ECLI:NL:RBOVE:2020:2421

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
08/264051-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor opzettelijke brandstichting in de woning van zijn oma met levensgevaar als gevolg

Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man uit Hengelo, die op 4 november 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van zijn oma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die op dat moment in een aanbouw van de woning sliep, met een aansteker brand heeft gesticht in zijn slaapkamer door een gordijn en een laken in brand te steken. Dit leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en creëerde een levensgevaarlijke situatie voor zijn 79-jarige oma, die op dat moment in de woning sliep. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk handelde en dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor zijn oma was te duchten. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf van achttien maanden had geëist, waarvan een deel voorwaardelijk. Uiteindelijk is de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 354 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de verplichting tot behandeling voor zijn psychotische stoornis. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling, wat leidde tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/264051-19 (P)
Datum vonnis: 17 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende in [plaats] ,
nu verblijvende in FPA De Boog, Vordenseweg 12, Warnsveld.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 februari 2020, 28 april 2020 en 3 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.P.R. van Andel en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J. Klomp, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van zijn oma, mevrouw [oma verdachte] (hierna: [oma verdachte] ), waardoor zij en/of goederen in gevaar werden gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 november 2019, te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer in woning aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een of meer gordijn(en) en/of een laken, althans bedddengoed of een matras, althans met enig(e) goed(eren), in elk geval met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die (slaap)kamer/woning en/of daarin bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in die (slaap)kamer en/of woning en/of de aangrenzende woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die woning bevindende oma, [oma verdachte] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te weten een of meer personen in de naastgelegen aangrenzende woning en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die oma [oma verdachte] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten een of meer personen in die naastgelegen woning te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de aangifte, verdachtes bekennende verklaring en het brandonderzoek wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van [oma verdachte] . Daardoor is – naast gemeen gevaar voor goederen in die woning en in de aangrenzende woning – levensgevaar voor de zich in die woning bevindende [oma verdachte] te duchten geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op verdachtes bekennende verklaring, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een aanbouw aan de woning van [oma verdachte] waar verdachte sliep. Daardoor is in ieder geval gemeen gevaar voor goederen ontstaan. Gelet op het feit dat de brand heeft plaatsgevonden in het achterste gedeelte van een aanbouw aan de woning, alsmede gelet op het feit dat verdachte na de brandstichting bewust eerst lang heeft aangebeld bij de woning van [oma verdachte] en [oma verdachte] verklaard heeft dat zij daarvan is wakker geworden, is er volgens de verdediging geen sprake van levensgevaar, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer in de aanbouw van de woning aan de [adres] in Hengelo, waardoor gemeen gevaar voor goederen in die kamer, in die woning en in de aangrenzende woning is ontstaan. Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd en door of namens hem is geen vrijspraak op dat punt bepleit.
Opzettelijke brandstichting met levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of door de brandstichting tevens levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [oma verdachte] te duchten was.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 4 november 2019 in de bergruimte in de aanbouw aan de woning van zijn oma – welke ruimte voor hem was ingericht als slaapkamer – brand gesticht. Verdachte heeft met een aansteker het gordijn en het laken op zijn bed in brand gestoken. Verdachte heeft de wasmachine voor de deur gezet die toegang geeft tot de naastgelegen bijkeuken, volgens eigen zeggen omdat hij ‘niet wilde dat oma te snel het vuur zou doven’. Nadat verdachte de brand had gesticht, heeft hij zijn fiets gepakt. Verdachte heeft een keer lang aangebeld bij de woning van [oma verdachte] alvorens hij is weggefietst.
In de ochtend van 4 november 2019 lag [oma verdachte] in haar woning aan de [adres] in Hengelo te slapen. Zij werd wakker, omdat er werd aangebeld bij haar woning. Zij is daarop naar de voordeur gelopen, maar zag niemand staan. Toen zij de woonkamer in liep, zag zij door het raam aan de achterkant van de woning dat er brand was in de slaapkamer van verdachte. Zij is naar de buurman gelopen en die heeft de hulpdiensten ingeschakeld.
