ECLI:NL:RBOVE:2020:2512

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
C/08/251166 KG ZA 20-144
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verbod op ontruiming van een woning in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de coöperatieve Coöperatie [A] advocaten – notarissen U.A. in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiseres]. De vordering was gericht tegen de stichting Woningstichting De Woonplaats, die de ontruiming van de woning van [eiseres] had aangezegd. De procedure werd ingeleid met een dagvaarding op 10 juli 2020, en de mondelinge behandeling vond plaats op 15 juli 2020 via een Skype-verbinding.

De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst door de kantonrechter op 25 juni 2019, waarbij [eiseres] was veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur. De bewindvoerder voerde aan dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij het behoud van haar woning, nu zij recentelijk weer in staat was om huur te betalen en een kans wilde krijgen om haar huurachterstand af te lossen. De Woonplaats daarentegen stelde dat zij recht had op ontruiming op basis van het eerdere vonnis.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door De Woonplaats en dat de ontruiming kon doorgaan. De vordering van de bewindvoerder werd afgewezen, en de kosten van de procedure werden toegewezen aan de bewindvoerder. De voorzieningenrechter heeft daarbij rekening gehouden met de belangen van beide partijen en de omstandigheden van het geval, waaronder de huurachterstand en de eerdere juridische procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/251166 KG ZA 20-144
Vonnis in kort geding van 20 juli 2020
in de zaak van
de coöperatieve Coöperatie [A] advocaten – notarissen U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[eiseres] ,
eiseres, hierna resp. ook te noemen: de bewindvoerder en [eiseres] ,
advocaat: mr. J.M.W. Melief te Enschede,
tegen
de stichting Woningstichting De Woonplaats,
gevestigd te Enschede,
gedaagde, hierna te noemen: De Woonplaats,
advocaat: mr. M.L.W.J.S. Knook te Enschede.

1.De procedure

1.1
Het kort geding is bij dagvaarding van 10 juli 2020 ingeleid. Bij de dagvaarding zijn producties overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juli 2020 via een Skype-verbinding.
Daarbij zijn verschenen de beschermingsbewindvoerder mevrouw [naam bewindvoerder] , bijgestaan door mr. Melief en in aanwezigheid van mevrouw [eiseres] . Voor De Woonplaats is verschenen mevrouw [D] , bijgestaan door mr. Knook. Beide partijen hebben hun standpunt mondeling nader toegelicht. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, een zaak aanhangig geweest onder zaaknummer 7841010 CV EXPL 19-3583.
2.2.
Dat geschil zag op achterstand in de betaling van de huurpenningen door [eiseres] aan De Woonplaats uit hoofde van de tussen partijen destijds nog bestaande huurovereenkomst ten aanzien van de woning aan [het adres] .
2.3.
Bij vonnis van 25 juni 2019 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden, is [eiseres] veroordeeld tot ontruiming van de woning en tot betaling van de achterstallige huurpenningen van € 2.799,30 (de huurachterstand tot 1 juni 2019).
2.4.
De veroordelingen in het vonnis zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
De Woonplaats heeft vervolgens bij deurwaardersexploot van 10 juli 2019 het vonnis aan [eiseres] betekend en de ontruiming van de woning aangezegd tegen
13 augustus 2019.
2.6.
Kort daarna, bij beschikking van 23 juli 2019 van de kantonrechter, is een beschermingsbewind ingesteld over de goederen van [eiseres] , met benoeming van [A] advocaten-notarissen tot bewindvoerder.
2.7.
Op 9 augustus 2019 heeft [eiseres] bij de rechtbank een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend, alsmede een verzoek ex art. 287b Faillissementswet, het moratorium, strekkende ter voorkoming van de ontruiming van de woning van [eiseres] .
2.8.
Bij tussenvonnis van de rechtbank van 12 augustus 2019 is, bij wijze van voorlopige voorziening, beslist dat het De Woonplaats is verboden tot 8 oktober 2019 om de woning te ontruimen.
2.9.
Vervolgens is bij vonnis van 8 oktober 2019 beslist op het moratoriumverzoek ex art. 287b Fw (zaaknr. 236192 / FT-RK 19/684). De rechtbank heeft beslist dat het
De Woonplaats is verboden om voor de duur van zes maanden, ingaande 13 augustus 2019 en eindigend op 13 februari 2020, over te gaan tot ontruiming van de woning.
2.10.
[eiseres] heeft het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ingetrokken.
2.11
De Woonplaats heeft de ontruiming van de woning aangezegd tegen 21 juli 2020.

