ECLI:NL:RBOVE:2020:2355

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
08/176422-19, 08/046323-19 en 08/264947-18 (P) (t.t.z. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere diefstallen en verduistering met geweld tegen een oudere vrouw

Op 14 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 51-jarige man veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf voor meerdere diefstallen en verduistering. De verdachte toonde geen respect voor de eigendommen van anderen en handelde uit eigen financieel gewin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 juli 2019 heeft geprobeerd een 70-jarige vrouw te beroven, terwijl zij met een rollator liep. Hij volgde haar en probeerde met een stanleymes het hengsel van haar tas door te snijden, waarbij hij haar aan de arm trok en op de grond duwde. Dit leidde tot een poging tot diefstal met geweld. Daarnaast heeft de verdachte op 2 en 27 december 2018 een bankpas en een telefoon van andere slachtoffers gestolen. De rechtbank achtte de verdachte volledig toerekeningsvatbaar, ondanks zijn verslavingsproblematiek, en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/176422-19, 08/046323-19 en 08/264947-18 (P) (t.t.z. gevoegd)
Datum vonnis: 14 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1969 in [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in de PI Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
S. Markink-Grolman en van wat door verdachte en de raadsman mr. L.J.H.M. Achten, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank het feit van parketnummer 08/176422-19 als feit 1, de feiten van parketnummer 08/046323-19 als feit 2 en 3 en het feit van parketnummer 08/264947-18 als feit 4.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 30 juni 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te beroven;
feit 2:een bankpas en paspoort van [slachtoffer 2] heeft gestolen dan wel heeft verduisterd;
feit 3:een geldbedrag van [slachtoffer 2] heeft gestolen door onbevoegd met een bankpas te pinnen;
feit 4:een telefoon van [slachtoffer 3] heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Zwolle, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tas (inhoudende geld), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, naast die [slachtoffer 1] is gaan lopen en/of (vervolgens) met een (stanley)mes het hengsel van de tas van die [slachtoffer 1]
heeft doorgesneden en/of (vervolgens) aan de tas van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en/of
(vervolgens) aan de arm en/of aan het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en/of die [slachtoffer 1] heeft geduwd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op of omstreeks 2 december 2018 te Zwolle een bankpas en/of een paspoort, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2 subsidiair

hij op of omstreeks 2 december 2018 in Zwolle, althans in Nederland, opzettelijk een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

3
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 2 december 2018 te Zwolle 28,85 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen (telkens) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik van de bankpas van die [slachtoffer 2] ;
4
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Zwolle een telefoon (Samsung S8), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 subsidiair, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 2 primair en 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte de goederen heeft weggenomen. De handelingen van verdachte kunnen niet worden gekwalificeerd als diefstal. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 subsidiair en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank acht – net als de officier van justitie en de raadsman – niet overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1, 2 subsidiair en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair, en 3 ten laste gelegde op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten - met uitzondering van de onder 1 tenlastegelegde geweldshandelingen, waarover hierna meer - heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De geweldshandelingen (feit 1)
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte blijkt dat aangeefster tijdens de beroving op de grond is gevallen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte aan de arm van aangeefster trok en dat hij haar vervolgens op de grond gooide. Getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat twee personen aan het worstelen waren en dat aangeefster vervolgens op de grond viel. Nu de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij geen geweld heeft gebruikt niet geloofwaardig. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte aan de arm van aangeefster heeft getrokken en haar op de grond heeft geduwd, zodat deze geweldselementen ook wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
Ten aanzien van feit 4
Uit de aangifte blijkt dat aangever zijn telefoon niet meer in zijn broekzak zat nadat hij door verdachte van achteren werd aangereden en verdachte hem met een omhelzing zijn excuses had aangeboden en was weggefietst. Verdachte heeft verklaard dat hij na de aanrijding een telefoon op de grond zag liggen, deze in zijn jas heeft gestopt en vervolgens is weggefietst. Verdachte had naar eigen zeggen geld nodig en heeft de telefoon voor een geldbedrag verpand. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde. Daarbij merkt de rechtbank op dat het voor de bewezenverklaring niet relevant is of verdachte de telefoon uit de broekzak van aangever heeft gehaald, of dat hij de telefoon van de grond heeft gepakt. Immers, vastgesteld is dat de telefoon die verdachte heeft meegenomen en later verpand heeft de telefoon van aangever betreft.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 12 juli 2019 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tas (inhoudende geld), die toebehoorde aan [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, naast die [slachtoffer 1] is gaan lopen en met een (stanley)mes het hengsel van de tas van die [slachtoffer 1]