Na de brand is forensisch onderzoek gedaan in en om de woning aan de [adres] in Hengelo. Geconstateerd is dat de brand heeft gewoed in de achterste ruimte van de aanbouw. Die ruimte was ingericht als slaapkamer. Bij de brand is schade ontstaan aan onder meer de deur, het kozijn, de vloer en de muren. Zonder de snelle inzet van de hulpdiensten, en met name de brandweer, had de brand, vanuit deze slaapkamer, eenvoudig via de houten tussendeur kunnen doorslaan naar de bijkeuken en vervolgens zelfs naar de keuken en de rest van de woning. Tevens had de brand dan via het dak kunnen overslaan naar de naastgelegen aanbouw van de buren.
Conclusie
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat een brand een ongrijpbaar middel betreft dat zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en met de daarbij ontstane rookontwikkeling spoedig een levensbedreigende situatie kan opleveren. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor aan redengevende feiten en omstandigheden heeft vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat, als de brand niet tijdig door [oma verdachte] was ontdekt en door de brandweer was geblust, het vuur had kunnen overslaan naar de rest van de woning. Door op een tijdstip vroeg in de ochtend, een moment waarop de meeste mensen in hun woning liggen te slapen, in een aanbouw van een bewoonde woning brand te stichten, is de kans dat de bewoonster – die op leeftijd is – door de brand zou worden verrast en niet, of te laat, zou reageren evident aanwezig. Naar algemene ervaringsregels reageren slapende mensen doorgaans minder snel op dreigend gevaar. Het enkele feit dat verdachte, nadat hij de brand heeft gesticht, lang op de bel bij de voordeur van de woning heeft gedrukt, doet daar niet aan af, nu verdachte zich er vervolgens niet van heeft vergewist dat [oma verdachte] door het drukken op de bel ook daadwerkelijk wakker was geworden en zich in veiligheid had kunnen brengen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat – naast gemeen gevaar voor goederen in de kamer waar brand is gesticht, in die woning en in de aangrenzende woning – ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [oma verdachte] te duchten was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 november 2019, te Hengelo, gemeente Hengelo (O) opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer in de woning aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een gordijn en een laken, ten gevolge waarvan die (slaap)kamer en daarin bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in die (slaap)kamer en woning en de aangrenzende woning bevindende goederen en levensgevaar voor de zich in die woning bevindende oma, [oma verdachte] en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die oma, [oma verdachte] , te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan het onvoorwaardelijk deel 187 dagen dient te beslaan. Het restant dient voorwaardelijk te worden opgelegd met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in De Boog of een soortgelijke instelling ook als dat inhoudt dat verdachte medicatie dient in te nemen, begeleid wonen of maatschappelijk opvang en een drugsverbod.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het deel dat verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast dient een voorwaardelijk deel van vier maanden te worden opgelegd met een proeftijd van drie jaren waaraan de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering worden gekoppeld.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de vroege ochtend van 4 november 2019 schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in zijn slaapkamer in de woning van zijn oma. Hierdoor heeft hij aanzienlijke materiële schade toegebracht aan de spullen in de slaapkamer, maar ook aan die kamer zelf. Dit betreft een zeer ernstig feit, vanwege de zeer gevaarlijke situatie die verdachte daarmee heeft doen ontstaan. Verdachte heeft door zijn handelen namelijk gevaar veroorzaakt voor het leven van zijn oma, van wie hij wist dat zij op dat moment in de woning lag te slapen. Tevens heeft hij het risico genomen dat de aangrenzende woning (en de zich daarin bevindende goederen) schade zouden oplopen. Dat dit gevaar zich niet heeft gerealiseerd is geenszins aan het handelen van verdachte te danken, maar aan spoedig gealarmeerde en ter plaatse gekomen hulpdiensten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van hetgeen over verdachte is opgenomen in de op 24 februari 2020 opgemaakte psychologische Pro Justitia rapportage van dr. W.F. van Kordelaar, klinisch psycholoog BIG, en de op 28 februari 2020 opgemaakte psychiatrische Pro Justitia rapportage van V.J. Lemaire, psychiater, alsmede van hetgeen over hem is opgenomen in het op 16 maart 2020 opgemaakte advies van B.C. Bast, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Uit die adviezen, in onderling verband en samenhang bezien, komt naar voren dat bij verdachte sprake is van schizofrenie waarbij sprake is van een al enkele jaren durend proces met minstens twee episodes met positieve symptomen in de vorm van paranoïde wanen en mogelijk ook auditieve hallucinaties. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis die verweven is met de schizofrenie. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit paranoïde psychotisch. Geadviseerd wordt het feit aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt hiermee, in het voordeel van verdachte, rekening bij de strafoplegging.