3.Het geschil

3.1.
De bewindvoerder vordert, bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (samengevat weergegeven):
- primair De Woonplaats te verbieden de ontruiming van de woning, zoals is uitgesproken in het vonnis van 25 juni 2019, ten uitvoer te leggen,
- subsidiair De Woonplaats te verbieden om gedurende 6 maanden, gerekend vanaf de datum van dit vonnis, de ontruiming zoals is uitgesproken in het vonnis van 25 juni 2019, ten uitvoer te leggen;
- primair en subsidiair De Woonplaats te veroordelen in de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Samengevat weergegeven is daartoe het volgende aangevoerd.
De bevoegdheid om op basis van het vonnis van 25 juni 2019 tot ontruiming over te gaan wordt door De Woonplaats misbruikt. [eiseres] heeft direct na het vonnis hulp gezocht en gekregen in de vorm van het beschermingsbewind. Met behulp van de bewindvoerder verdient zij nu een kans te krijgen om de huurachterstand af te lossen. Zij ontving in het verleden een WW-uitkering als gevolg waarvan er onvoldoende ruimte was voor een minnelijke regeling. Inmiddels heeft [eiseres] betaald werk. Zij is in staat om maandelijks een bedrag af te lossen en daarmee de huurschuld af te betalen.
Dan kan zij haar woning behouden en komt zij niet op straat te staan. Die kans wordt haar ontnomen ingeval De Woonplaats de aangezegde ontruiming doorzet. Kortom, [eiseres] heeft een groot belang bij behoud van haar woning.
Daarnaast doet de bewindvoerder/ [eiseres] een beroep op het bepaalde in art. 7:230 BW.
Na afloop van het moratorium heeft De Woonplaats nimmer geprotesteerd tegen het feit dat [eiseres] is blijven wonen in de woning. [eiseres] is de huurpenningen blijven voldoen. aldus doet zich de situatie voor dat [eiseres] , met stilzwijgend goedvinden van De Woonplaats, het gebruik van het gehuurde heeft mogen behouden.
Daardoor is, op de voet van het bepaalde in art. 7:230 BW, de huurovereenkomst voor onbepaalde duur verlengd. Er is, met andere woorden, een huurovereenkomst tussen partijen op grond waarvan [eiseres] nog steeds huurder is.
Tot slot betoogt [eiseres] dat zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft, gelet op de door De Woonplaats aangezegde ontruiming op 21 juli 2020.
3.3.
De Woonplaats heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat (kort gezegd) strekt tot afwijzing van de vorderingen. Samengevat weergegeven voert zij het navolgende aan.
De Woonplaats wenst alsnog het vonnis van 25 juni 2019 te executeren en daarmee over te gaan tot ontruiming van de woning. Er is geen reden om dat nog langer uit te stellen.
[eiseres] heeft al eerder onder bewind gestaan, hetgeen zij heeft geëindigd. Zij heeft ook al eerder een verzoek gedaan om toegelaten te worden tot de Wsnp. Dit alles heeft niet mogen baten.
3.4.
Op hetgeen door partijen overigens is aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het vereiste spoedeisend belang is in deze zaak, gelet op de aard van de vordering en al hetgeen daaromtrent is gesteld en toegelicht, aanwezig zodat de bewindvoerder ontvankelijk is in de onderhavige vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat De Woonplaats beschikt over een geldige ontruimingstitel in de vorm van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis van 25 juni 2019 (waartegen geen verzet is ingesteld). Naast de uitgesproken ontruiming, heeft de kantonrechter in dat vonnis ook de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden.
4.3.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.2.
Gesteld noch gebleken is dat het vonnis van 25 juni 2019 op een juridische of feitelijke misslag berust.
4.3.3.
Voorts is onvoldoende gebleken dat door de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan. Dat [eiseres] na de ontruiming van de woning niet langer over (deze) woonruimte kan beschikken, is inherent aan de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter wordt geacht reeds met deze omstandigheid rekening te hebben gehouden in het vonnis van 25 juni 2019, zodat deze omstandigheid volgens vaste rechtspraak, hoe ingrijpend ook, geen noodtoestand in bovengenoemde zin oplevert.
Andere feiten of omstandigheden waaruit een noodtoestand kan worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.
4.3.4.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid door
De Woonplaats in de zin van artikel 3:13 lid 2 BW, wordt het volgende overwogen.
Vaststaat dat het eerder door de rechtbank verleende moratorium ex art. 287b Fw is geëindigd na afloop van de duur daarvan, te weten op 13 februari 2020. Daarmee is ook de in het moratorium vervatte opschorting van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis komen te vervallen.
