende uitspraken had gedaan die van invloed konden zijn op de huidige procedure tussen DSS en de wederpartij. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige rechterlijke beslissing geen grond voor wraking kan zijn en dat de vrees voor partijdigheid objectief onderbouwd moet zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 250832 KG RK 20-306
Beslissing van 30 juli 2020
in de zaak van
Dutch Solar Systems B.V.,
gevestigd te Goor,
verzoekster tot wraking, hierna te noemen: DSS,
advocaat: mr. R.C. de Mol.

1.De procedure

1.1.
Op 2 juli 2020 heeft DSS het verzoek tot wraking gedaan van mr. U. van Houten, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/08/234711 HA ZA 19-314.
1.2.
Mr. Van Houten heeft niet berust in de wraking. Hij heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 20 juli 2020 in het openbaar behandeld. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft DSS een akte overlegging producties ingediend en ter zitting heeft zij een pleitnota voorgedragen. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- namens DSS de heer [naam 1] , bijgestaan door mr. De Mol voornoemd en diens kantoorgenoot mr. M.H.J. van Rest;
- mr. Van Houten;
- als toehoorder mevrouw [naam 2] , de wederpartij van DSS in de zaak met zaaknummer C/08/234711 HA ZA 19-314.

2.De feiten

2.1.
Mr. Van Houten heeft op 1 oktober 2019 een beschikking gegeven in een zaak van de heer [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ) tegen DSS Beheer B.V. (hierna te noemen: DSS Beheer) en DSS, alsmede in een zaak van [naam 3] tegen DSS Beheer. Mr. Van Houten heeft in die beschikking onder meer het aan [naam 3] gegeven ontslag op staande voet vernietigd en het door DSS en DSS Beheer ingediende voorwaardelijke verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, onder toekenning van een transitievergoeding van € 58.429,- en een billijke vergoeding van € 250.000,- aan [naam 3] .
2.2.
In voornoemde beschikking staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
7.5 (…)
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren deze feiten en omstandigheden, mede in het licht bezien van de
oorlogtussen [naam 1] en [naam 2] , geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. (…)
7.6
Onweersproken is door [naam 3] gesteld dat [naam 1] , als uiteindelijke eigenaar van DSS Beheer B.V. /DSS B.V. en DSS Services B.V. zich feitelijk nooit met de bedrijfsvoering van deze vennootschappen bemoeid heeft. De zaken liepen, in samenwerking tussen [naam 2] als directeur/bestuurder en [naam 3] als commercieel directeur,
uitstekend.Ergens in 2018 kreeg [naam 1] onenigheid met zijn partner, [naam 2] . Deze onenigheid is inmiddels uitgemond in een
allesoverheersende strijd. (…)
wegnemen administratie:
7. 7 (…) In beginsel heeft DSS Beheer een punt: de administratie is van het bedrijf en behoort daar te blijven. Wat dat betreft, valt [naam 3] een verwijt te maken. Echter,
gelet op de ontbrande en verhitte strijd tussen [naam 1] en [naam 2] , inmiddels landelijk nieuws, is voorstelbaar dat bij [naam 3] de gedachte is opgekomen dat er wel eens met de boekhouding gemanipuleerd kon worden om de nog immer ongefundeerde fraude­aantijgingen handen en voeten te geven.Het wegnemen van de administratie is - zoals gezegd - weliswaar onjuist, maar naar het oordeel van de kantonrechter en gelet op de waarheidsvinding voor wat betreft de vermeende fraude-aantijgingen ook niet onbegrijpelijk. Het levert dus onvoldoende reden op om tot een ontbinding te komen.
