ECLI:NL:RBOVE:2020:2474

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C/08/242885 / KG RK 20-39
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoeker tegen rechters en griffie van de Rechtbank Overijssel

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 16 januari 2020 een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters mr. E. Hoekstra, mr. A. Oosterveld, en mr. A. de Boer, die betrokken waren bij de behandeling van zijn zaak geregistreerd onder AWB 18/2096. Daarnaast heeft verzoeker op 21 januari 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. A.P.W. Esmeijer, teamvoorzitter van de afdeling Bestuursrecht, en de griffie van de rechtbank Overijssel. De wrakingskamer heeft op 12 juni 2020 het wrakingsverzoek openbaar behandeld, waarbij verzoeker en mr. Hoekstra aanwezig waren, terwijl de andere rechters niet verschenen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker zich beklaagde over de manier waarop zijn brieven aan de rechtbank werden behandeld, en dat hij vond dat de rechterlijke macht niet optrad ter bescherming van de burgers tegen de overheid. Verzoeker heeft de rechters beschuldigd van partijdigheid en corrupt gedrag, en heeft het gebruik van het woord 'fascisme' in de rechtszaal verdedigd. De rechters hebben echter aangegeven dat de wrakingsgrond niet objectief gerechtvaardigd was en dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procesbeslissingen.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking van de griffie, omdat deze niet onder de wrakingsregeling valt. Wat betreft mr. Esmeijer heeft de wrakingskamer geoordeeld dat hij als behandelend rechter kan worden aangemerkt, maar dat de gronden voor wraking niet objectief gerechtvaardigd zijn. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de rechters zich aan de fatsoensnormen hebben gehouden en dat de procedure op een ordelijke wijze is verlopen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/242885 / KG RK 20-39
Beslissing van 3 juli 2020
in de zaak van
[verzoeker] ,
hierna te noemen [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting van 16 januari 2020 heeft [verzoeker] een mondeling verzoek tot wraking gedaan van mr. E. Hoekstra, mr. A. Oosterveld, en mr. A. de Boer, rechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid als meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder AWB 18/2096, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van 16 januari 2020.
1.2.
Bij op 21 januari 2020 ingekomen verzoek van 13 januari 2020 heeft [verzoeker] naast de hiervoor genoemde rechters voorts een verzoek tot wraking gedaan van mr. A.P.W. Esmeijer, eveneens rechter in deze rechtbank, tevens teamvoorzitter van de afdeling Bestuursrecht in deze rechtbank, alsmede tot wraking van de griffie van de rechtbank Overijssel.
1.3.
Mrs. Hoekstra, Oosterveld, De Boer en Esmeijer hebben niet berust in de wraking.
1.4.
De wrakingskamer heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de behandeling in de zaak, geregistreerd onder AWB 18/2096, op 16 januari 2020;
- de correspondentie van [verzoeker] aan de wrakingskamer;
- de door mr. Hoekstra ingezonden reactie namens de wrakingskamer;
- de door mr. Esmeijer ingezonden reactie naar aanleiding van het wrakingsverzoek.
1.5.
Het wrakingsverzoek is op 12 juni 2020 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen [verzoeker] en mr. Hoekstra.
1.6.
Mrs. Oosterveld, De Boer en Esmeijer hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De procedure waarin [verzoeker] het wrakingsverzoek heeft gedaan is een procedure van [verzoeker] tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede als verweerder, waarin de [bedrijf] B.V. belanghebbende is.
2.2.
In die procedure is, voorafgaand aan de behandeling op 16 januari 2020, een brief van [verzoeker] , die hij aan het dossier toegevoegd wilde zien, door teamvoorzitter mr. Esmeijer met een begeleidende brief naar hem retour gestuurd. In de begeleidende brief is medegedeeld dat de brief van [verzoeker] vanwege de toonzetting niet aan het dossier is toegevoegd.
2.3.
Tijdens de behandeling op 16 januari 2020 is aan [verzoeker] gemeld dat een nieuwe brief van hem eveneens met een begeleidende brief aan hem zal worden geretourneerd. In die begeleidende brief wordt [verzoeker] in overweging gegeven zijn brieven opnieuw in te dienen, maar dan ontdaan van beledigende teksten.
2.4.
[verzoeker] heeft tijdens die behandeling het woord fascisme in de mond genomen door te stellen dat de overheid op fascistische wijze een faciliterende rol speelt in de twintig jaar durende overlast door de [bedrijf] . Mr. Hoekstra heeft, als voorzitter van de meervoudige kamer, [verzoeker] geboden om dat woord niet in de rechtszaal te gebruiken.

