4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08-223993-18
De raadsman heeft gesteld dat de doorzoeking van de spullen van verdachte onrechtmatig was, omdat de insluitingsfouillering zonder toestemming van de verdachte of de officier van justitie is geweest. Dit levert volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op, waarbij bewijsuitsluiting de consequentie moet zijn.
De rechtbank stelt op basis van het proces van aanhouding, pagina 22 en 23 van het dossier, vast dat op het moment van aanhouding van verdachte op het Stationsplein te Enschede verdachte wordt gevraagd om zijn zakken leeg te halen en de spullen op het dak van het dienstvoertuig neer te leggen. Verbalisanten zien vervolgens dat verdachte onder andere een sleutelbos op het dak van het dienstvoertuig legde. Waargenomen wordt dat aan die sleutelbos twee blanke fietssleutels zaten. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het verkrijgen van de sleutelbos zonder toestemming van verdachte is gebeurd, mist dit verweer feitelijke grondslag.
Verder stelt de rechtbank vast dat er tijdens de insluiting van verdachte in de goederen van verdachte is gekeken. Hierbij werden in de tas van verdachte een brillenkoker en een fietsreparatieblikje aangetroffen. In beide goederen werden gripzakjes met een witte substantie aangetroffen, vermoedelijk cocaïne.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 7 lid 4 van de Politiewet 2012 een ambtenaar van de politie bevoegd is een te vervoeren of in te sluiten persoon aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of voor anderen kunnen vormen, alsmede daartoe de voorwerpen te onderzoeken die betrokkene bij zich draagt of met zich mee voert.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de arrestantenwacht bevoegd is geweest om in de goederen van verdachte te kijken bij de insluitingsfouillering. Toestemming van de officier van justitie is hiervoor niet nodig. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is dan ook geen sprake, zodat het verweer wordt verworpen.
feit 1
Met betrekking tot de ten laste gelegde poging tot diefstal van een fiets overweegt de rechtbank als volgt. Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft verklaard dat zij op 13 maart 2018 in de fietsenstalling van het station in Enschede een man bij een fiets heeft zien staan. Hij stond langere tijd met een voorwerp aan het fietsslot te morrelen. Getuige [getuige 1] zag dat de man vervolgens verder de overdekte fietsenstalling inliep met een ‘meer dan normale aandacht’ voor de fietsen en ook daar voorover gebukt bij een fiets stond. Daarna zag getuige [getuige 1] hoe verdachte richting de fietsenstalling bij [rijschool] liep en daar naar fietsen keek en aan enkelen voelde. Ondertussen had [getuige 1] de politie gebeld en heeft verdachte aangewezen aan de politie. Zoals hiervoor reeds vermeld had verdachte een sleutelbos met daaraan onder andere twee blanke fietssleutels bij zich. Daarvan is verbalisanten ambtshalve bekend dat daarmee bepaalde types fietssloten kunnen worden geopend. Verder had verdachte meerdere gereedschappen bij zich, waaronder een schroevendraaier, een knijptang, een setje dopsleutels en een sleutel. Ook had verdachte een dremel bij zich. De verbalisant heeft verklaard dat dit een elektrische multitool is waarmee je onder andere dingen kunt doorslijpen. De verbalisant zag dat er een slijpschijf aan de dremel zat.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2018 blijkt dat op de camerabeelden van station Enschede te zien is dat verdachte meer dan een uur lang in de fietsenstalling rondloopt, waarbij hij verschillende fietsen aandachtig bekijkt en aan sommige ‘prutst’ onder het zadel. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting geen verklaring gegeven voor deze handelingen.
Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat hij de man is die op de camerabeelden van het station staat.
Gelet op voornoemd gedrag van verdachte en de spullen die hij bij zich droeg, is de rechtbank van oordeel dat op 13 maart 2018 de opzet van verdachte er op gericht was om een fiets te stelen en dat hij een begin heeft gemaakt met de uitvoering daarvan. Verdachte heeft meer dan een uur lang verschillende fietsen bekeken en daaraan gemorreld. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag van verdachte niet anders te duiden is dan dat verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft geprobeerd of er een fiets stond die eenvoudig meegenomen kon worden. De verklaring dat hij gereedschap bij zich had om bij een onbekend gebleven vriend een fiets te repareren, nog daargelaten of deze verklaring voldoende aannemelijk is geworden, doet hieraan niet af. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van te verhoor verdachte van 13 maart 2018, pagina 37;
- het rapport NFiDENT van 13 december 2018, pagina 46.
Parketnummer 08-249833-18
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 28 september 2018, pagina’s 4 en 5.
