ECLI:NL:RBOVE:2020:2489

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/08/227340 / HA ZA 19-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van geleverde prefab betonnen bouwelementen en schadevergoeding in het kader van een bouwproject

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Betonfabriek Vrijenban Zuidbroek B.V. (hierna: Vrijenban) betaling van een bedrag van € 34.202,35 van BMN Bouwmaterialen B.V. (hierna: BMN) voor geleverde prefab betonnen bouwelementen. Vrijenban had in de periode van juni 2017 tot maart 2018 betonnen elementen gefabriceerd en geleverd aan BMN, maar BMN had de facturen niet betaald. BMN voerde verweer en stelde dat Vrijenban tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, met name door gebreken in de geleverde elementen. BMN vorderde in reconventie schadevergoeding van € 31.679,06 en ontbinding van de overeenkomst.

De rechtbank Overijssel oordeelde dat BMN niet was geslaagd in het bewijs dat Vrijenban tekortgeschoten was. De rechtbank concludeerde dat de vertraging in de levering van de betonelementen niet voor rekening van Vrijenban kwam, maar het gevolg was van een tekortkoming van een derde partij, de kozijnenleverancier. De rechtbank wees de vordering van Vrijenban tot betaling van de facturen toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, maar wees de vordering van BMN in reconventie af. De proceskosten werden toegewezen aan Vrijenban, waarbij BMN als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/227340 / HA ZA 19-24
Vonnis van 17 juni 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETONFABRIEK VRIJENBAN ZUIDBROEK B.V.,
gevestigd te Zuidbroek,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.I.M. Molenaar te Volendam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMN BOUWMATERIALEN B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.W. Hilhorst te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Vrijenban en BMN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 maart 2019,
  • het proces-verbaal van de comparitie, tevens mondeling tussenvonnis van 19 juni 2019,
  • de akte opgave getuigen alsmede overlegging producties van BMN,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 oktober 2019,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 januari 2020,
  • de conclusie na getuigenverhoor van BMN,
  • de conclusie na getuigenverhoor van Vrijenban.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vrijenban heeft in opdracht en voor rekening van BMN in de periode van juni 2017 tot maart 2018 prefab betonnen bouwelementen gefabriceerd en heeft deze met bijbehorende materialen en diensten aan BMN verkocht en geleverd. Zij heeft daarvoor aan BMN facturen gezonden voor een totaalbedrag van € 34.202,35 inclusief BTW.
Het gaat om de volgende facturen:
17100367 31-07-2017 / vervaldatum 30-08-2017 € 5.388,83
17100563 08-12-2017 creditfactuur (-/- € 157,30)
17100607 24-11-2017 / vervaldatum 24-12-2017 € 15.995,24
18100025 14-02-2018 / vervaldatum 16-03-2018 € 12.975,58
2.2.
In een e-mailbericht van 10 april 2018 schrijft [A] van BMN aan [B] van Vrijenban:
“Zoals ik u al in de mail van 19 februari jl. op de hoogte heb gesteld treft u onderstaand een opsomming aan van de gemaakte kosten vanwege de diverse problemen die zijn ontstaan rondom de leveranties van de prefab wanden voor de 6 kavels 4H1-005, NH-157, HKW-350, HKW-351, MML-15 en Droomzone kavel 6. Een opsomming van deze kosten treft u hieronder aan: (…) Totaal € 23.362,37.Het overzicht is nog niet compleet daar er nog een aantal werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden. Zodra de definitieve kosten bekend zijn zullen wij u een factuur sturen voor de gemaakte kosten, waarna deze verrekend kunnen worden met de openstaande posten.”
2.3.
[C] van Vrijenban reageert daarop bij mail van 13 april 2018. [C] schrijft onder andere: “(…)
Vrijenban heeft 4 dagen te laat geleverd hetgeen volledig is te wijten aan de tekortkoming van de kozijnenleverancier. De schade die u opvoert dient u bij de kozijnenleverancier te verhalen.” Vervolgens gaat [C] in op de schade die hij bij BMN in rekening wil brengen.