3.Het wrakingsverzoek

[verzoeker] legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Hij stelt dat de rechterlijke macht de burgers niet tegen de overheid beschermt en dat de rechterlijke macht niet mag bepalen welke stukken wel of niet aan een dossier worden toegevoegd. De rechterlijke macht mag ook niet bepaalde stukken uit het dossier halen en terugsturen. Volgens [verzoeker] hebben
mr. Esmeijer en de griffie het dossier in deze procedure aangepast ten behoeve van de gemeente Enschede door bepaalde stukken aan hem terug te sturen en niet in het dossier te laten. Hierdoor is, zo wordt gesteld, het dossier gekleurd geraakt. Dit druist in tegen het principe dat een overheidsorgaan betrouwbaar moet zijn in haar handelen, aldus [verzoeker] .
Voorts meent hij dat de rechters Hoekstra, Oosterveld en De Boer dit corrupte handelen van mr. Esmeijer en de griffie hebben gedekt en ondersteund door dit niet als fascistisch, corrupt, onfatsoenlijk of lomp gedrag te willen betitelen. [verzoeker] is voorts van mening dat fascisme een normaal en fatsoenlijk woord is, dat in de uitspraak moet komen, zodat een hogere instantie zich daarover kan uitlaten.

4.Het standpunt van mrs. Hoekstra, Oosterveld, De Boer en Esmeijer

4.1.
Mrs. Oosterveld en De Boer hebben laten weten niet in de wraking te berusten en zich te conformeren aan het standpunt van de voorzitter, mr. Hoekstra.
4.2.
Mr. Esmeijer heeft bij brief van 14 februari 2020, ingekomen op dezelfde datum, aangevoerd dat alleen rechters die een zaak behandelen kunnen worden gewraakt, zodat [verzoeker] op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Hij is voorts van mening dat de klacht volgens de Klachtenregeling van de rechtbank voor verdere behandeling aan het bestuur van de rechtbank dient te worden doorgezonden. Indien de wrakingskamer anders mocht oordelen en de wraking en/of klacht inhoudelijk mocht beoordelen, dan berust hij niet in de wraking. Hij voert aan dat het partijen weliswaar vrij staat om naar voren te brengen wat zij voor de behandeling van hun zaak van belang vinden, maar dat is volgens hem geen vrijbrief voor allerlei beledigende teksten. Medewerkers van de rechtspraak dienen erop toe te zien dat de redelijke fatsoensnormen in acht worden genomen. Hij meent voorts dat [verzoeker] in zaken al geruime tijd redelijke fatsoensnormen overschrijdt. De toonzetting, strekking en formulering van zijn brieven is gezag-ondermijnend en bevatten bovendien persoonlijke beledigingen die rechtstreeks gericht zijn aan de rechters die zijn zaken hebben behandeld en/of behandelen, evenals aan bestuursorganen en hun vertegenwoordigers, aldus mr. Esmeijer.
4.3.
Mr. Hoekstra berust evenmin in het verzoek tot wraking. Zij stelt als voorzitter van de meervoudige kamer de taak te hebben om de orde ter zitting te handhaven. In dat kader acht zij het van belang dat partijen hun visie geven op de zaak zonder daarbij kwetsend en/of beledigend te zijn richting hun wederpartij en/of de rechtbank. Dat geldt voor alle partijen in alle zaken en dus ook voor [verzoeker] . Tijdens de behandeling bestempelde [verzoeker] het handelen van de overheid als fascistisch, waarop zij [verzoeker] heeft laten weten dat zij niet wilde dat hij dergelijke bewoordingen gebruikte. Zij vond dat [verzoeker] de grenzen van de goede procesorde in vergaande mate overschreed, reden waarom zij heeft ingegrepen. Zij meent echter dat dit niets zegt over haar inhoudelijke beoordeling van de zaak, laat staan die van de meervoudige kamer, nu haar ingrijpen slechts te maken had met het bewaken van een goede procesorde.
Voor zover het wrakingsverzoek van [verzoeker] ook betrekking heeft op de briefwisseling met de rechtbank voorafgaand aan de zitting, berust zij daarin evenmin. Zij merkt op dat de brief door de teamvoorzitter is teruggestuurd vanwege de toonzetting, strekking en formulering van die brief. Dit is tevoren is afgestemd met de leden van de meervoudige kamer. Volgens haar heeft de beslissing om die brief naar [verzoeker] terug te sturen wederom te maken met het bewaken van de goede procesorde; eenieder die bij de rechtbank procedeert, dient zich te houden aan basale fatsoensnormen, ook [verzoeker] , aldus Hoekstra.
