ECLI:NL:RBOVE:2020:2544

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
08-290449-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor mishandeling, brandstichting en bedreiging

Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 52-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 237 dagen en tbs met dwangverpleging. De man was schuldig bevonden aan mishandeling, brandstichting en bedreiging. De feiten vonden plaats op 4 december 2019 in Deventer, waar de verdachte, na aangesproken te zijn op zijn rookgedrag in een psychiatrisch ziekenhuis, geweld heeft gebruikt tegen twee medewerkers en brand heeft gesticht in zijn kamer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die leed aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de impact van de feiten op de slachtoffers en de ernst van de gepleegde feiten zwaar laten meewegen in de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 250 euro aan een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-290449-19 (P)
Datum vonnis: 28 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
thans verblijvende: P.I. Zwolle, PPC te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Grooters en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door hen beiden in het gezicht te slaan;
feit 2:brand heeft gesticht in zijn kamer in het [psychiatrisch ziekenhuis] ;
feit 3:zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van [slachtoffer 3] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Deventer
(een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] (zeer) (krachtig en/of gewelddadig) met (een
van) zijn al dan niet tot vuisten gebalde handen in/op/tegen
het gezicht/gelaat en/althans het/een (rechter) jukbeen te slaan
of te stompen, en/of
- die [slachtoffer 2] (zeer) (krachtig en/of geweldadig) met (een
van) zijn al dan niet tot vuisten gebalde handen op/tegen het
(linker) jukbeen te slaan of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Deventer
opzettelijk in/op zijn, verdachte's, kamer in het [psychiatrisch ziekenhuis]
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met een deken en/of een laken (in/op die kamer), althans met
een brandbare stof
ten gevolge waarvan die deken en/of dat laken geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor (een) ander(e) in dat
ziekenhuis aanwezige goed/goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goed/goederen
en/of
levensgevaar voor (een) andere bewoner(s) van dat ziekenhuis,
in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) andere
bewoner(s) van dat ziekenhuis, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 4 december 2019 te Deventer
een person genaamd [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik heb
vrienden ingeseind die vanavond komen en die jullie en de
boel kapot komen schieten en de boel komen verbouwen",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 juli 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 4 december 2019, pagina’s 18 en 19;
3. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 4 december 2019, pagina’s 25 en 26;
4. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 5 december 2019, pagina 31;
5. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 6 december 2019, pagina 41.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 4.1 opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 december 2019 te Deventer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] krachtig en/of gewelddadig met een van tot vuisten gebalde handen in het gezicht te slaan, en
- die [slachtoffer 2] krachtig en/of gewelddadig met een van zijn tot vuisten gebalde handen tegen het (linker) jukbeen te slaan;
2.
hij op 4 december 2019 te Deventer opzettelijk in zijn, verdachte's, kamer in het [psychiatrisch ziekenhuis] brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een deken en/of een laken in die kamer, ten gevolge waarvan die deken en/of dat laken gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor andere in dat ziekenhuis aanwezige goederen, en levensgevaar voor (een) andere bewoner(s) van dat ziekenhuis, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) andere bewoner(s) van dat ziekenhuis, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op 4 december 2019 te Deventer [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik heb vrienden ingeseind die vanavond komen en die jullie en de boel kapot komen schieten en de boel komen verbouwen".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mishandeling;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 237 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, met een bevel tot verpleging van overheidswege.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zich niet verhoudt met de aard en ernst van de feiten en dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden afdoende is om het recidiverisico te beperken. Zij heeft de rechtbank in dat kader verzocht om een nieuw multidisciplinair gedragsonderzoek te laten verrichten en om een maatregelenrapport door de reclassering te doen opmaken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de oplegging van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 4 december 2019 schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Verdachte was die dag aan het roken op zijn kamer in het [psychiatrisch ziekenhuis] , alwaar hij patiënt was. Dit was tegen de regels en verdachte is daar dan ook op aangesproken door [slachtoffer 1] samen met anderen van de begeleiding. Op het moment dat verdachte werd aangesproken op het roken, ging hij in discussie, wilde niet meewerken en uitte bedreigingen. Verdachte moest zijn rookwaren inleveren, maar dit wilde hij niet en hij begon met zijn armen te zwaaien in de richting van de begeleiding. Toen de begeleiding verdachte wilde overmeesteren heeft verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zijn gebalde vuisten in hun gezicht geslagen. Uiteindelijk is het rookwaar van verdachte afgepakt en heeft hij zijn medicatie gekregen, waarna hij alleen op zijn kamer bleef. Een uur later bleek dat verdachte zijn eigen beddengoed in de brand had gestoken. De brand was al overgeslagen naar het bed en er was veel rookontwikkeling. Dit buitensporig agressieve gedrag van verdachte moet voor de mensen in zijn buurt beangstigend zijn geweest. Ook de impact van de brand op zowel de werknemers van [psychiatrisch ziekenhuis] als de andere patiënten is groot geweest, zoals de rechtbank afleidt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] , werkzaam bij het [psychiatrisch ziekenhuis] .