Over de geleverde wanden schrijft hij: “(…)
Alle wanden zijn gecontroleerd vóór verzending naar de bouwplaats. Hier zijn geen fouten geconstateerd. Mochten er wel fouten in de wanden zijn geconstateerd dan dient te allen tijde eerst de leverancier daarover geïnformeerd te worden. Ieder bedrijf en zeker ook Vrijenban wil eerst de constateringen doen alvorens zij zelf met een eventuele oplossing komt. Uit het dossier volgt dat u Vrijenban nooit heeft gewaarschuwd of geïnformeerd, (…).”
2.4.
Bij factuur van 24 april 2018 met nummer 18100221 heeft Vrijenban aan BMN schade dan wel meerwerkkosten in rekening gebracht voor een bedrag van € 23.362,37 exclusief BTW (€ 28.268,47 inclusief BTW). De factuur bevat dezelfde opsomming van bedragen als de opsomming van BMN van 10 april 2018. Met het bedrag van deze factuur heeft Vrijenban haar vordering op BMN in deze procedure vermeerderd. Op 28 juni 2018 heeft Vrijenban ten aanzien van deze factuur aan BMN een ingebrekestelling verstuurd.
2.5.
Per e-mailbericht van 23 mei 2018 schrijft [A] (BMN) aan [C] (Vrijenban) met betrekking tot de aanwezigheid van spouwankers op het project in Amsterdam: “
(…)Volgens de productietekeningen zouden er 4 per m2 geplaatst worden en de geleverde wanden hebben er 2 a 3 per m2, zoals u kunt zien op de bijgevoegde foto. Door deze omissie ontstaan er extra kosten door stagnatie en voor het extra bijplaatsen van ankers. (…)”.
2.6.
Op 25 juni 2018 stuurt BMN diverse facturen (26 stuks) aan Vrijenban met kosten die BMN wenst door te berekenen aan Vrijenban. Vrijenban heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen in een aangetekende (ongedateerde) brief.

3.De vorderingen

In conventie
3.1.
Vrijenban vordert, na vermeerdering van eis, veroordeling van BMN tot:
(a) betaling van een bedrag van € 62.470,82 (34.202,35 + 28.268,47) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de respectievelijke vervaldata van de betreffende facturen dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening,
(b) betaling van de geconvenieerde incassokosten ad 15% van de hoofdsom (€ 5.130,35), dan wel een bedrag ter grootte van het bedrag volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis,
(c) betaling van de proceskosten met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van de nakosten (€ 131,= zonder betekening en vermeerderd met € 68,= in geval van betekening).
3.2.
Vrijenban legt aan haar vorderingen, kort samengevat, ten grondslag dat zij overeenkomstig de opdracht van BMN betonnen prefab bouwelementen heeft gefabriceerd en dat zij deze aan BMN heeft geleverd. Dit is gebeurd op basis van de door BMN (dan wel de aannemer) aangeleverde en goedgekeurde tekeningen. Er zijn elementen geleverd voor een bouwproject van vier woningen in Almere en een bouwproject van twee woningen in Amsterdam (genaamd ‘Droomzone’). Vrijenban heeft in de periode juli 2017 – maart 2018 voor de geleverde elementen aan BMN facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 34.202, 35 inclusief BTW. Deze facturen zijn door BMN niet betaald, ook niet nadat BMN tot betaling is aangemaand. Verder stelt Vrijenban dat zij door toedoen van BMN extra kosten heeft moeten maken. Die kosten bedragen volgens Vrijenban een bedrag van € 28.268,47 (inclusief BTW). Zij heeft hiervoor op 24 april 2018 aan BMN een factuur gezonden. Deze factuur is eveneens onbetaald gebleven. Vrijenban stelt dat zij in verband met de onbetaald gebleven facturen de onderhavige procedure is gestart, waarin betaling van factuurbedragen en bijkomende incassokosten en proceskosten wordt gevorderd.
