ECLI:NL:RBOVE:2020:2499

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
08/257255-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door een 19-jarige jongen met een mes

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige jongen, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een 15-jarige jongen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voort uit een incident op 25 oktober 2019 in Zwolle, waar de verdachte tijdens een worsteling met het slachtoffer een mes trok en deze in de buik van het slachtoffer stak. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar niet voor poging tot doodslag. De verdachte had geen opzet op de dood van het slachtoffer, maar de rechtbank concludeerde dat hij wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door met een mes te steken. Naast de gevangenisstraf werd de verdachte ook verplicht om het slachtoffer een schadevergoeding van bijna 3000 euro te betalen, en moest hij zich onder andere ambulant laten behandelen als bijzondere voorwaarde. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer, die nog steeds last heeft van de gevolgen van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/257255-19 (P)
Datum vonnis: 23 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende: Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 februari 2020, 14 april 2020 en 9 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.M. Doedens en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 oktober 2019 te Zwolle heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
immers heeft hij -verdachte- die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik, althans het bovenlichaam, gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij -verdachte- die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal,
(met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik, althans het bovenlichaam, gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
In de avond van 25 oktober 2019 vond er te Zwolle op de [straat] een incident plaats, waarbij aangever werd aangetroffen met snij-/steekwonden in zijn buik en zijn linkerhand. Verdachte werd ter plaatse aangehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij wel een mes bij zich had, maar dat hij aangever niet met dat mes heeft gestoken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe verwezen naar de aangifte, de letselverklaring en de aanvullende letselinterpretatie en de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ).
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte nooit de bedoeling heeft gehad aangever iets aan te doen. Dat aangever is geraakt met het mes is per ongeluk, onbewust en ongewild gebeurd. Verdachte heeft niet willens en wetens gestoken en zeker niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou overlijden of zwaargewond zou raken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij met verdachte en [getuige 1] op weg was naar een vriend en vervolgens, tijdens een worsteling, die uit een geintje plaatsvond, door verdachte moet zijn gestoken in zijn buik. Hij heeft verklaard:
“Toen waren we daar een beetje aan het donderjagen, een beetje kloten. Ik pak die jongen bij zijn keel zo.. en hij pakt mij bij de keel. Ik had hem tegen de muur of zo. Doen we wel vaker zo. Die jongen pakt mes. Ik maak een verkeerde beweging en hij maakt een verkeerde beweging, toen voelde ik ineens iets in mijn buik, zo toch. Ik zag allemaal bloed. Dat was het, zo is het precies gebeurd.”En: “
Ik drukte hem daarbij met zijn rug tegen een terrasscherm die daar langs het voor-terras van het daar gelegen cafe-restaurant staan. We lachten allebei. Daarbij had ik [verdachte] met mijn rechterhand bij zijn keel gepakt en zo naar achteren gedrukt.”
