ECLI:NL:RBOVE:2020:2472

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
08/123563-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door aanrijding van verkeersregelaar met personenauto

Op 19 januari 2018 vond er in Zwolle een incident plaats waarbij een 30-jarige man met zijn auto inreed op een verkeersregelaar. De verkeersregelaar was werkzaam tijdens een open dag van een school en droeg een oranjekleurig verkeersvest. De verdachte, die eerder een woordenwisseling had met de verkeersregelaar, reed met hoge snelheid achteruit en vervolgens vooruit tegen de verkeersregelaar aan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur en een rijontzegging van 6 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, omdat hij de kans op letsel voor de verkeersregelaar had aanvaard. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk achteruit had gereden tegen de verkeersregelaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en een eigen bedrijf had. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet voldoende kon worden gerelateerd aan het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/123563-18 (P)
Datum vonnis: 21 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, dan wel aan mishandeling, door met een personenauto tweemaal - eerst achteruit en vervolgens vooruit rijdend - tegen [aangever] aan te rijden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2018 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto:
- ( met hoge snelheid, althans plotseling accelerend) achteruit is gereden tegen de benen, althans tegen het lichaam van die [aangever] aan (terwijl die [aangever] zich op (zeer) korte afstand van zijn, verdachtes voertuig, bevond) en/of
- ( vervolgens) (met hoge snelheid, althans plotseling accelerend) vooruit is gereden tegen de benen, althans tegen het lichaam van die [aangever] aan (terwijl die [aangever] zich op (zeer) korte afstand van zijn, verdachtes voertuig, bevond, ten gevolge waarvan die [aangever] op de motorkap van voornoemde auto terecht is gekomen en/of vervolgens enkele meters is meegesleurd en/of vervoerd, ten gevolge waarvan die [aangever] van de motorkap van die personenauto is afgevallen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2018 te Zwolle [aangever] heeft mishandeld door als bestuurder van een personenauto:
- ( met hoge snelheid, althans plotseling accelerend) achteruit te rijden tegen de benen, althans tegen het lichaam van die [aangever] aan (terwijl die [aangever] zich op (zeer) korte afstand van zijn, verdachtes voertuig, bevond) en/of
- ( vervolgens) (met hoge snelheid, althans plotseling accelerend) vooruit te rijden tegen de benen, althans tegen het lichaam van die [aangever] aan (terwijl die [aangever] zich op (zeer) korte afstand van zijn, verdachtes voertuig, bevond, ten gevolge waarvan die [aangever] op de motorkap van voornoemde auto terecht is gekomen en/of vervolgens
enkele meters is meegesleurd en/of vervoerd, ten gevolge waarvan die [aangever] van de motorkap van die personenauto is afgevallen);

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Het dossier bevat, voor zover hier van belang, de aangifte van [aangever] , getuigen-verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte. Bij de rechter-commissaris heeft de zoon van verdachte een verklaring afgelegd en heeft ook aangever [aangever] nogmaals verklaard. Ter terechtzitting zijn verder op verzoek van de verdediging beelden getoond waarop het laatste deel van het incident zichtbaar is.
Uit de verklaringen kan worden afgeleid dat zich op 19 januari 2018 een incident heeft voorgedaan tussen verdachte en aangever [aangever] , die op dat moment als verkeersregelaar werkzaam was. Dit incident valt in de tenlastelegging in twee momenten uiteen; verdachte wordt onder het eerste gedachtestreepje verweten dat hij opzettelijk aangever heeft aangereden terwijl hij achteruit reed en onder het tweede gedachtestreepje dat hij (vervolgens) opzettelijk aangever heeft aangereden terwijl hij vooruit reed. De rechtbank zal hierna op beide onderdelen afzonderlijk ingaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld, met dien verstande dat de onder het eerste gedachtestreepje weergegeven feitelijkheden - het opzettelijk aanrijden van aangever bij het achteruit rijden - niet kunnen worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. In dit verband is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de verklaringen van aangever, nu deze verklaringen op onderdelen worden weerlegd door de videobeelden van het incident en door andere verklaringen in het dossier.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen met betrekking tot het eerste gedachtestreepje