3.3.
BMN heeft verweer gevoerd en dit verweer mondt uit in een tegenvordering (zie hierna). BMN voert tegen de vordering van Vrijenban aan dat Vrijenban toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De tekortkomingen bestaan met name uit gebreken in de prefab wanden. Gaten bestemd voor zogeheten gains zaten op de verkeerde plek, kozijnen waren verkeerd ingestort, aansluitingen klopten niet en er waren te weinig spouwankers aangebracht. BMN voert aan dat de tekortkomingen tijdens de periode van montage van de woningen op de bouwplaats telkens aan Vrijenban zijn kenbaar gemaakt. Er is in dat opzicht veel contact geweest met de heer [D] van Vrijenban. De tekortkomingen hebben ertoe geleid dat BMN tijdens het werk aanpassingen heeft moeten doen. Dit heeft extra werk en extra kosten opgeleverd. Verder voert BMN aan dat een deel van de elementen in Amsterdam te laat is geleverd. Dat leverde stagnatiekosten op bij de montageploeg. In een e-mailbericht van 10 april 2018 van BMN aan Vrijenban zijn de extra kosten op dat moment begroot op € 23.362,37 (exclusief BTW). Uiteindelijk bedragen alle extra kosten een som van € 31.679,06 inclusief BTW. BMN wenst deze kosten in conventie te verrekenen met de vordering van Vrijenban.
In (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
Voor zover het beroep op verrekening van BMN niet gehonoreerd wordt, vordert zij in reconventie veroordeling van Vrijenban tot betaling van schadevergoeding ter grootte van het bedrag van € 31.679,06 (vermeerderd met wettelijke rente). Daarnaast vordert BMN ontbinding van de overeenkomst met Vrijenban, voor zover die overeenkomst nog betrekking heeft op enige betalingsverplichting van BMN. Die ontbinding is gegrond op het tekortschieten van Vrijenban zoals door BMN in conventie uiteen is gezet.
3.5.
Vrijenban heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Uit de conclusies van partijen blijkt dat de bouw van de woningen in Almere en Amsterdam niet vlekkeloos is verlopen. Bij het monteren van de prefab betonelementen deden zich diverse problemen voor. Daarbij bleek immers onder meer dat sparingen ten behoeve van de verticale en de horizontale verbinding van de betonelementen (gains en koppelstrips) niet op de juiste plek zaten, kozijnen niet op de juiste hoogte waren ingestort, en leidingen ten behoeve van bijvoorbeeld elektriciteit die niet op de juiste plek zaten.
Deze problemen kunnen alleen dan op een tekortkoming aan de kant van Vrijenban worden teruggevoerd, als zij de betonelementen niet conform de tekeningen heeft geproduceerd en afgeleverd. Dus afwijkend ten opzichte van de tekeningen van de betonelementen. In dat geval beantwoordden de bouwelementen niet aan de koopovereenkomst. Dit betekent dat het van belang is dat de oorzaak van de ontstane problemen duidelijk wordt. Theoretische oorzaken zijn: fouten in de tekeningen die aan de fabricage van de bouwelementen ten grondslag liggen, fouten in het fabricageproces bij Vrijenban, of fouten in de werkwijze van de door BMN ingeschakelde montageploeg, dat wil zeggen de montageploeg heeft niet steeds het correcte betonelement op een specifieke plek gemonteerd.
Vaststaat dat Vrijenban de bouwelementen heeft geproduceerd aan de hand van de aan haar ter beschikking gestelde tekeningen en dat de montage van de betonelementen op de bouwplaats niet haar opdracht was.
4.2.