Vervolgens heeft aangever verklaard:
“Ik zag toen dat [verdachte] een zwart ding, een doos of hoe noem je dat, een soort hoes in handen had. Ik zag dat hij daar een donker voorwerp in schoof.”Later in zijn verklaring heeft aangever nogmaals verklaard dat het verdachte was die hem moet hebben gestoken:
“Ik ben gestoken toch. Iemand staat voor me en ineens heb ik die gat in mijn buik.” [2]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een mes in zijn broeksband stopte, hij zag dat aangever schrok en hij zag vervolgens allemaal bloed op de vinger en de buik van aangever. [getuige 1] heeft verklaard dat hij aangever vervolgens hoorde zeggen:
”Heb jij mij nou echt gestoken?” [3] De verklaring van [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat [getuige 1] hem die bewuste avond belde en hem vertelde dat verdachte aangever had neergestoken. [4]
Aangever is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en uit de letselrapportage van de GGD IJsselland van 26 oktober 2019 blijkt dat aangever een diagonaal verlopende wond van ongeveer 2,5 cm lang heeft opgelopen, waarvan de diepte niet is in te schatten. [5] Op 20 november 2019 heeft dr. J.H. Aberson van GGD IJsselland een aanvullende letselrapportage gemaakt, waaruit blijkt dat uit de opgevraagde informatie bij de behandelaar is gebleken dat door de steekwond het mes in de buik is doorgedrongen en de lever beschadigd heeft. [6] In de bijgevoegde letselinterpretatie concludeert dr. S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts bij GGD IJsselland dat de wond is veroorzaakt door een scherp priemend stekend voorwerp. [7]
Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat aangever, na een woordenwisseling met verdachte en wat duw- en trekwerk over en weer, is gevallen op iets scherps. Als verdachte vervolgens wordt geconfronteerd met de verklaring van [getuige 1] dat die heeft gezien dat verdachte een mes wegstopte, verklaart verdachte dat hij wel een mes bij zich had en dat mes heeft getrokken om aangever af te schrikken. Volgens verdachte speelden zij onderling wel vaker met messen, maar liep het nu uit de hand. Verdachte heeft verklaard: “
Ik had het mes met mijn rechter hand vast, ter hoogte van het middelste gedeelte van mijn bovenlichaam. Ik had hem met een hand vast en hij had mij met beide handen vast. Hij duwde mij met beide handen iets naar achteren. Ik ging met mijn bovenlichaam wat naar achteren, maar mijn rechter arm met het mes bleef in de houding, zoals die al was, dus die was vooruit gestoken. [slachtoffer] kwam met zijn bovenlichaam naar voren, omdat hij mij dus naar achteren duwde.” [8]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het mes naast zijn bovenlichaam hield, met het lemmet in de richting van aangever. Verder heeft hij ter zitting verklaard dat, doordat aangever hem bij de keel had en aan het duwen en trekken was aan zijn bovenlichaam, verdachte zijn evenwicht verloor waardoor het mes met een zwaai per ongeluk in de buik van aangever terecht moet zijn gekomen.
Heeft verdachte aangever gestoken?
Vaststaat dat verdachte en aangever in een worsteling verwikkeld waren waarbij zij elkaar vast hadden. Verdachte heeft tijdens die worsteling een mes getrokken en vlak langs zijn bovenlichaam/flank naar voren in de richting van aangever gehouden. Aangever is vervolgens in zijn buik geraakt met het mes dat verdachte op dat moment in zijn hand had. De vraag is nu of verdachte aangever heeft gestoken.
De rechtbank acht het door verdachte ter zitting geschetste alternatieve scenario – dat door het duw- en trekwerk het mes per ongeluk in de buik van aangever zwaaide – ongeloofwaardig. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naar achteren bewoog terwijl zijn hand met het mes in dezelfde houding bleef, en daardoor dus vooruit stak. Dat verdachte een zwaaibeweging heeft gemaakt omdat hij uit balans raakte ligt allerminst voor de hand. Aangever had verdachte immers al met beide handen vast en drukte hem naar achteren, aldus verdachte. Aangever heeft dit ook verklaard. Hieruit volgt dat geen sprake was van plotseling vastgrijpen of een plotselinge duw. Gelet daarop is het hoogst onaannemelijk dat verdachte per ongeluk een zwaaibeweging maakte, dan wel dat aangever zelf in het mes is gelopen. Daarbij komt dat het mes door onder meer de winterjas van aangever heen is doorgedrongen tot twee centimeter in de lever. Er moet dus sprake geweest zijn van het zetten van enige kracht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dat verdachte aangever in zijn buik heeft gestoken.
Opzet op poging tot doodslag dan wel zware mishandelingDe rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte de intentie had om het slachtoffer te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag die dan voorligt is of er voorwaardelijk opzet op de dood van aangever, dan wel op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid uit het handelen van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552).
