7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de oplegging van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 4 december 2019 schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Verdachte was die dag aan het roken op zijn kamer in het [psychiatrisch ziekenhuis] , alwaar hij patiënt was. Dit was tegen de regels en verdachte is daar dan ook op aangesproken door [slachtoffer 1] samen met anderen van de begeleiding. Op het moment dat verdachte werd aangesproken op het roken, ging hij in discussie, wilde niet meewerken en uitte bedreigingen. Verdachte moest zijn rookwaren inleveren, maar dit wilde hij niet en hij begon met zijn armen te zwaaien in de richting van de begeleiding. Toen de begeleiding verdachte wilde overmeesteren heeft verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zijn gebalde vuisten in hun gezicht geslagen. Uiteindelijk is het rookwaar van verdachte afgepakt en heeft hij zijn medicatie gekregen, waarna hij alleen op zijn kamer bleef. Een uur later bleek dat verdachte zijn eigen beddengoed in de brand had gestoken. De brand was al overgeslagen naar het bed en er was veel rookontwikkeling. Dit buitensporig agressieve gedrag van verdachte moet voor de mensen in zijn buurt beangstigend zijn geweest. Ook de impact van de brand op zowel de werknemers van [psychiatrisch ziekenhuis] als de andere patiënten is groot geweest, zoals de rechtbank afleidt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] , werkzaam bij het [psychiatrisch ziekenhuis] .
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro justitia rapportage van psychiater S.E. Zijp van 9 juni 2020. Daaruit komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van zowel een ziekelijke stoornis, in de vorm van schizofrenie, als een
gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Ook heeft verdachte een antisociale
persoonlijkheidsstoornis en waarschijnlijk een intellectuele beperking. Zowel de ziekelijke stoornis als de gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en de gebrekkige ontwikkeling is ook van invloed geweest op het plegen van die feiten. In de volgorde van gebeurtenissen en handelen is een patroon herkenbaar van gebrek aan respect voor regels, wetten en rechten van anderen, emotieregulatie problemen, impulsief gedrag, roekeloze onverschilligheid, gebrek aan empathie en het ontbreken van een gevoel
van schuld of spijt. De deskundige stelt dat de gebrekkige ontwikkeling duidelijk doorwerkt in het ten laste gelegde en adviseert derhalve het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op herhaling wordt door de deskundige ingeschat als hoog. Ondanks intensieve begeleiding, gedwongen behandeling en toezicht zijn de mogelijkheden om het hoge risico in te perken tot nu toe zeer beperkt effectief gebleken. Om die reden acht de deskundige alleen TBS met dwangverpleging geschikt om in de toekomst het risico op herhaling te verlagen.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro justitia rapportage van GZ-psycholoog I.J.G.P. Neissen van 5 juni 2020. Daaruit komt onder meer het volgende naar voren. Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling in de zin van dat er sprake is van een ongespecificeerd schizofreniespectrum of psychotische stoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een cognitief functioneren op een licht verstandelijk beperkt tot zwakbegaafd niveau. Het grotendeels functioneren op een licht verstandelijk beperkt niveau en de antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben deels doorgewerkt in het ten laste gelegde. Verdachte denkt minder snel dan leeftijdsgenoten die normaal begaafd zijn, kan zich niet goed aanpassen aan eisen en verwachtingen en hij heeft weinig oog voor gevolgen van gedrag. Ook de antisociale persoonlijkheidsstoornis is van invloed geweest op het gedrag van verdachte tijdens het ten laste gelegde. Zo heeft verdachte zich roekeloos en agressief gedragen, terwijl hij zelf vindt dat dit gerechtvaardigd is (‘iedereen weet dat ik boos word als mijn shag wordt afgepakt ’), ontbreekt berouw, was hij impulsief en manipulatief. Hij dreigde al immers met brandstichting (en voerde dat later uit) omdat hij zijn zin niet kreeg. De deskundige adviseert het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Indien verdachte niet behandeld wordt, schat de deskundige het risico op recidive in als hoog. Gezien gebleken is dat het huidige kader, en al jarenlange gedwongen opnames in het kader van de BOPZ, onvoldoende was om recidive te verminderen, de delicten ernstig zijn en betrokkene zich onttrekt aan afspraken, behandeling en begeleiding met alle gevolgen van dien, is een intensief kader met een hoog beveiligingsniveau, geïndiceerd. De deskundige adviseert te overwegen genoemde klinische behandeling in een kader van TBS met dwangverpleging te laten plaatsvinden.
De rechtbank is op basis van deze adviezen van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate toegerekend kunnen worden.
Gelet op de ernst en de aard van de feiten en de impact die de feiten op de slachtoffers (professionals zowel als medepatiënten) hebben gehad en nog steeds hebben is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan vrijheidsbeneming.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 237 dagen.
De op te leggen maatregel
Ten tijde van de bewezen verklaarde feiten leed verdachte aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door verdachte begane strafbare feit onder 2 betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de rapportages van voornoemde deskundigen Zijp en Neissen het gevaar voor herhaling bij verdachte groot, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel, alsmede verpleging van overheidswege eist.
Alles overwegende acht de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte noodzakelijk om zijn behandeling te doen slagen en te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw informatie van de psychiater en behandelcoördinator van het PPC te Zwolle overgelegd. Uit deze informatie is gebleken dat verdachte gedurende zijn verblijf in het PPC te Zwolle dwangmedicatie krijgt en elke nacht doorbrengt in de isoleercel. Verdachte heeft goed gereageerd op deze dwangbehandeling. Bij afloop van de dwangbehandeling ging verdachte in eerste instantie akkoord met het vrijwillig voortzetten van deze behandeling, maar in het vrijwillig traject begon verdachte direct te onderhandelen over hoeveelheid en middel (medicatie). Daardoor was het in het PPC enkel mogelijk om in het tempo van verdachte, stap voor stap, de orale medicatie te verhogen, leidend tot een ontregeling van zijn toestandsbeeld, wat resulteerde in sterke wanen en hallucinaties en verminderd vermogen om zijn behoeftes en wensen uit te stellen. Dit uitte zich in onder andere grensoverschrijdend en mensonterende teloorgang van gedragsnormen bij verdachte.
Deze recente bevindingen van het PPC sluiten aan op de bevindingen van de deskundigen waar het gaat om de onbetrouwbare bereidheid van verdachte om mee te werken en het hoge beveiligingsniveau dat nodig is gebleken om de recidive te verminderen maken. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege door de rechtbank als de enige passende maatregel wordt gezien. De rechtbank zal dan ook aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling oplegging en de verpleging van overheidswege bevelen.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal de TBS-maatregel daarom niet gemaximeerd aan verdachte opleggen.