Volgens BMN ligt de oorzaak van de problemen bij Vrijenban: Vrijenban is toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst. BMN heeft daar juridische gevolgen aan verbonden, zoals een recht op schadevergoeding en – in conventie – een beroep op verrekening met het bedrag van de schade. In reconventie heeft BMN in het verlengde daarvan (voorwaardelijk) ontbinding en betaling van schadevergoeding gevorderd.
4.3.
In verband met dit verweer is in aansluiting op het mondelinge debat tussen partijen op de comparitie van 19 juni 2019 bij mondeling tussenvonnis aan BMN een bewijsopdracht gegeven.
Aan BMN is opgedragen te bewijzen:
(1) dat de betonnen bouwelementen - voor het werk in Almere - niet aan de koopovereenkomst van partijen hebben beantwoord;
(2) dat ten aanzien van het werk in Amsterdam het tekort aan spouwankers in de panelen, namelijk 2 à 3 spouwankers per vierkante meter in plaats van 4, een tekortkoming van Vrijenban is;
(3) dat de levering van de wanden voor het project in Amsterdam ten opzichte van de gemaakte afspraken te laat heeft plaatsgevonden.
4.4.
Als getuigen aan de kant van BMN zijn gehoord [E] (Bouw 2000, aannemer van de bouwprojecten), [A] (werknemer van BMN). Aan de kant van Vrijenban zijn gehoord [C] (directeur van Vrijenban), [F] (voorman/productieleider bij Vrijenban) en [D] (destijds accountmanager bij Vrijenban, maar sinds 1 januari 2020 niet meer bij Vrijenban in dienst).
Juist is dat de verklaring van [C] gelijk staat met een partijgetuigenverklaring vanwege zijn positie als directeur van Vrijenban. De rechtbank houdt bij de weging van zijn verklaring daarmee rekening.
4.5.
De drie bewijsopdrachten worden hierna besproken. De rechtbank merkt daarbij op dat de bewijsopdracht sub (1) zich ook tot de betonelementen bestemd voor de woningen te Amsterdam had moeten uitstrekken, omdat vooral tijdens het getuigenverhoor duidelijk is geworden dat de hiervoor (4.1.) bedoelde klachten van BMN ook de betonelementen voor dat werk betreffen. Tijdens het getuigenverhoor zijn ook de klachten ten aanzien van het project te Amsterdam met de getuigen besproken.
Ad 1 - bouwelementen beantwoorden niet aan de koopovereenkomst
4.5.1.
Volgens de verklaringen van de getuigen van BMN voldeden de bouwelementen niet aan de tekeningen, maar volgens de getuigen van Vrijenban voldeden de elementen daaraan wel.
De rechtbank acht vooral van belang dat uit de verklaringen niet blijkt dat het werk is stilgelegd om ter plekke aan de hand van de tekeningen te controleren in hoeverre de geprefabriceerde betonelementen aan de tekeningen voldeden. Alleen [D] heeft verklaard dat bij een controle bleek, nadat hij door [A] van BMN was gebeld, dat een sparing ten behoeve van een kozijn conform de tekening was en dat de afmetingen van de elementen klopten met de tekeningen.
Nadat de elementen in de woningen waren geplaatst en afgewerkt (gestukt) kon (en kan) een dergelijke controle niet meer plaatsvinden, tenzij wellicht door middel van een destructief onderzoek, maar dat stuit op begrijpelijke bezwaren van de bewoners.