De aanmerkelijke kans
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank overweegt dat uit de letselinterpretatie weliswaar blijkt dat de lever is geraakt en er een lichte bloeding is geconstateerd net onder het vlies dat de lever bedekt, maar dat ook als de steek dieper geweest zou zijn er op deze plaats in eerste instantie alleen leverweefsel betrokken geweest zou zijn. De forensisch arts heeft verklaard dat slechts bij een zeer krachtige opwaartse steekwond er een klaplong had kunnen optreden of grotere bloedvaten geraakt hadden kunnen worden. Nu uit het dossier geen informatie naar voren komt over het mes (soort, grootte) en de kracht en de richting waarmee is gestoken, kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging doodslag en zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Door het steken met een mes in de onderbuik, waarin zich onder meer organen bevinden, bestaat echter wel de aanmerkelijke kans dat deze organen ernstig en onherstelbaar beschadigd raken.
Bewust aanvaarden
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door een mes te trekken en daarmee in de buik van aangever te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden toegebracht.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] , met een mes in de buik gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering deze heeft voorgesteld in het advies van 9 maart 2020, met uitzondering van het locatieverbod.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit verdachte voor het ten laste gelegde vrij te spreken en subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit aan verdachte een straf op te leggen die voor wat betreft het onvoorwaardelijk gedeelte niet hoger is dan de tijd die verdachte al heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. De raadsvrouw heeft vervolgens gepleit een aanvullende bestraffing te kiezen in de vorm van een voorwaardelijke straf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering deze heeft geformuleerd, eventueel aangevuld met een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van de 15-jarige aangever. De gebeurtenis heeft zowel fysiek als psychisch grote gevolgen gehad voor aangever. Uit het voegingsformulier komt naar voren dat aangever tot op heden periodes ervaart waarin hij slecht slaapt en last heeft van nachtmerries. Daarnaast heeft aangever er veel last van dat hij een ontsierend litteken op zijn buik heeft, waar hij de rest van zijn leven mee zal worden geconfronteerd, en is sprake van (mogelijk blijvende) scheefstand van zijn vinger.
Een feit als dit zorgt bovendien voor maatschappelijke onrust en heeft invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen. Het incident speelde zich af op de openbare weg, waardoor getuigen die daar op dat moment aanwezig waren ongewild zijn geconfronteerd met het gewelddadige handelen van verdachte. Dat jongvolwassenen zoals verdachte zich genoodzaakt voelen met een mes op zak op pad te gaan, als gevolg waarvan de kans op dit soort handelen wordt vergroot, moet ten zeerste ontmoedigd worden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte, heeft de rechtbank gezien dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Verdachte is dus wat dat betreft een zogenaamde first offender.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het Pro Justitia rapport van 28 februari 2020, waarin over verdachte is gerapporteerd door GZ-psycholoog drs. J. Yntema. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een oppositionele-opstandige stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Verder is gebleken dat verdachte over ontoereikende copingvaardigheden beschikt en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling heeft, waarbij hij antisociale cognities en een beperkte gewetensontwikkeling laat zien. Tijdens het plegen van het delict werd het gedrag van verdachte en de keuzes die hij maakte deels door zijn gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloed, zodat er sprake is van een verminderde keuzevrijheid. De psycholoog heeft dan ook geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Voorts heeft de psycholoog geadviseerd, dat hoewel verdachte net 18 jaar was op het moment dat hij het delict heeft gepleegd, het volwassenenstrafrecht toe te passen. Verdachte handelt weliswaar zonder na te denken en kan de risico’s van zijn handelen nauwelijks inschatten, maar hij is niet onder de indruk van justitiële autoriteit en de ernst van de door hem gepleegde delicten neemt toe. Er lijkt sprake van een antisociale ontwikkeling en een criminele levensstijl, waarbij de psycholoog weinig pedagogische mogelijkheden ziet. De psycholoog heeft een behandeling geadviseerd die gericht is op de verslavingsproblematiek, waarbij verdachte zijn copingstrategieën kan ontwikkelen en waar aandacht is voor het sociaal netwerk van verdachte, bij een ambulante forensische instelling.