overboeking bonus van € 72.348, 00 aan [naam 2]
(…)
7 .11 (…) Integendeel, het past volledig bij de loyaliteit van [naam 3] jegens [naam 2] in
haar gevechtmet [naam 1] . [naam 3] had het bedrag niet moeten overmaken, maar in het licht van de omstandigheden van het geval levert dit onvoldoende grond op om een ontbinding te rechtvaardigen.
(…)
Billijke vergoeding
(…)
7.21
Allereerst, de verwijten die [naam 3] door DSS Beheer gemaakt worden,
kunnen niet los gezien worden van de strijd die ontbrand is tussen [naam 1] en [naam 2] . De kantonrechter ziet die strijd terug in elk onderdeel van dit dossier.
De tekst in deze citaten is door de wrakingskamer vet gemaakt.
2.3.
DSS en DSS Beheer hebben gebruik gemaakt van de in de beschikking van 1 oktober 2019 geboden gelegenheid om het voorwaardelijke ontbindingsverzoek in te trekken.
2.4.
[naam 3] heeft vervolgens begin november 2019 zelf een verzoek ingediend tot onder meer ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst en betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
2.5.
Begin november 2019 is mevrouw [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ) bij deze rechtbank een procedure gestart tegen Centric Netherlands B.V. (hierna te noemen: Centric) tot betaling van onder meer een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
2.6.
De rechtbank heeft in de hiervoor onder 2.4 en 2.5 bedoelde zaken partijen bericht dat deze zouden worden behandeld door mr. Van Houten. DSS/DSS Beheer en Centric hebben vervolgens in december 2019 in beide zaken een verzoek tot wraking van mr. Van Houten ingediend. Mr. Van Houten heeft in die wrakingsverzoeken berust.
2.7.
[naam 2] was in het kader van haar arbeidsovereenkomst met Centric als bestuurder bij DSS Beheer aangesteld. [naam 3] was als commercieel directeur bij DSS/DSS Beheer haar rechterhand.
2.8.
De heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) is indirect aandeelhouder en bestuurder van Centric, DSS en DSS Beheer.
2.9.
In de zaak met zaaknummer C/08/234711 HA ZA 19-314 speelt onder meer de vraag of DSS jegens [naam 2] aanspraak kan maken op betaling van een schadevergoeding op grond van onrechtmatig bestuur en op terugbetaling van de – door [naam 3] – aan [naam 2] betaalde bonus uit hoofde van onverschuldigde betaling.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
DSS verwijst in haar wrakingsverzoek naar de eerder in december 2019 ingediende wrakingsverzoeken, waarin mr. Van Houten heeft berust. Volgens DSS gelden de in die verzoeken aangevoerde argumenten voor wraking ook voor het onderhavige wrakingsverzoek, aangezien de kwesties waarover mr. Van Houten zich in de beschikking van 1 oktober 2019 heeft uitgelaten ook in de procedure tussen DSS en [naam 2] spelen. DSS stelt zich dan ook op het standpunt dat bij haar ernstige, objectieve en gegronde vrees bestaat voor een niet objectieve en niet onpartijdige behandeling van die zaak.