Vanuit praktisch oogpunt bezien valt te begrijpen dat BMN ervoor heeft gekozen om vertraging te voorkomen en de problemen in het werk zoveel mogelijk zelf ter plekke op te (doen) lossen. Deze gang van zaken heeft er echter toe geleid dat ook achteraf niet meer kan worden vastgesteld waar precies de oorzaak ligt van de montageproblemen, met name of Vrijenban blaam treft. Dat de oorzaak erin is gelegen dat de betonelementen niet klopten met de tekeningen is door BMN niet bewezen. Bij gebrek aan dit bewijs kan niet worden aangenomen dat de betonelementen niet aan de koopovereenkomst hebben beantwoord. Uit de omstandigheid dat [D] van Vrijenban eraan heeft bijgedragen dat sommige klachten zijn opgelost, en dat hij met [A] van BMN heeft gesproken over de problemen, kan in redelijkheid niet een aanvaarding van aansprakelijkheid van Vrijenban voor de geconstateerde problemen worden afgeleid, daargelaten de vraag of [D] in dat opzicht Vrijenban wel kon binden. Bij deze stand van zaken kan in het midden worden gelaten of wellicht sprake was van een gecombineerde koop-/aannemingsovereenkomst of een – door Vrijenban bepleite – aannemingsovereenkomst.
Ad 2 - te weinig spouwankers
4.5.2.
Eén van de concrete verwijten van BMN betrof dat te weinig spouwankers in de elementen waren aangebracht, namelijk twee à drie per vierkante meter in plaats van vier.
De rechtbank komt op grond van de stukken en de getuigenverklaringen tot de conclusie dat deze specifiek genoemde tekortkoming, die door Vrijenban zou zijn veroorzaakt, niet kan worden vastgesteld. Van belang is het volgende. Vrijenban heeft op de comparitie gesteld, onder verwijzing naar een tekening van een betonelement voor het werk te Amsterdam (productie 14 van Vrijenban), dat daarop een aantal van vier spouwankers per vierkante meter is aangegeven. Volgens Vrijenban heeft zij dat aantal aangehouden. De getuigenverklaringen aan de kant van Vrijenban onderschrijven dat. Volgens de verklaringen van [C] en [F] worden standaard vier à vijf spouwankers gemonteerd. De stelling van BMN dat het blijkens een e-mailwisseling van 20 maart 2017 tussen de aannemer (Bouw 2000) en BMN meer zouden moeten zijn (namelijk zes per vierkante meter, productie G.17) klopt volgens Vrijenban dus niet met de vermelding op de door Vrijenban aangewezen tekening. De rechtbank stelt vast dat BMN daartegenover geen afdoende verklaring heeft gezet. Verder heeft BMN aangevoerd dat zij op 23 mei 2018 aan Vrijenban een e-mail heeft gestuurd met een foto (productie 13 van BMN). Volgens BMN volgt uit het e-mailbericht en de foto dat er te weinig spouwankers (dat wil zeggen minder dan vier per vierkante meter) zouden zijn aangebracht. Zowel getuige [A] (BMN) als getuige [C] (Vrijenban) hebben echter verklaard dat uit de door BMN overgelegde foto niet valt op te maken dat er minder dan vier spouwankers per vierkante meter zijn aangebracht. De rechtbank kan dat op grond van de foto zelf ook niet vaststellen. Een tekortkoming van Vrijenban op dit punt kan daarom niet worden aangenomen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat BMN niet is geslaagd in dit deel van de bewijsopdracht.
Ad 3 - te late levering in Amsterdam
4.5.3.
Ten slotte is een bewijsopdracht gegeven ten aanzien van de stelling van BMN dat de levering van de wanden voor het project in Amsterdam ten opzichte van de gemaakte afspraken te laat heeft plaatsgevonden. Het gaat er daarbij uiteraard om, ook al blijkt dat niet met zoveel woorden uit de tekst van de bewijsopdracht, of Vrijenban aansprakelijk is voor de volgens BMN ontstane stagnatieschade. In productie 8 van BMN, onder meer een Whatsappbericht van [D] aan [G] staat dat
de planning voor de te leveren casco voor a.s. maandag niet gaat lukken. Volgens de verklaring van [A] is er te laat geleverd en had [G] , die de elementen zou plaatsen, een bouwploeg klaar staan die daarom niet aan de slag kon. Ook [D] heeft verklaard dat later is geleverd dan de afspraak was. Vrijenban stelt de vertraging al te hebben erkend. De vertraging in de aflevering van deze betonelementen staat dus vast.