Vaststaat ook dat het eerder door [eiseres] ingediende verzoek om toegelaten te worden tot de Wsnp door haar is ingetrokken. Dat gegeven wordt ook meegewogen. Ter zitting heeft de bewindvoerder toegelicht wat de reden daarvoor is geweest, te weten dat zeer waarschijnlijk is te achten dat [eiseres] niet zal worden toegelaten tot de Wsnp omdat er door haar schulden zijn gemaakt, die als niet te goeder trouw zullen worden aangemerkt.
Dat is evenwel een omstandigheid die voor rekening en risico van [eiseres] komt, althans daar kan in dit verband geen gewicht aan worden toegekend.
Uit de stukken blijkt verder dat er nog altijd een huurachterstand bestaat. Partijen verschilden ter zitting van mening over de exacte hoogte daarvan. De Woonplaats heeft gesteld dat de huurachterstand € 3.894,68 (excl. bijkomende kosten) bedraagt. Volgens de advocaat van [eiseres] is de huurachterstand € 2.799,30 (waarbij hij refereert aan een e-mail van de deurwaarder die onderdeel uitmaakt van de processtukken).
Wat daarvan ook zij, vastgesteld kan worden dat er een huurachterstand bestaat en dat het een substantieel bedrag betreft. Ook dat is een omstandigheid waarvoor [eiseres] verantwoordelijk is.
De bewindvoerder heeft in dit verband aangegeven dat er, daarnaast, andere schulden zijn. Het beeld dat [eiseres] in een problematische schuldensituatie verkeert waarbij zij, ook met hulp van de bewindvoerder, moeite heeft om haar financiële situatie op orde te krijgen, zelfs nu zij betaald werk heeft, wordt daarmee versterkt. Dat wekt bij De Woonplaats weinig vertrouwen voor de toekomst. Zij heeft, mede gelet daarop, een gerechtvaardigd belang om over te gaan tot ontruiming van de woning.
Tot slot is zijdens de bewindvoerder een beroep gedaan op het bepaalde in art. 7:230 BW.
Dat artikel luidt dat, indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, daardoor - tenzij van een andere bedoeling blijkt - de overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt verlengd.
Volgens de bewindvoerder/ [eiseres] is op grond van die bepaling de huurovereenkomst tussen partijen voor onbepaalde tijd verlengd.
In dit verband is door De Woonplaats terecht vooropgesteld dat in deze zaak de ontbinding van de huurovereenkomst is uitgesproken en dat als gevolg daarvan de huurovereenkomst is geëindigd. Blijkens de wetsgeschiedenis bij voornoemd artikel mag na een opzegging of ontbinding van de huurovereenkomst, waarvan hier sprake is, niet snel worden aangenomen dat de verhuurde (De Woonplaats) instemt met wederverhuur aan huurder ( [eiseres] ).
De Woonplaats betoogt voorts dat zij van meet af aan een andere bedoeling had (zoals bedoeld in de tenzij-bepaling uit art. 7:230 BW). Zij wenste vanaf het moment dat het vonnis van 25 juni 2019 is uitgesproken te komen tot ontruiming van de woning. Het tijdsbestek dat sindsdien is verstreken, is ten eerste veroorzaakt doordat de rechtbank het moratorium van
6 maanden heeft gelast, eindigend per 13 februari 2020.
Evenwel, kort daarop stond de Coronacrisis ontruiming in de weg. Die beperking is omstreeks 1 juni 2020 vervallen. De Woonplaats wenst nu weer de draad op te pakken en het vonnis van 25 juni 2019 te executeren. Het beroep op art. 7:230 BW wordt tevergeefs gedaan.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van executiebevoegdheid.
Ter zitting is zijdens De Woonplaats voor wat betreft de ontruimingstermijn (en in reactie op het betoog van mr. Melief, waarin subsidiair wordt verzocht om een ruimere termijn voor de ontruiming in geval de vordering wordt afgewezen) toegezegd dat zij niet eerder zal overgaan tot ontruiming dan op dinsdag 25 augustus 2020. Daarmee is tegemoet gekomen aan de belangen van [eiseres] , waar de bewindvoerder voor opkomt. [eiseres] heeft daarmee een ruimere gelegenheid gekregen om haar spullen te verhuizen dan wel op te slaan en op te zoek te gaan naar vervangende woonruimte.
4.5.
Alles afwegende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat gevorderde voorziening wordt afgewezen.
4.6.
De bewindvoerder zal in de proceskosten worden veroordeeld die aan de zijde van De Woonplaats worden begroot op:
- griffierecht: € 656,00
- salaris advocaat: € 633,00
Totaal: € 1.289,00

5.5. De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter
I wijst de gevorderde voorziening af;
II veroordeelt [A] advocaten-notarissen, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiseres] , in de proceskosten, aan de zijde van De Woonplaats begroot op € 1.289,00;
III verklaart onderdeel II. van het dictum uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2020. (SA)