4.Het standpunt van mr. Van Houten

4.1.
Mr. Van Houten stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hij licht toe dat hij in het eerdere wrakingsverzoek van DSS en DSS Beheer heeft berust omdat hij zich kon voorstellen dat zij twijfelden aan zijn onpartijdigheid in het geschil met [naam 3] , nu hij in de beschikking van 1 oktober 2019 had geoordeeld op punten die in het ontbindingsverzoek van [naam 3] zeker weer aan de orde zouden komen, en dat hij ook in het wrakingsverzoek van Centric heeft berust omdat de beide zaken gezamenlijk aan hem waren toebedeeld en het hem wenselijk leek dat deze door dezelfde kantonrechter zouden worden behandeld. Volgens mr. Van Houten kan uit die berusting niet worden afgeleid dat hij zich kan voorstellen dat DSS in de huidige procedure aan zijn onpartijdigheid twijfelt en heeft DSS daartoe ook geen objectief gerechtvaardigde vrees. Hij acht daartoe vooral van belang dat zijn oordelen in de beschikking van 1 oktober 2019 zijn gegeven in een procedure tussen andere partijen en betoogt dat zijn oordelen in de beschikking van 1 oktober 2019 zowel vanuit juridisch oogpunt als vanuit zijn rechterlijke attitude geen bindende kracht in de huidige procedure hebben. Mr. Van Houten betoogt dat hij in die procedure voor het eerst moet oordelen over geschillen tussen DSS en [naam 2] en dat hij zich daarbij niet laat leiden door wat hij eerder in een andere procedure tussen andere partijen heeft beslist. Hij wijst erop dat daarbij tevens een rol speelt dat het in de betreffende procedures om verschillende verzoeken/vorderingen gaat.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien – geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak – de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
DSS meent dat objectief moet worden gevreesd voor gebrek aan onpartijdigheid van mr. Van Houten, aangezien hij in de beschikking van 1 oktober 2019 heeft geoordeeld over kwesties die in de procedure tussen DSS en [naam 2] (opnieuw) voorliggen en vooruit is gelopen op rechtsbeslissingen in die zaak. Ter zitting heeft zij toegelicht dat dit (onder meer) betreft het conflict over de bedrijfsvoering van DSS, de bonus die [naam 2] aan zichzelf heeft uitgekeerd, de vertrekregeling die [naam 2] met [naam 3] is overeengekomen en het wegnemen/wegmaken van de administratie van DSS. Volgens DSS heeft mr. Van Houten in de beschikking van 1 oktober 2019 meerdere voor DSS nadelige oordelen geveld, die ook zien op de relatie DSS/ [naam 2] . De betreffende oordelen zijn vetgedrukt in de hiervoor onder 2.2 vermelde citaten.
5.3.
Op zichzelf is juist dat in de beschikking van 1 oktober 2019 kwesties aan de orde zijn gekomen die ook in de procedure tussen DSS en [naam 2] voorliggen. Ter zake van die kwesties heeft mr. Van Houten in de beschikking van 1 oktober 2019 echter louter het handelen van [naam 3] beoordeeld, in het kader van de aan hem voorliggende vraag of dat handelen voldoende grond opleverde voor de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft hij weliswaar gerefereerd aan de ‘strijd’ tussen [naam 1] en [naam 2] – waarvan het de wrakingskamer ter zitting is gebleken dat deze strijd een feit is – maar mr. Van Houten heeft ten aanzien van die strijd geen schuldige aangewezen of op een andere wijze positie gekozen in het voordeel van [naam 2] . De in de beschikking van 1 oktober 2019 voor DSS gevelde nadelige oordelen zien ook uitsluitend op de verhouding DSS (Beheer)/ [naam 3] en niet tevens op de relatie DSS/ [naam 2] . Van het vooruitlopen op rechtsbeslissingen in de zaak tussen DSS en [naam 2] is dan ook geen sprake geweest.
5.4.
Ten aanzien van de door DSS in dit kader aangehaalde oordelen geldt niet alleen dat deze deels feitelijke constateringen betreffen, maar ook dat het betoog van DSS ter zake op een onjuiste lezing van de beschikking van 1 oktober 2019 berust. Mr. Van Houten heeft immers niet geoordeeld dat voorstelbaar is dat [naam 1] met de boekhouding heeft gemanipuleerd, maar slechts dat voorstelbaar is dat bij [naam 3] de gedachte aan een mogelijke manipulatie is opgekomen. Uit de beschikking van 1 oktober 2019 kan naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van mr. Van Houten worden afgeleid.
5.5.
Gelet op het verhandelde ter zitting, lijkt het wrakingsverzoek mede te zijn ingegeven door het feit dat [naam 1] meent dat de beschikking van 1 oktober 2019 onjuist en onbegrijpelijk is. Het gesloten stelstel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een onwelgevallige rechterlijke beslissing als zodanig of de motivering van die beslissing geen grond kunnen vormen voor wraking. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het oordeel over de juistheid van een beslissing is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
5.6.
De conclusie uit het voorgaande is dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.R. Hidma, A.A.A.M. Schreuder en L.M. Rijksen in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. Drijver, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.