Er is een duidelijk verband tussen de psychotische stoornis van verdachte en het risico op recidive. Verdachte dient ingesteld te worden op een adequate dosering antipsychoticum, dient uitgebreide psycho-educatie te krijgen, waarbij overigens ook het steunsysteem betrokken wordt en dient in een omgeving te verblijven waarin hij niet overvraagd wordt en waarbij hem dagstructuur geboden wordt, om het recidiverisico duidelijk te verminderen. Zonder adequate behandeling wordt het recidiverisico ingeschat als matig tot hoog. Daarbij komt dat verdachtes netwerk als beschermende factor uiterst ambigue is en hij geen werk, geen woonplek en geen vrijetijdsbesteding heeft. Ook heeft hij schulden en een beperkte motivatie voor behandeling.
Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een meldplicht, een opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een drugsverbod.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging tot slot rekening met het feit dat verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis sinds 7 mei 2020 is opgenomen in FPA De Boog. Verdachte is ingesteld op medicatie en staat aan het begin van zijn behandeling en heeft nog een lange weg te gaan.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank acht het echter tevens van groot belang dat verdachte zijn huidige behandeling en verblijf in FPA De Boog kan voortzetten. Dit mede gelet op de door de reclassering als noodzakelijk bestempelde zorg en begeleiding van verdachte. Het is dan ook onwenselijk dat verdachte FPA De Boog moet verlaten om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen opleggen, waarvan 354 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals in het dictum geformuleerd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
540 (vijfhonderdveertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
354 (driehonderdvierenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat opnemen in de forensisch psychiatrische kliniek De Boog, GGNet te Warnsveld of een soortgelijke instelling. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zijn medewerking verleent aan een vorm van begeleid wonen, indien als vervolgstap in de behandeling hiervoor wordt geopteerd. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van aangifte van [oma verdachte] van 4 november 2019, pagina’s 3 en 4, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster.
Ik doe aangifte van brandstichting in mijn woning. Ik ben woonachtig aan de [adres] te Hengelo. Dit betreft een hoekwoning. Achter mijn woning zit de keuken aangebouwd en deze loopt over naar een soort wasruimte en daarachter zit ons omgebouwde schuurtje.
Ik lag vanmorgen, maandag 4 november 2019, te slapen toen ik de bel hoorde. Ik ben toen naar de voordeur gelopen en heb deze geopend. Ik keek naar buiten en zag niemand staan. Daarom ben ik weer naar binnen gegaan en naar de woonkamer gelopen. Ik zag toen door het achterraam dat het schuurtje/slaapkamer in brand stond. Ik zag namelijk de vlammen uit de deur komen. Ik ben direct naar de wasruimte gelopen en wilde op de deur van de slaapkamer bonken om mijn kleinzoon wakker te maken. Ik zag toen dat de wasmachine voor de deur van die slaapkamer stond. Ik ben toen direct naar mijn buurman gelopen om de zeggen dat
hij de brandweer moest bellen. Dit heeft hij gedaan. Ik zie nu na die tijd dat er veel schade in de slaapkamer is. Alle goederen zijn kapot in deze kamer. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 7 november 2019, pagina’s 33 tot en met 37, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant.