De rechtbank neemt de in voornoemde onderzoeksrapportage vermelde bevindingen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en concludeert dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de adviezen van Reclassering Nederland van 9 maart 2020, waarin de conclusies van het Pro Justitia rapport grotendeels worden onderschreven. De reclassering acht door het middelengebruik en de genoemde psychische problematiek het risico op recidive gemiddeld-hoog. Ook de reclassering heeft geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen. Verdachte maakt zijn eigen keuzes en is voldoende in staat de gevolgen van zijn gedrag in te schatten. De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod met aangever, een locatieverbod (met EC) en een locatiegebod, waarbij de politie zal controleren.
Verdachte heeft tot het wijzen van dit vonnis 272 dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Gelet op de ernst van het feit enerzijds en voornoemde persoonlijke omstandigheden anderzijds, acht de rechtbank het niet nodig dat verdachte langer in detentie blijft. Wel acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats als stok achter de deur om verdachte er van te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij een aantal van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering opleggen. De rechtbank acht het locatieverbod en het locatiegebod, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de impact die deze voorwaarden in het leven van verdachte zullen hebben, niet opportuun. De rechtbank zal wel een contactverbod met de aangever als bijzondere voorwaarde opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.425,60 (vijfduizendvierhonderdvijfentwintig euro en zestig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kledingschade € 350,00
- ziekenhuisdaggeld € 60,00
- reiskosten naar het ziekenhuis € 15,60
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de primair bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit het bedrag aan immateriële schade te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 425,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden, wat ook blijkt uit de onderbouwing bij de vordering. Aangever heeft niet alleen lichamelijk letsel en blijvende littekens opgelopen, maar heeft ook psychische klachten.. Sinds de mishandeling heeft hij nog regelmatig nachtmerries en herbelevingen.
De rechtbank beziet deze onderbouwing in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van zijn persoon. De rechtbank acht, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, in dit geval een bedrag van € 2.500,00 redelijk en billijk.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.925,60 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
93 (drieënnegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
- De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd volgens afspraak zal melden bij Reclassering Nederland, Dobbe 72 te Zwolle op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang deze instelling dat nodig acht. Verdachte zal meewerken aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- zal meewerken aan een intake en zich laat behandelen door een ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- geen drugs zal gebruiken en zal meewerken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geen alcohol zal gebruiken en zal meewerken aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- op geen enkele wijze contact zal opnemen en/of onderhouden met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod. Van dit contactverbod kan in overleg tussen de reclassering en het Openbaar Ministerie worden afgeweken indien een traject, gericht op herstelbemiddeling tussen het slachtoffer en verdachte, kan worden aangevangen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 2.925,60 ( zegge: negenentwintighonderdvijfentwintig euro en zestig eurocent)te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2019. Genoemd bedrag bestaat voor € 425,60 uit materiële schade en voor € 2.500,00 uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.925,60,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 39 dagen kan worden toegepast; tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
-
hefthet bevel tot voorlopige hechtenis
opmet ingang van heden. Die beslissing wordt apart van dit vonnis opgeschreven.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. Monincx, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.
Buiten staat
mr. N.J.C. Monincx en mr. M. van Berlo zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO600-2019476090. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 26 oktober 2019 (PLO600-2019476090-1), pagina’s 61 tot en met 71.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 26 oktober 2019, (PL0600-2019365449-5), pagina’s 156 tot en met 161.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 26 oktober 2019, (PL0600-2019365449-5), pagina’s 152 tot en met 155.
5.Een geschrift zijnde een letselverklaring van de GGD IJsselland van 26 oktober 2019, pagina’s 79 tot en met 83.
6.Een geschrift zijnde een aanvullende letselverklaring van de GGD IJsselland van 20 november 2019, pagina’s 84 tot en met 88.
7.Een geschrift zijnde een letselinterpretatie van de GGD IJsselland van 20 november 2019.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 oktober 2019, (PL0600-2019365449-11), pagina’s 39 tot en met 47.