heeft doorgesneden en vervolgens aan de tas van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en aan de arm van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en die [slachtoffer 1] heeft geduwd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
hij op 2 december 2018 in Zwolle opzettelijk een bankpas toebehorende aan [slachtoffer 2] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3
hij op tijdstippen op 2 december 2018 te Zwolle 28,85 euro, dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen telkens met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik van de bankpas van die [slachtoffer 2] ;
4
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Zwolle een telefoon (Samsung S8) die toebehoorde aan [slachtoffer 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 310, 311, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot diefstal vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
verduistering;
feit 3:
het misdrijf:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 4:
het misdrijf:
diefstal.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overstijgt, met als bijzondere voorwaarde ambulante behandeling en begeleiding bij een Forensische Polikliniek van de Verslavingszorg.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 12 juli 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot beroving van een thans 70-jarige vrouw, lopende achter een rollator. De rechtbank stelt voorop dat dit door verdachte gepleegde feit buitengewoon laf en verwerpelijk is en dat daarbij uitsluitend zijn eigen financieel gewin een rol speelde. Nadat aangeefster bij de bank had gepind, is verdachte haar gevolgd en heeft hij haar de weg gevraagd. Terwijl aangeefster hem welwillend te hulp schoot, bleef verdachte naast haar fietsen en probeerde hij met een stanleymes het hengsel van haar tas los te snijden. Om de tas in zijn bezit te krijgen heeft hij aangeefster aan haar arm getrokken en op de grond geduwd. Het is aan omstanders te danken dat verdachte noodgedwongen met zijn handelingen moest stoppen, waardoor het bij een poging tot diefstal met geweld is gebleven.
Door zo te handelen heeft verdachte op zeer berekende wijze misbruik gemaakt van een kwetsbare oudere. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de 70-jarige aangeefster kennelijk als een makkelijke prooi heeft gezien. De rechtbank overweegt dat het voor aangeefster een traumatische ervaring moet zijn geweest dat zij op voornoemde wijze is overvallen. Bij deze gevolgen heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van aangeefster, op deze manier snel aan geld te komen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zich op 2 december 2018 en 27 december 2018 schuldig gemaakt aan het verduisteren van een pinpas en de diefstal van een geldbedrag en een telefoon. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor de waardevolle eigendommen van anderen, maar heeft zich laten leiden door eigen financieel voordeel.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 8 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft voorts gelet op de inhoud van twee over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages. Het betreft rapportage van 7 mei 2020, opgemaakt door psychiater L.H.W.M. Kaiser, en een rapportage van 16 juni 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog J.M. de Jonge.
Uit het rapport van psychiater Kaiser blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een cocaïnegebruik stoornis, waarschijnlijk een alcoholgebruik stoornis bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis die daar mogelijk mee samenhangt. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het onder 1 tenlastegelegde. Verdachte pleegde het feit om zijn middelengebruik te kunnen betalen. Hij werd daarin niet geremd door zijn geweten, wat samenhangt met de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij handelde daarbij vanuit een zucht naar drugs en niet omdat hij door het drugsgebruik de controle kwijt was. Er zijn immers rondom het ten laste gelegde geen tekenen van controleverlies van hem. Ondanks deze stoornis had verdachte ten tijde van het ten laste gelegde voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van het begane feit en wordt hij in staat geacht om bepaalde keuzes te maken. De persoonlijkheidsstoornis heeft er slechts in lichte mate invloed op gehad. Dit leidt tot het advies om het onder 1 ten laste gelegde volledig toe te rekenen. De verwachting is dat verdachte op korte termijn recidiveert als hij geen behandeling krijgt en zijn verslaving blijft voortbestaan. Een klinische behandeling in de verslavingszorg - waarbij wordt ingeschat dat een beveiligingsniveau van 2 voldoende is - kan de kans op herhaling op korte en middellange termijn verlagen. De psychiater adviseert een voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarde dat hij zich laat behandelingen in een verslavingskliniek. De verwachting is dat die behandeling maximaal een jaar zal duren. Daarnaast zullen abstinentie en dat hij zich houdt aan de afspraken met de reclassering, voorwaarden moeten zijn.