Parketnummers 96-136564-19, 96-139920-19 en 96-022812-19
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten onder parketnummers 96-136564-19, 96-139920-19 en 96-022812-19 aangevoerd dat op basis van het betreffende dossier niet kan worden vastgesteld of het betreffende instituut dat het bloed van verdachte heeft onderzocht, over een geldige certificatie beschikt, waaruit blijkt dat op het moment van rapportage aan de geschiktheidseisen is voldaan. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht om verdachte voor deze feiten vrij te spreken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In de zaak met parketnummer 96-136564-19 blijkt uit het zich in het dossier bevindende rapport van Eurofins Forensics van 5 februari 2019, pagina 19 e.v. van het dossier, dat Eurofins Forensics geaccrediteerd is door de Belgische Accreditatie-instelling BELAC volgens de norm ISO/IEC 17025. BELAC is de met de Nederlandse Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie in België. In het dossier bevindt zich ook een uitgebreide toelichting op deze accreditatie van Eurofins Forensics, met een verwijzing naar de vindplaats van het certificaat. Dit geldt eveneens voor de zaak met parketnummer 96-139920-19, met dien verstande dat het rapport van Eurofins Forensics van 4 februari 2019, pagina 15 e.v. van het bijbehorende dossier, betreft.
In de zaak met parketnummer 96-022812-19 blijkt uit het zich eveneens in het dossier bevindende rapport van Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae van 10 januari 2019, pagina 13 e.v. van het dossier, dat het instituut (Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae) geaccrediteerd is door de DAKKS volgens NEN-EN ISO/IEC 17025 voor de forensische werkzaamheden die ze uitvoeren.
Het standpunt van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld of het betreffende instituut voldeed aan de geschiktheidseisen, mist, gelet op het voorgaande, feitelijke grondslag. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder beide parketnummers ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen per parketnummer:
Ten aanzien van parketnummer 96-136564-19:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van rijden onder invloed van 18 maart 2019, pagina’s 2 tot en met 5;
- het rapport drugs in het verkeer van Eurofins Forensics van 5 februari 2019, pagina’s 19 tot en met 22.
Ten aanzien van parketnummer 96-139920-19:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van rijden onder invloed 12 januari 2019, pagina’s 2 tot en met 5;
- het rapport drugs in het verkeer van Eurofins Forensics van 4 februari 2019, pagina’s 15 tot en met 18.
Ten aanzien van parketnummer 96-022812-19:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van rijden onder invloed van 16 januari 2019, pagina’s 2 tot en met 4;
- het rapport van Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae van 10 januari 2019, pagina’s 12 tot en met 15.
Parketnummer 08-135470-19
De raadsman heeft ten aanzien van het feit onder parketnummer 08-135470-19 gesteld dat er bij de insluitingsfouillering geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid van artikel 9 van de Opiumwet. Dit levert volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op, waarvan bewijsuitsluiting de consequentie moet zijn.
In het proces-verbaal van aanhouding, pagina 22 en 23 van het dossier, staat vermeld dat nadat verdachte is overgebracht naar het politiebureau er een insluitingsfouillering plaatsvond. Bij deze insluitingsfouillering zijn in de kleding van verdachte diverse (naar later is vastgesteld) drugs en toebehoren zoals een weegschaaltje, gripzakjes en een metalen buisje worden aangetroffen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, biedt artikel 7 lid 4 Politiewet 2012 een wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van een politieambtenaar om een in te sluiten persoon aan zijn kleding te onderzoeken. De vraag of al dan niet gebruik is gemaakt van de bevoegdheden op grond van artikel 9 Opiumwet, is dan ook niet relevant. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van aanhouding van 24 januari 2019, pagina’s 23 en 24;
- het rapport NFiDENT van 21 mei 2019, pagina 43;
- het rapport NFiDENT van 21 mei 2019, pagina 44;
- het rapport NFiDENT van 21 mei 2019, pagina 45;
- het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming van 24 januari 2019, pagina 55;
- het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming van 24 januari 2019, pagina 59;
- het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming van 24 januari 2019, pagina 61.
Parketnummer 08-021500-20
De raadsman bepleit vrijspraak, en heeft daartoe gesteld dat er op het moment van overbrenging van verdachte naar het politiebureau geen feiten of omstandigheden bestonden waaruit een redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet voortvloeide. Ook stelt de raadsman dat de doorzoeking van de auto van verdachte en het onderzoek aan het lichaam en de kleding van verdachte onrechtmatig waren, omdat geen sprake was van verdenking van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Dit levert volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, waarbij bewijsuitsluiting de consequentie moet zijn.
In het proces-verbaal van aanhouding staat dat de verbalisant op grond van artikel 9 lid 2 Opiumwet een onderzoek in en aan de kleding van verdachte instelde, omdat tegen verdachte ernstige bezwaren bestonden in de vorm van antecedenten en een verklaring van de bijrijder.
Voorts blijkt uit dit proces-verbaal de volgende gang van zaken rondom de aanhouding van verdachte. Verbalisant [verbalisant 3] reed op 13 juni 2019 om 20:35 op de Wethouder Nijhuisstraat te Enschede en zag een Volkswagen Polo passeren met daarin twee personen. Verbalisant [verbalisant 3] herkende de bestuurder van de auto als de hem wegens het voorhanden hebben van harddrugs ambtshalve bekende verdachte. Verbalisant zag in het politiesysteem dat het rijbewijs van verdachte geschorst was. Gelet hierop is verdachte op verdenking van overtreding van artikel 9 lid 5 Wegenverkeerswet aangehouden en door andere verbalisanten vervoerd naar het politiebureau. Ondertussen hoorde verbalisant [verbalisant 3] de bijrijder van verdachte, [naam] , zeggen dat verdachte voor de controle de drugs onder zijn shirt had verstopt. Vervolgens heeft verbalisant in de auto gekeken of hij een legitimatiebewijs kon vinden van [naam] . In plaats daarvan trof verbalisant achter de bijrijdersstoel een gripzakje met witpoeder, een opgerold papieren buisje en meerdere lepels met witte poederresten aan. Deze informatie is doorgegeven aan de hulp officier van justitie, waarna deze toestemming heeft gegeven om de verdachte in de cel zijn broek en onderbroek uit te laten doen. Nadat verdachte alleen zijn broek liet zakken, zag verbalisant een onnatuurlijk grote bobbel in de onderbroek van verdachte zitten ter hoogte van zijn kruis. Nadat verdachte ook zijn onderbroek liet zakken zag verbalisant dat er een doorzichtige zak met daarin allemaal aparte verpakte hoeveelheden wit poeder lag in de onderbroek van verdachte.
Op grond van artikel 9 lid 1 Opiumwet heeft een opsporingsambtenaar (samengevat) indien nodig toegang tot de vervoermiddelen waarvan hun bekend is of redelijkerwijze door hun wordt vermoed, dat daarmee in de Opiumwet verboden middelen worden vervoerd of daarin aanwezig zijn. Op grond van artikel 9 lid 2 Opiumwet is een opsporingsambtenaar bevoegd een persoon aan de kleding te onderzoeken, als deze persoon wordt verdacht van een in de Opiumwet strafbaar gesteld misdrijf. Van een verdenking is ingevolge artikel 27 Sv sprake wanneer uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voorvloeien. Hoewel verdachte in eerste instantie werd staande gehouden voor het geschorste rijbewijs, zijn de feiten en omstandigheden, te weten de bevindingen van verbalisant vrijwel direct na de staande houding in samenhang met de verklaring van de bijrijder, naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van enig drugsdelict. Gelet hierop konden de verbalisanten gebruik maken van de hen in artikel 9 lid 2 van de Opiumwet gegeven bevoegdheid. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het vorenstaande, het onderzoek naar de aangetroffen verdovende middelen en de bekennende verklaring van verdachte op zitting is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv - volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van aanhouding van 13 juni 2019, pagina’s 3 tot en met 5;
- het rapport NFiDENT van 2 januari 2020, pagina’s 19;
- het rapport NFiDENT van 2 januari 2020, pagina’s 20;
- het rapport NFiDENT van 2 januari 2020, pagina’s 21;
- de kennisgeving van inbeslagneming van 14 juni 2019, pagina 22;
- de kennisgeving van inbeslagneming van 14 juni 2019, pagina 23;
- de kennisgeving van inbeslagneming van 14 juni 2019, pagina 24.
Parketnummer 08-195856-19
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het hiernavolgende tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van 15 augustus 2019, pagina 12.
Parketnummer 08-207241-19
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2019 (pagina 3) blijkt het volgende. Op 28 augustus 2019 kwam er bij de politie een melding binnen dat aan [adres 2] te Enschede spandoeken zouden zijn opgehangen. Ter plaatse gekomen, zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een man (later geïdentificeerd als verdachte) op het fietspad staan met een scooter naast zich. Verbalisanten zagen verdachte een pamflet plakken en wilden hem daarom controleren. Verbalisanten zagen dat verdachte een verschrikte blik had en aanstalten maakte om op zijn scooter weg te rijden. Daarop trok verbalisant [verbalisant 2] aan zijn jas, waarna verdachte met zijn scooter viel. Vervolgens stond verdachte weer op, waarna verbalisanten zagen dat verdachte zijn scooter draaide en richting verbalisant [verbalisant 2] reed. Beide verbalisanten zagen dat verdachte bij het passeren van verbalisant [verbalisant 2] , de middelvinger van zijn linkerhand opstak richting verbalisant [verbalisant 2] .
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op 28 augustus 2019 in Enschede spandoeken en pamfletten aan het ophangen was en dat hij daarna hardhandig is aangehouden door een van de verbalisanten, doordat deze hem van zijn scooter aftrapte. Verdachte ontkent zijn middelvinger te hebben opgestoken en zegt dat hij dit niet kan hebben gedaan, omdat hij bezig was te vluchten.
De rechtbank ziet geen redenen om aan de eensluidende verklaringen van twee verbalisanten die op ambtseed zijn opgemaakt te twijfelen en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [verbalisant 2] heeft beledigd door zijn middelvinger naar haar op te steken. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat verdachte ook verbalisant [verbalisant 1] heeft beledigd, waardoor hij voor dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Parketnummer 08-109659-19
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] met fotoblad als bijlage van 2 mei 2019, pagina’s 3 tot en met 8;
- het proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2019, pagina 9.
De rechtbank trof in het dossier geen aanwijzingen voor het betreden en/of zich in de nabijheid van de in het huisverbod genoemde woning ophouden door verdachte, zodat hij voor dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.