Mrs. Oosterveld en De Boer hebben laten weten zich te conformeren aan het standpunt van de voorzitter.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
Uit vorenstaande blijkt dat slechts de rechters die bemoeienis hebben met de desbetreffende zaak kunnen worden gewraakt, waarbij onder rechter moet worden verstaan een met rechtspraak belast lid van een met civiele rechtspraak belast gerecht. De griffie valt hier niet onder, zodat een verzoek tot wraking van de griffie niet mogelijk is, reden waarom [verzoeker] in zijn verzoek tot wraking van de griffie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.3.
Hoewel mr. Esmeijer feitelijk evenmin een behandelend rechter in genoemde zaak is, heeft hij de brief van [verzoeker] geretourneerd, waarmee hij een beslissing in de procedure van [verzoeker] heeft genomen op grond waarvan de wrakingskamer ook mr. Esmeijer als behandelend rechter in de zin van artikel 8:15 Awb zal aanmerken. [verzoeker] is daarom ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. Esmeijer wat betreft de beslissing om de brief van [verzoeker] terug te sturen.
5.4.
De door [verzoeker] aangevoerde gronden zien op of zijn terug te leiden tot procesbeslissingen die op enig moment in het proces (of voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting) door de behandelende rechters zijn genomen en hebben betrekking op de wijze waarop een procedure wordt gevoerd. De wrakingskamer stelt voorop dat het niet aan de wrakingskamer is om die beslissingen inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen (onwelgevallige) procesbeslissingen. Daarvoor is toetsing in hoger beroep de aangewezen procedure. Nu [verzoeker] deze procesbeslissingen wel ten grondslag heeft gelegd aan zijn verzoek kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden, de rechters beslissingen hebben genomen die zo onbegrijpelijk zijn, dat daar redelijkerwijs geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechters zijn ingegeven.
5.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is van vooringenomenheid geen sprake.
5.6.
In de algemeen geldende, door het gehele team Bestuur gedragen, beleidslijn is bepaald dat voor iedere rechtszoekende zekere fatsoensnormen gelden. Dat [verzoeker] het daar niet mee eens is en dat hij als eerste en - tot op heden - enige daarmee wordt geconfronteerd, leidt niet noodzakelijk tot de conclusie dat er sprake is van (schijn van) partijdigheid. [verzoeker] is bovendien, zo blijkt uit de door mr. Esmeijer gestuurde begeleidende brief, in de gelegenheid gesteld om volgens de normale procesrechtelijke regels en fatsoensnormen zijn zakelijk argumenten naar voren te brengen.
5.7.
De door [verzoeker] geschetste omstandigheden tijdens de behandeling op
16 januari 2020 vormen naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin een zwaarwegende aanwijzing dat de meervoudige kamer jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de vrees daarvoor gerechtvaardigd is. Hoewel de voorzitter begrip heeft voor alle emoties en frustraties die een procedure met zich meebrengen, achtte zij de door [verzoeker] gebezigde woorden volgens de ingezette beleidslijn onfatsoenlijk en onnodig grievend. Dat [verzoeker] het daar niet mee eens is, maakt niet dat er sprake is van (schijn van) vooringenomenheid. Een zitting moet ordelijk verlopen en het is in zijn algemeenheid de taak van de rechter, in dit geval de voorzitter, om de orde op de zitting te bewaken. Het is tegen de achtergrond van de genoemde beleidslijn te begrijpen dat zij [verzoeker] heeft verzocht om het gebruik van bepaalde woorden achterwege te laten.
5.8.
Tot slot overweegt de wrakingskamer dat zij het met [verzoeker] eens is dat er sprake is geweest van een inperking van zijn recht om mondeling en schriftelijk zijn standpunt naar voren te brengen. Het is echter niet zo dat [verzoeker] niet kan opkomen tegen de beslissingen daartoe. Dat zou hij in een beroepsprocedure kunnen doen. Zoals hierboven overwogen is echter zijn verzoek tot wraking op die grond hier niet toewijsbaar.
5.9.
Het verzoek van [verzoeker] moet dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek met betrekking tot de griffie.
wijst overigens het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.L. Smit en M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.