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever dat hij door de auto van verdachte geraakt werd, steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 2] . Dat is echter niet zonder meer voldoende voor het oordeel dat verdachte hierbij opzettelijk heeft gehandeld.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat aangever pas in tweede instantie, bij de rechter-commissaris, heeft verklaard dat hij via de achteruitkijkspiegel oogcontact met verdachte had toen verdachte de auto startte en achteruit reed, terwijl aangever hierover in eerste instantie niets heeft verklaard. Daar komt bij dat door de verdediging gemotiveerd is betwist dat er via een spiegel oogcontact is geweest. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaringen niet kan worden uitgesloten dat verdachte
nietheeft waargenomen dat aangever kort achter zijn auto stond toen hij naar achteren reed. Niet kan dus bewezen worden dat verdachte opzettelijk tegen aangever is aangereden bij het achteruit rijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Overwegingen met betrekking tot het tweede gedachtestreepje
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van aangever [aangever] bij de politie en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vast dat [aangever] op enig moment op zeer korte afstand voor de auto van verdachte is gaan staan en dat verdachte vervolgens plotseling met zijn auto is opgetrokken en vooruit is gereden tegen [aangever] aan, die daardoor op de motorkap terecht is gekomen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [aangever] letsel, niet zijnde zwaar lichamelijk letsel, heeft opgelopen. De door de raadsman op zichzelf terecht benoemde inconsistenties in de verschillende verklaringen over de gereden snelheid, de duur van het incident en de vraag of verdachte van de motorkap is gevallen dan wel gesprongen, doen aan voorgaande vaststelling niet af, nu de verklaringen ten aanzien van hetgeen de rechtbank vaststelt met elkaar overeenkomen en elkaar ondersteunen. De rechtbank heeft geen reden om in zoverre aan de juistheid van die verklaringen te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bovendien niet anders zijn dan dat verdachte heeft gezien dat [aangever] , die een oranjekleurig verkeersvest met reflecterende strepen droeg, op het moment van optrekken voor vlak voor zijn auto stond.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de kans dat [aangever] door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen als aanmerkelijk moet worden beschouwd. Daarbij betrekt de rechtbank dat [aangever] te voet was terwijl verdachte met een personenauto in zijn richting reed. Aangever bevond zich op korte afstand van de door verdachte bestuurde personenauto, waardoor de kans dat hij als gevolg van het handelen van verdachte zou worden overreden dan wel zou worden aangereden aanmerkelijk was en die kans zich ook heeft verwezenlijkt. Naar het oordeel van de rechtbank is de kans dat daarbij zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou optreden aanmerkelijk geweest en moet verdachte zich dat ook, als iedere normale bestuurder, hebben gerealiseerd. Door niettemin op te trekken en tegen [aangever] aan te rijden heeft hij die kans bovendien bewust aanvaard. De rechtbank acht op grond daarvan bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2018 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto:
- plotseling accelererend vooruit is gereden tegen die [aangever] aan terwijl die [aangever] zich op zeer korte afstand van zijn, verdachtes voertuig, bevond, ten gevolge waarvan die [aangever] op de motorkap van voornoemde auto terecht is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
primair:poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Door of namens verdachte is geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto op een verkeersregelaar in te rijden, terwijl die vlak voor de auto stond. Verdachte heeft daarbij kennelijk gehandeld uit irritatie over een daaraan voorafgaande discussie en gemeend zich op deze wijze te kunnen afreageren zonder zich daarbij om de mogelijke consequenties voor het slachtoffer te bekommeren.
Een verkeersregelaar heeft een essentiële functie bij de veiligheid van het verkeer en, zoals in dit geval, het voorkomen van overlast. Het is zeer kwalijk om op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan te reageren op de gegeven aanwijzingen. Verdachte is met zijn handelen ver over de schreef gegaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf verder gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is bekend geworden dat hij een eigen bouwbedrijf heeft waarin hij fulltime werkt en dat hij de gedeelde zorg heeft over twee kinderen. Van bijzondere (persoonlijkheids)problematiek is niet gebleken.