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro justitia rapportage van psychiater S.E. Zijp van 9 juni 2020. Daaruit komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van zowel een ziekelijke stoornis, in de vorm van schizofrenie, als een
gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Ook heeft verdachte een antisociale
persoonlijkheidsstoornis en waarschijnlijk een intellectuele beperking. Zowel de ziekelijke stoornis als de gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en de gebrekkige ontwikkeling is ook van invloed geweest op het plegen van die feiten. In de volgorde van gebeurtenissen en handelen is een patroon herkenbaar van gebrek aan respect voor regels, wetten en rechten van anderen, emotieregulatie problemen, impulsief gedrag, roekeloze onverschilligheid, gebrek aan empathie en het ontbreken van een gevoel
van schuld of spijt. De deskundige stelt dat de gebrekkige ontwikkeling duidelijk doorwerkt in het ten laste gelegde en adviseert derhalve het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op herhaling wordt door de deskundige ingeschat als hoog. Ondanks intensieve begeleiding, gedwongen behandeling en toezicht zijn de mogelijkheden om het hoge risico in te perken tot nu toe zeer beperkt effectief gebleken. Om die reden acht de deskundige alleen TBS met dwangverpleging geschikt om in de toekomst het risico op herhaling te verlagen.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van de over verdachte opgemaakte pro justitia rapportage van GZ-psycholoog I.J.G.P. Neissen van 5 juni 2020. Daaruit komt onder meer het volgende naar voren. Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling in de zin van dat er sprake is van een ongespecificeerd schizofreniespectrum of psychotische stoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een cognitief functioneren op een licht verstandelijk beperkt tot zwakbegaafd niveau. Het grotendeels functioneren op een licht verstandelijk beperkt niveau en de antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben deels doorgewerkt in het ten laste gelegde. Verdachte denkt minder snel dan leeftijdsgenoten die normaal begaafd zijn, kan zich niet goed aanpassen aan eisen en verwachtingen en hij heeft weinig oog voor gevolgen van gedrag. Ook de antisociale persoonlijkheidsstoornis is van invloed geweest op het gedrag van verdachte tijdens het ten laste gelegde. Zo heeft verdachte zich roekeloos en agressief gedragen, terwijl hij zelf vindt dat dit gerechtvaardigd is (‘iedereen weet dat ik boos word als mijn shag wordt afgepakt ’), ontbreekt berouw, was hij impulsief en manipulatief. Hij dreigde al immers met brandstichting (en voerde dat later uit) omdat hij zijn zin niet kreeg. De deskundige adviseert het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Indien verdachte niet behandeld wordt, schat de deskundige het risico op recidive in als hoog. Gezien gebleken is dat het huidige kader, en al jarenlange gedwongen opnames in het kader van de BOPZ, onvoldoende was om recidive te verminderen, de delicten ernstig zijn en betrokkene zich onttrekt aan afspraken, behandeling en begeleiding met alle gevolgen van dien, is een intensief kader met een hoog beveiligingsniveau, geïndiceerd. De deskundige adviseert te overwegen genoemde klinische behandeling in een kader van TBS met dwangverpleging te laten plaatsvinden.
De rechtbank is op basis van deze adviezen van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate toegerekend kunnen worden.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst en de aard van de feiten en de impact die de feiten op de slachtoffers (professionals zowel als medepatiënten) hebben gehad en nog steeds hebben is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan vrijheidsbeneming.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 237 dagen.
De op te leggen maatregel
Ten tijde van de bewezen verklaarde feiten leed verdachte aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door verdachte begane strafbare feit onder 2 betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de rapportages van voornoemde deskundigen Zijp en Neissen het gevaar voor herhaling bij verdachte groot, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel, alsmede verpleging van overheidswege eist.
Alles overwegende acht de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte noodzakelijk om zijn behandeling te doen slagen en te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw informatie van de psychiater en behandelcoördinator van het PPC te Zwolle overgelegd. Uit deze informatie is gebleken dat verdachte gedurende zijn verblijf in het PPC te Zwolle dwangmedicatie krijgt en elke nacht doorbrengt in de isoleercel. Verdachte heeft goed gereageerd op deze dwangbehandeling. Bij afloop van de dwangbehandeling ging verdachte in eerste instantie akkoord met het vrijwillig voortzetten van deze behandeling, maar in het vrijwillig traject begon verdachte direct te onderhandelen over hoeveelheid en middel (medicatie). Daardoor was het in het PPC enkel mogelijk om in het tempo van verdachte, stap voor stap, de orale medicatie te verhogen, leidend tot een ontregeling van zijn toestandsbeeld, wat resulteerde in sterke wanen en hallucinaties en verminderd vermogen om zijn behoeftes en wensen uit te stellen. Dit uitte zich in onder andere grensoverschrijdend en mensonterende teloorgang van gedragsnormen bij verdachte.
Deze recente bevindingen van het PPC sluiten aan op de bevindingen van de deskundigen waar het gaat om de onbetrouwbare bereidheid van verdachte om mee te werken en het hoge beveiligingsniveau dat nodig is gebleken om de recidive te verminderen maken. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege door de rechtbank als de enige passende maatregel wordt gezien. De rechtbank zal dan ook aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling oplegging en de verpleging van overheidswege bevelen.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal de TBS-maatregel daarom niet gemaximeerd aan verdachte opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het gehele bedrag wordt wegens immateriële schade gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de gehele vordering voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte erkent schadeplichtig te zijn, maar het gevorderde bedrag niet redelijk acht.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Hoewel de opgevoerde schadepost is betwist, acht de rechtbank deze voldoende onderbouwd en aannemelijk. Voor wat betreft de hoogte van het schadebedrag ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 250,--. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b en 57.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:mishandeling;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3
het misdrijf:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
237 (tweehonderdzevenendertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel terbeschikkingstelling
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
- beveeltdat de terbeschikkinggestelde van
overheidswege wordt verpleegd;
- verstaat dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht
is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer
personen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]: van een bedrag van
€ 250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 250,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
5 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 3] , voor een deel van € 500,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.
Buiten staat
Mr. Van Holten is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland-Zuid met nummer PL0600-2019541681. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.