4.5.4.
De vraag is of deze vertraging Vrijenban schadeplichtig maakt. Zowel [C] als [D] hebben in hun verklaringen de vertraging in verband gebracht met de te late aanlevering van kozijnen die in de betonelementen ingestort moesten worden. Die kozijnen waren volgens hun verklaringen door (volgens de verklaring van [A] : vermoedelijk) Bouw 2000 bij een derde partij besteld, maar die partij, althans Bouw 2000, kon de kozijnen niet op tijd bij Vrijenban afleveren om die door haar in de betonelementen te laten instorten. [A] heeft als getuige deze verklaring voor de vertraging niet bestreden, welke verklaring de aansprakelijkheid van Vrijenban voor mogelijke stagnatieschade uitsluit. Volgens de verklaring van [A] was hij er niet van op de hoogte. Uit de conclusie na enquête van BMN volgt niet dat BMN alsnog heeft onderzocht wat de gang van zaken met betrekking tot de kozijnen is geweest (wie die had besteld en gemaakt en bij Vrijenban al dan niet te laat had afgeleverd), hoewel het op haar weg lag de verklaring van [C] en [D] voldoende gemotiveerd te weerleggen. Nu zij dat heeft nagelaten, neemt de rechtbank, mede gelet op de verklaringen van [C] en [D] , als vaststaand aan dat de vertraging in de levering het gevolg is geweest van de vertraging in de aanlevering van de kozijnen en dat de vertraging in de levering van de betonelementen daarom niet voor rekening van Vrijenban komt.
4.6.
De conclusie van de rechtbank is dat BMN niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van tekortkomingen die aan Vrijenban kunnen worden toegerekend. Zij is dus niet aansprakelijk voor eventuele schade aan de kant van BMN. Van verrekening van schade met de facturen van Vrijenban inzake de geleverde elementen kan daarom geen sprake zijn.
4.7.
Op grond van het feit dat Vrijenban de door BMN bestelde betonnen bouwelementen heeft gefabriceerd en geleverd, dient BMN de daarbij behorende koopprijs (volgens de facturen met nummers 17100367, 17100563, 17100607 en 18100025) te voldoen. De door Vrijenban gevorderde som van € 34.202,35 is daarom toewijsbaar.
4.8.
In verband met de vertraging in de betaling van voornoemde facturen is tevens de wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) over die facturen verschuldigd geworden, te rekenen vanaf de vervaldata van de betreffende facturen tot aan de dag van volledige betaling.
4.9.
Vrijenban heeft tevens (primair) vergoeding van geconvenieerde buitengerechtelijke incassokosten, berekend op 15% van de hoofdsom, gevorderd. Hoewel BMN zich in de hoofdzaak niet heeft verzet tegen de stelling van Vrijenban dat de incassokosten door middel van haar algemene voorwaarden zijn overeengekomen, zal de rechtbank de vordering op dit punt afwijzen, omdat de Rechtbank Noord-Nederland in het incidenteel vonnis van 14 november 2018 het beroep van BMN op de vernietiging van de algemene voorwaarden heeft gehonoreerd. Dit betekent dat de incassokosten niet conform haar algemene voorwaarden kunnen worden berekend.
4.10.
Vrijenban heeft genoegzaam gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Dat is ook niet betwist. Gelet op geldende jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2015:1868) dient de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te worden gehanteerd voor de hoogte van het toewijsbare bedrag. Er is door Vrijenban immers niet gesteld dat de werkelijke kosten hoger zijn dan dit staffelbedrag. Toewijsbaar is daarom het bedrag van € 1.117,02. De gevorderde rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding, 22 mei 2018.
4.11.
