ECLI:NL:RBOVE:2020:2545

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
08-051403-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in amfetamine met bijzondere voorwaarden

Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 55-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, voor de handel in amfetamine en het bezit daarvan. De rechtbank legde verschillende bijzondere voorwaarden op, waaronder ambulante behandeling en een verbod op het gebruik van drugs en alcohol. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een terechtzitting op 14 juli 2020, waar de officier van justitie, mr. M. Hoekstra, de vordering indiende. De verdachte, die in de periode van 1 februari 2017 tot en met 25 februari 2020 drugs heeft gedeald, had op 25 februari 2020 een hoeveelheid van 300 gram amfetamine in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de tenlastelegging grotendeels bewezen, met uitzondering van de periode van februari 2017 tot en met december 2017, waar de verdachte van werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en eerdere druggerelateerde veroordelingen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf passend was, met het oog op de bescherming van de samenleving en de kans op rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-051403-20 (P)
Datum vonnis: 28 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
thans verblijvende: P.I. Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. D.G. Hassink, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 14 juli 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 februari 2017 tot en met 25 februari 2020 drugs heeft gedeald;
feit 2:op 25 februari 2020 een hoeveelheid van 300 gram Amfetamine voorhanden had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van februari
2017 tot en met 25 februari 2020 te Zwolle, althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine, zijnde
Amfetamine (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Zwolle, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 300 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende Amfetamine, zijnde Amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de verklaring van verdachte en de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen, beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen voor zover het de periode van begin 2018 tot 25 februari 2020 betreft. Voor het dealen van drugs in de periode daarvoor lopen de getuigenverklaring uiteen, zodat verdachte voor dat deel dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gesteld dat daarvoor een bewezenverklaring kan volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van februari 2017 tot en met december 2017 drugs heeft gedeald. De rechtbank zal verdachte van het dealen van drugs in die periode dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht het overige ten laste gelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van deze ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 juli 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 26 februari 2020, pagina 83;
3. het (nagekomen) proces-verbaal NFiDENT van verbalisant [verbalisant 4] van 18 mei 2020;
4. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 4 mei 2020, pagina 97;
5. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 27 februari 2020, pagina 59;
6. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 4 maart 2020, pagina’s 66 en 67.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van januari 2018 tot en met 25 februari 2020 te Zwolle, telkens opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine, zijnde Amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 25 februari 2020 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 300 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine, zijnde Amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2 Opiumwet (OW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld de eis van de officier van justitie te hoog te vinden en bepleit een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daar toe aangevoerd dat deze periode in de gevangenis verdachte zwaar valt, dat verdachte nooit eerder begeleiding van de reclassering heeft gehad en een streng kader hem kan helpen. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte (een voorstadium van) blaaskanker heeft, waarvoor hij spoelingen moet ondergaan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van twee jaar schuldig gemaakt aan de handel in amfetamine. Tevens had verdachte een hoeveelheid van 300 gram amfetamine voorhanden. Amfetamine is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en (groot)handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 13 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder voor druggerelateerde feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 20 mei 2020, opgemaakt en ondertekend door mevrouw A.M. van Egmond. Uit het rapport komt naar voren dat de verslavingsproblematiek van verdachte in combinatie met zijn beperkte copingvaardigheden, beperkte financiële middelen, het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en een negatief sociaal netwerk
in verband staan met de gepleegde feiten. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Verdachte krijgt reeds binnen het vrijwillig kader hulp vanuit Tactus en het RIBW en hoewel verdachte zegt open te staan voor eventuele bijzondere voorwaarden, heeft de reclassering haar twijfel bij in hoeverre verdachte nog leerbaar en beïnvloedbaar is. Desondanks acht de reclassering het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wenselijk, omdat er via deze wijze meer zicht op verdachte zal ontstaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank bepaalt de proeftijd op drie jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 10 OW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht. De reclassering zal daartoe contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
- zich ambulant laat behandelen bij JusTact of een soortgelijke zorgverlener, ter beoordeling van de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en de aanwijzingen die door of namens de zorgverlener zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Wanneer er een grote kans op risicovolle situaties ontstaat (bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld), kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verblijft bij het RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien hij zijn huidige woning verliest. Het verblijf duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht en verdachte dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd geen drugs en alcohol gebruikt;
- meewerkt aan controle op het verbod van alcohol en drugs, om het middelengebruik te beheersen. De controle vindt plaats door middel van urineonderzoek en/of ademonderzoek en de reclassering bepaalt hoe vaak wordt gecontroleerd;
- indien de reclassering dit nodig acht, meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding, indien en zolang de reclassering dit nodig acht;
- openheid van zaken geeft met betrekking tot zijn sociale netwerk;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.
Buiten staat
Mr. Van Holten is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam Zwolle met nummer PL0600-2020087497. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.