De rechtbank houdt in strafverlagende zin nog rekening met de omstandigheid dat het een relatief oud feit betreft.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats voor de duur van zes maanden. De rechtbank zal deze bijkomende straf geheel voorwaardelijk opleggen om verdachte gedurende een proeftijd van twee jaren ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.232,10 (zegge: zesduizend tweehonderdentweeëndertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- loonderving à € 422,40;
- verlies eigen risico zorgverzekering 2019 à € 385,00;
- kosten fysiotherapie à € 427,70;
- reparatiekosten mobiele telefoon à € 75,00;
- proceskosten liquidatietarief á € 922,00;
Totaal materiële schade € 2.232,10;
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 4.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - in lijn met de bepleite vrijspraak - de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat, - zakelijk weergegeven - het fysieke letsel van [aangever] niet zonder meer kan worden gerelateerd aan het ten laste gelegde feit.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, in het licht van hetgeen de rechtbank over de toedracht van het strafbare feit heeft kunnen vaststellen en de gemotiveerde betwisting van de vordering door de raadsman van verdachte, onvoldoende komen vast te staan dat de gehele of gedeeltelijke omvang van de opgevoerde schade rechtstreeks is te relateren aan het bewezen verklaarde feit.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze causale relatie nader te onderbouwen zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
-
ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes)maanden;
- bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mrs. R.M. van Vuure en
H.R. Schimmel, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
Buiten staat
Mr. R.M. van Vuure is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. [1]
1. Een proces-verbaal van aangifte [aangever] van 19 januari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever, pagina1-3;
Vandaag 19 januari 2018 was ik aan het werk als verkeersregelaar voor de open dag van
het [school] te Zwolle. Ik was duidelijk herkenbaar gekleed als verkeersregelaar met een oranjekleurig verkeersvest met reflecterende strepen. Omstreeks 19.45 uur komt er een auto vanaf de rotonde rijden in mijn richting. (…) Ik zie dat de bestuurder vervolgens optrekt en links af slaat en zijn auto parkeert in 1 van de parkeervakken voor de apotheek gelegen aan de [straat] . Omdat het niet de bedoeling is om hier te parkeren steek in de weg
over en loop ik naar de geparkeerde auto. Ik zie dat de bestuurder en zijn passagier
uit de auto stappen. Ik spreek de bestuurder aan en zeg duidelijk tegen hem dat het niet de bedoeling is om zijn auto hier te parkeren. Ik zeg tegen de bestuurder dat hij zijn auto moet parkeren in de parkeergarage PI. (…)
De auto rijdt het parkeervak uit. (…) In de tussentijd ga ik voor de auto staan. Ik sta hierbij zeer kort voor de auto. Plots trekt hij op en ik kan geen kant meer op. Ik voel dat de auto mijn benen en knieën raakt. Het enige dat ik kan doen om te voorkomen dat ik onder de auto terecht kom is op de motorkap te duiken. Ik bedenk mij niet en duik op de motorkap (…)
De bestuurder rijdt daarbij nog een aantal meters door tot hij bij de openbare weg komt. Hier mindert de auto vaart en spring ik van de motorkap af.
2. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 1] van 20 januari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige, pagina10-11:
Op vrijdag 19 januari 2018, omstreeks 19.45 uur, was ik samen met mijn zoon naar
Zwolle gegaan voor een open dag van het [school] gevestigd aan de [adres 2] te Zwolle. (….) Ongeveer ter hoogte van de PI zag ik aan de overkant van de weg achteruitrijdlichten aan gaan. Ik zag dat een personenauto weg wilde rijden. Ik wilde daar gaan parkeren dus had ik mijn focus daarop gericht. Ik zag een verkeersregelaar op de weg staan. (…) Ik zag dat de auto achteruit reed. Ik zag dat de verkeersregelaar een
tikje op de auto gaf om te voorkomen dat hij geraakt werd. (…) Ik zag ook dat er een vrouw aan de bestuurderszijde van de auto stond. Ik zag dat zij het portier opende. Ik kon wel zien dat er een woordenwisseling tussen die twee plaatsvond.
(…) Ik zag vervolgens dat de verkeersregelaar voor de auto ging staan. Ik zag dat de bestuurder van de auto opzettelijk tegen de benen van de verkeersregelaar aanreed. Ik zag dat de verkeersregelaar mee strompelde met de auto. Hij lag hierbij gedeeltelijk op de motorkap. Mijn zoon had het kenteken van de personenauto genoteerd in zijn telefoon. Het betrof het kenteken [kenteken] .
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 20 januari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige, pagina12-13:
Op vrijdag 19 januari 2018 gingen mijn man en ik naar de open dag van het [school] in Zwolle. Op de weg bij de school stond een jongen op straat met oranje hesje het verkeer te regelen. Omdat wij er maar eventjes moesten zijn, mochten we langs de zijkant parkeren. Wij parkeerden daar en ik liep een klein stukje en zag dat die verkeersregelaar aangereden werd (…). De automobilist reed achteruit een parkeervak in. Ik ben naar deze auto gelopen en trok het portier open. Ik sprak de man aan. Hij antwoordde: "Ja, ik moet hier weg en ga jij aan de kant". De man trok het portier weer dicht en ik hoorde dat hij gas gaf. Op dat moment was die verkeersregelaar naar de voorzijde de auto gelopen. De verkeersregelaar stond voor de auto om hem te laten stoppen. Ik hoorde dat die man weer gas gaf en optrok, terwijl die verkeersregelaar voor de auto stond. Die verkeersregelaar kon geen kant meer op en kwam op de motorkap terecht. De bestuurder van die auto reed gewoon door met die verkeersregelaar op de motorkap. (…) Ik heb toen het kenteken van de auto doorgegeven. Het kenteken is [kenteken] .
4. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020, voor zover inhoudende,
zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 19 januari 2018 met mijn zoon naar de open dag van [school] ben gegaan. Ik reed in mijn Volkswagen Passat Station met kenteken [kenteken] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland met registratienummer PL0600-2018031099. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.