Op maandag 4 november 2019, omstreeks 08.00 uur, kreeg ik, als opgeleid brandonderzoeker, het verzoek om een forensisch onderzoek in te stellen in en rond de woning perceel [adres] te Hengelo in verband met een brand welke op maandag
4 november 2019, omstreeks 06.40 uur, in een aanbouw aan de achterzijde van deze
woning had gewoed.
Op de begane grond aan de linker achterzijde van de woning bevond zich een aanbouw.
Vanaf de woonkamer, welke zich aan de rechterzijde op de begane grond in de woning
bevond, de aanbouw in gezien bevond zich daar in het eerste deel van de aanbouw de
keuken. Via een binnendeur gaf deze keuken vervolgens toegang tot een bijkeuken welke
zich daar vervolgens in de aanbouw bevond. Deze bijkeuken was aan de rechterzijde
voorzien van een buitendeur welke toegang gaf tot de achtertuin. Via een binnendeur
gaf deze bijkeuken tenslotte toegang tot een bergruimte welke zich daar achteraan in
deze aanbouw bevond. Deze bergruimte was eveneens voorzien van een buitendeur welke
toegang gaf tot de achtertuin. De buitendeur van deze bergruimte was voorzien van een
raam.
Deze woning werd bewoond door een 79 jarige bewoonster en haar 26 jarige kleinzoon, waarbij de bewoonster in een slaapkamer op de verdieping in de woning sliep en waarbij de kleinzoon sliep in de bergruimte welke was ingericht als slaapkamer.
De bewoonster was die ochtend omstreeks 06.30 uur wakker geworden omdat er werd
aangebeld aan de voordeur.
Ik zag daar dat de bergruimte, welke zich daar in het laatste deel van de aanbouw bevond, was ingericht als slaapkamer. Ik zag daar namelijk een bed met beddengoed in deze ruimte staan.
BRANDSTICHTING;
Uit het gegeven dat ik ter plaatse twee afzonderlijke primaire brandhaarden heb aangetroffen, waarbij bij beide brandhaarden afzonderlijk vuur moet zijn ingebracht om deze branden te ontsteken, kan blijken dat dit vuur opzettelijk moet zijn ingebracht. Hieruit blijkt derhalve dat er sprake is van brandstichting; de dader heeft op twee afzonderlijke locaties opzettelijk vuur ingebracht om deze twee brandhaarden te ontsteken.
GEVAARZETTING;
De brand had gewoed in de achterste ruimte van de aanbouw. Bij deze brand is schade ontstaan aan ondermeer de deur, het kozijn, de vloer en de muren. Zonder de snelle inzet van de hulpdiensten, en met name de brandweer, doordat de brand bijvoorbeeld later was ontdekt dan had de brand, vanuit deze slaapkamer, eenvoudig via de houten tussendeur kunnen doorslaan naar de bijkeuken en vervolgens zelfs naar de keuken en de rest van de woning. Tevens had de brand dan via het dak kunnen overslaan naar de naastgelegen aanbouw van de buren.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juli 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Ik heb op 4 november 2019 in de kamer waar ik sliep in het huis van mijn oma aan de [adres] in Hengelo brand gesticht. Ik heb met een aansteker het gordijn en een laken op het bed aangestoken.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 4 november 2019, pagina 31, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Ik ben niet lang gebleven. Ik zag toen dat er een vlam kwam. Ik zag dat het een kleine vlam was en die werd steeds groter. Ik heb de wasmachine verplaatst omdat ik niet wilde dat de oma te snel het vuur zou doven. Mijn oma was boven in de woning. Ze lag daar te slapen.