Vrijenban heeft daarnaast, bij vermeerdering van eis, betaling gevorderd van een bedrag van € 28.268,47 vanwege door toedoen van BMN gemaakte kosten. De rechtbank stelt vast dat een deugdelijke onderbouwing van zowel de aansprakelijkheid van BMN als de hoogte van deze vordering ontbreekt. Bovendien betwist BMN de verschuldigdheid van dit bedrag. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.12.
Als deels in het ongelijk gestelde partij dient BMN te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vrijenban begroot op € 81,00 voor explootkosten, € 1.950,00 voor griffierecht, € 50,00 voor getuigentaxe, € 2.780,00 voor salaris gemachtigde (gebaseerd op het liquidatietarief voor rechtbanken, tarief III, 4 punten te weten: eis 1 punt, comparitie 1 punt, getuigenverhoor BMN ½ punt, getuigenverhoor eigen zijde 1 punt, conclusie na getuigenverhoor ½ punt). Dat is samen een bedrag van € 4.861,00.
4.13.
Over laatstgenoemd bedrag van de proceskosten is de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) verschuldigd bij niet tijdige betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na betekening van het vonnis.
4.14.
Vrijenban heeft tevens vergoeding van nakosten gevorderd. Deze kosten worden toegewezen als gevorderd, dat wil zeggen een bedrag van € 131,00 zonder betekening van het vonnis en vermeerderd met € 68,00 in geval van betekening. Bij niet tijdige betaling is tevens de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze kosten toewijsbaar.
in reconventie
4.15.
BMN heeft een vordering in reconventie ingesteld voor het geval haar beroep op verrekening in conventie niet gehonoreerd zou worden. Zoals uit de overwegingen in conventie blijkt, is aan die voorwaarde is voldaan. Een beoordeling van de vordering in reconventie is daarom aan de orde.
4.16.
De vordering van BMN in reconventie moet worden afgewezen. BMN heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat Vrijenban toerekenbaar is tekortgeschoten. Zoals volgt uit de overwegingen in conventie, is een toerekenbare tekortkoming aan de kant van Vrijenban niet komen vast te staan. Van ontbinding en/of schadeplichtigheid kan daarom geen sprake zijn.
4.17.
Door BMN is nog gesteld dat met Vrijenban contact is geweest over tekortkomingen in het werk. Zo is er een bespreking geweest op 7 september 2018. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat niet is gesteld of gebleken dat tussen partijen een concrete afspraak is gemaakt over verdeling en betaling van eventuele kosten. Tussen partijen staat wel vast dat in september 2018 een bespreking heeft plaatsgevonden, maar niet dat op dat moment daadwerkelijk afspraken zijn gemaakt. Daaruit kan dus geen betalingsverplichting aan de kant van Vrijenban worden afgeleid.
4.18.
Als in het ongelijk gestelde partij dient BMN te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vrijenban begroot op € 347,50 (gebaseerd op een half punt, één proceshandeling namelijk de eis in reconventie en het liquidatietarief rechtbanken, tarief III).
4.19.
In reconventie is door Vrijenban niet om vergoeding van nakosten en rente over proceskosten gevraagd. Een veroordeling tot betaling van deze kosten zal daarom achterwege blijven. Evenmin is gevraagd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit zal daarom eveneens niet worden opgenomen in onderstaande beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt BMN om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vrijenban te voldoen:
- een bedrag van € 34.202,35 vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van de betaling;
- een bedrag van € 1.117,02 voor buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 22 mei 2018 tot de dag van de betaling;
5.2.
veroordeelt BMN in de kosten van de procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vrijenban begroot op € 4.861,00 te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW bij niet tijdige betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na betekening van het vonnis;
5.3.
veroordeelt BMN in de kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, thans begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met - onder de voorwaarde dat BMN niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden -, een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, BMN daarover de wettelijke rente van artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
In reconventie
5.6.
wijst de vordering van BMN af;
5.7.
veroordeelt BMN in de kosten van de procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vrijenban begroot op € 347,50;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020. [1] (AP)

Voetnoten

1.type: