ECLI:NL:RBOVE:2020:2490

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
08/952337-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling met fatale afloop na alcoholgebruik en valincident

In de zaak voor de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, is een 31-jarige man vrijgesproken van mishandeling met de dood als gevolg. De rechtbank heeft op 23 juli 2020 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 9 juli 2020. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van G.J. [slachtoffer], wat zou hebben geleid tot diens overlijden op 4 juni 2019, na een val waarbij hij met zijn hoofd op de grond viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het incident op 24 mei 2019 onderzocht. Zowel verdachte als slachtoffer waren onder invloed van alcohol. Na een melding dat het slachtoffer op de grond lag, werd hij naar het ziekenhuis gebracht, waar hij later overleed aan ernstig schedel-hersenletsel. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte in overweging genomen. De verklaringen waren tegenstrijdig en er was onvoldoende bewijs dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen overtuiging bestond dat de verdachte de mishandeling had gepleegd die tot de fatale afloop had geleid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, waarbij ook de emotionele verklaringen van de nabestaanden niet voor het bewijs konden worden gebruikt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952337-19 (P)
Datum vonnis: 23 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M.T.M. Demmer, advocaat te Hengelo (O), naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte G.J. [getuige 3] heeft geslagen dan wel geduwd waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen en als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
Voluit luidt de gewijzigde tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, althans in Nederland, G.J. [getuige 3] heeft mishandeld door:
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met vlakke hand en/of gebalde vuist tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of lichaam te slaan en/of stompen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te duwen tegen het lichaam,
waardoor die [slachtoffer] eenmaal of meermalen (al dan niet mede nadat die [slachtoffer] door verdachte na een voorgaande val op zijn benen was gezet) ten val is gekomen waarbij zijn (achter)hoofd (hard) in contact kwam met het asfalt, althans een andere harde ondergrond,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
In de avond van 24 mei 2019 zijn verdachte en [slachtoffer] vanaf de zendmast van de geheime zender ‘ [naam zender] ’ naar huis gelopen. Zowel verdachte als [slachtoffer] was fors onder invloed van alcoholische drank. Om 21.39.19 uur heeft verdachte de alarmcentrale gebeld en gemeld dat [slachtoffer] op de grond lag. Na de melding is zowel een ambulance als een politieauto ter plaatse gekomen. [slachtoffer] lag op het wegdek. De ambulancebroeders hebben [slachtoffer] overgebracht naar het ziekenhuis in Almelo. Later die avond is [slachtoffer] overgebracht naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede.
Op 4 juni 2019 is [slachtoffer] in dat ziekenhuis overleden.
De bij [slachtoffer] geconstateerde letsels aan het hoofd zijn bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals kan worden opgeleverd door vallen, slaan of stoten, al dan niet tegen of met structuren. Bij het letsel op het achterhoofd was sprake van een schedelbreuk en dat geeft aan dat dat geweld (zeer) hevig moet zijn geweest. Een dergelijke schedelbreuk kan worden verklaard door een val uit staande positie waarbij het hoofd in contact komt met een harde ondergrond, maar ook een hevige krachtsinwerking met een ander hard voorwerp is goed mogelijk.
Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door de verwikkelingen (noodzaak tot ziekenhuisopname, het ontstaan van een uitzichtloze situatie en het stopzetten van medische behandeling) van ernstig schedel-hersenletsel, opgelopen door hevige stomp-botsend
geweldsinwerking op het hoofd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
-
Het ten laste gelegde
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte een of meer van de handelingen heeft verricht die hem ten laste zijn gelegd en of die handelingen als mishandeling kunnen worden aangemerkt. Dat wil zeggen: heeft verdachte [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of tegen het lichaam geduwd waardoor [slachtoffer] een keer of vaker ten val is gekomen, met zijn (achter)hoofd hard op het wegdek terecht is gekomen en waardoor hij is overleden.
Het dossier bevat zowel bewijs voor een fatale rol van verdachte als voor het tegendeel.
- Bewijs tegen verdachte
In de door verdachte gedane 112-melding zegt verdachte tegen de centralist: “Eeehmmm… Ja ik heb ruzie gehad met mijn maat… ik heb hem aan de bek geslagen en hij ligt op de grond. Ja… laten we het daar maar op houden.”
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij samen met [getuige 2] naar de plek van het incident is gegaan. Daar heeft zij [getuige 2] tegen verdachte horen zeggen “jij mag wel weer op agressietraining”. Zij heeft verdachte horen zeggen dat hij [slachtoffer] heeft geslagen, dat [slachtoffer] op de grond is gevallen, dat hij [slachtoffer] heeft opgepakt en dat [slachtoffer] vervolgens weer op de grond is gevallen. Ook heeft zij verdachte horen zeggen dat dat niet zijn bedoeling was.
Getuige [getuige 3] , de vader van [slachtoffer] , heeft op 3 juli 2019 verklaard dat toen hij op
24 mei 2019 bij het ziekenhuis in Almelo arriveerde, verdachte heeft gezegd dat het zijn schuld was en dat hij [slachtoffer] had neergeslagen. Verdachte was daarbij paniekerig, hij praatte met gebaren en was emotioneel. Verdachte heeft dit een aantal keren gezegd.
- Ontlastend bewijs
Verdachte is diverse keren door de politie verhoord en heeft ook ter terechtzitting een verklaring afgelegd. In de kern komt zijn verklaring op het volgende neer.
[slachtoffer] en hij waren dronken en liepen zwalkend achter elkaar. Verdachte liep voorop, hoorde iets, keek om en zag [slachtoffer] op het wegdek liggen. Verdachte heeft [slachtoffer] toen opgepakt, hem bij het T-shirt vastgehouden en hem een aantal keren in het gezicht geslagen om hem wakker te krijgen. Toen verdachte dacht dat het wel weer goed ging, heeft hij hem los gelaten. [slachtoffer] is toen gevallen en is daarbij met zijn hoofd op het wegdek gekomen. Verdachte beschrijft het geluid dat hij toen hoorde als knappen, kraken.
Getuige [getuige 4] , ambulancebroeder, heeft verklaard dat hij na de melding op 24 mei 2019 een persoon op het wegdek zag liggen en dat op een afstandje drie personen stonden. Hij had niet de indruk dat er iets van agressie speelde. Het was vrij rustig. Bij navraag over wat er was gebeurd, vertelde verdachte dat ze samen op pad waren, dat ze aan het dollen waren geweest en dat de man was gevallen. Ze hadden een kratje bier, bessenjenever en wodka gedronken. Ze hadden geen drugs gebruikt.
Over mogelijke verwondingen bij [slachtoffer] heeft [getuige 4] verklaard dat hij behoudens de barstwond op het achterhoofd, geen verwondingen of blauwe plekken heeft gezien, ook niet in het gezicht.
Getuige [getuige 5] , ambulancebroeder, heeft verklaard dat hoewel hij de melding had gekregen dat er sprake zou zijn van een ruzieachtig iets, dat door verdachte ter plaatse is ontkend. Er was een stoeipartij geweest, maar geen ruzie. Verdachte vertelde dat het ravotten of gek doen was geweest, waarbij de ene partij ongelukkig op het achterhoofd was gevallen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij hoorde dat zijn collega [verbalisant 2] verdachte vroeg of er geslagen was. Verdachte zei dat dit niet het geval was en dat [slachtoffer] dat zou kunnen bevestigen als hij weer bij zou komen. Verdachte vertelde dat ze met zijn tweeën naar een geheime zender waren geweest en dat ze heel veel gedronken hadden. Ze waren lopend onderweg naar huis wat aan het ouwehoeren geweest. [slachtoffer] zou gevallen zijn en weer zijn opgestaan. Hierop zou [slachtoffer] opnieuw zijn gevallen en was hij bewusteloos blijven liggen.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat toen hij bij [slachtoffer] op de grond zat, verdachte hem heeft aangesproken. Verdachte kwam bezorgd en geschrokken over. Verdachte vertelde dat ze wat aan het donderjagen waren, dat ze woorden hadden gekregen over het vaderschap. Op de vraag of verdachte [slachtoffer] een klap had gegeven omdat dat aan de verbalisanten was doorgegeven, heeft verdachte gezegd dat ze geen ruzie hadden maar een discussie en dat er wat geduwd werd over en weer. [slachtoffer] was gevallen omdat hij ook teveel had gedronken. Ze hadden met zijn tweeën een krat bier, een fles wodka en nog wat sterke drank op. Bij een duw van verdachte was [slachtoffer] gevallen, maar ook weer opgestaan en daarna uit zichzelf achterover gevallen.
Op de telefoon van verdachte is een spoedtap aangesloten. Hoewel in meerdere telefoongesprekken door verdachte met andere personen wordt gesproken over het incident op 24 mei 2019 en over het letsel van [slachtoffer] , zijn bij het uitluisteren geen gesprekken gehoord waarin verdachte zich er over heeft uitgesproken dat hij [slachtoffer] opzettelijk heeft geslagen dan wel mishandeld. Daar waar het al gaat over de handelingen van verdachte kort voor of tijdens het incident, heeft verdachte in een telefoongesprek met zijn oma en zijn vriendin verteld dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer] omhoog te tillen, maar dat hij hem weer heeft laten vallen en dat [slachtoffer] toen met zijn hoofd op het asfalt is gevallen en dat er toen iets knapte.
-
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank moet, zoals gezegd, de vraag beantwoorden of verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . Het scenario dat door de officier van justitie wordt geschetst, is dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en dat die mishandeling de dood tot gevolg heeft gehad. Verdachte en zijn raadsvrouw schetsen een mogelijk ander scenario. De rechtbank is van oordeel dat het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting voor de diverse scenario’s grond bieden.
De rechtbank houdt bij de verklaringen van de direct betrokkenen rekening met de hectiek en de emoties in de periode kort na de val en de opname en het verblijf van [slachtoffer] in het ziekenhuis. Die verklaringen, met name de zogenoemde de auditu-verklaringen, moeten daarom met enige behoedzaamheid gewogen worden.
De rechtbank houdt ook rekening met het beeld dat gaandeweg, zeker na het overlijden van [slachtoffer] , bij de belastend verklarende getuigen en bij de ter zitting van hun spreekrecht gebruik makende nabestaanden is ontstaan. Bij die getuigen en de nabestaanden is de overtuiging gegroeid dat verdachte geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt en zijn dood heeft veroorzaakt.
Er zijn ook verklaringen van beroepsmatig betrokken getuigen, de ambulancebroeders en de politieagenten. Op basis van hun verklaringen valt voor de rechtbank niet vast te stellen dat van een mishandeling zoals tenlastegelegd sprake is geweest. Daarbij geldt voor de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] dat de duw waarover verdachte verklaard heeft, niet als een mishandeling als bedoeld in artikel 300 Sr gezien kan worden.
Alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat [slachtoffer] is gevallen zonder dat verdachte daar een aandeel in had, dat hij daarna door verdachte rechtop is gezet en weer is gevallen. En dat [slachtoffer] , of door de eerste val of door de laatste val, het fatale letsel heeft opgelopen.
In elk geval heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en dat dit tot deze fatale afloop heeft geleid.
Ter terechtzitting zijn door de zus en de broer van [slachtoffer] en door de moeder van zijn minderjarige zoon indrukwekkende en aangrijpende slachtofferverklaringen afgelegd.
De zus en de broer van [slachtoffer] houden verdachte verantwoordelijk voor de dood van hun broer. Deze verklaringen kunnen en mogen echter niet voor het bewijs gebruikt worden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020.
Mrs. Bos en Van den Berg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.