Psycholoog De Jonge concludeert dat bij verdachte sprake is van zowel ernstige problemen van middelen (alcohol en cocaïne) en antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Deze problematiek was ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde van invloed op het gedrag (de drijfveer van verdachte). Ondanks de stoornis wordt geadviseerd het onder 1 ten laste gelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. Hoewel verdachte van zichzelf weet dat zijn gedrag negatief wordt beïnvloed door zijn zucht naar en gebruik van middelen, maakt hij toch steeds zelf (bewust) de keuze om te gebruiken of op een strafbare manier aan zijn geld te komen hiervoor. Voor zowel de korte als lange termijn wordt het risico op opnieuw fysiek agressief gedrag als hoog ingeschat. Voor het terugdringen van het recidiverisico is het van belang dat verdachte geen middelen meer gebruikt. Hij heeft hiervoor verschillende opnames ondergaan, met succes op dat moment. Echter is verdachte toch steeds teruggevallen in gebruik. Dit maakt dat de verslavingsproblematiek een chronisch karakter krijgt en hij voortdurend ondersteuning nodig heeft om van de middelen af te blijven, juist in het nazorgtraject. De psycholoog adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een klinische opname in een Forensische Verslavingskliniek. Indien verdachte niet gemotiveerd blijft voor een klinische behandeling, is een ambulant behandeltraject bij een Forensische Poli van de verslavingszorg, met toezicht en controles door de reclassering, een tweede goede optie als voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Wanneer zijn medewerking en motivatie beperkt is, of zijn toezegging hierin onvoldoende, in combinatie met het advies volledig toe te rekenen, is afstraffing een laatste en meest onwenselijke optie.
Naast voorgenoemde rapportages heeft de rechtbank verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 juni 2020. Het door de psychiater en psycholoog geïndiceerde beveiligingsniveau komt overeen met een plaatsing in Forensische Verslavingskliniek Piet Roorda (afdeling besloten), waar verdachte al in een eerder stadium, namelijk in het kader van een schorsing gedurende de voorlopige hechtenis, is geaccepteerd en geplaatst kon worden. Verdachte heeft deze opname echter geweigerd, omdat hij het niet eens was met het gestelde beveiligingsniveau. Nadat de bevindingen van het NIFP met verdachte zijn besproken, gaf hij aan niet meer bereid te zijn om mee te werken aan
een langdurige opname. Verdachte gaf te kennen wel te willen werken aan een reclasseringstraject in ambulante vorm en daartoe wel gemotiveerd te zijn. Gezien het feit dat verdachte niet meer open staat voor een opname en er weinig behandelmotivatie bij verdachte aanwezig lijkt te zijn, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte zijn huisvesting zal verliezen.
De rechtbank sluit zich wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid aan bij de voornoemde adviezen. De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
Gelet op de adviezen staat vast dat verdachte is gebaat bij een klinische behandeling voor zijn (verslavingsproblematiek), om een daadwerkelijke gedragsverandering in gang te zetten en het recidiverisico te beperken. Hoewel de rechtbank de noodzaak van een klinische behandeling ziet, is zij op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte niet voldoende behandelmotivatie toont om een dergelijke behandeling, zowel klinisch als ambulant, te doen slagen. Hoewel verdachte ter zitting zegt gemotiveerd te zijn voor een (ambulante) behandeling, heeft hij zeer recent een klinische opname geweigerd en ziet de reclassering geen mogelijkheden voor een ambulante behandeling binnen een voorwaardelijk strafkader. Gelet op het behandelverloop en de houding van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een kale afstraffing de enige reële optie is. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat deze strafoplegging in het kader van artikel 15a Sr de mogelijkheid geeft om te zijner tijd alsnog bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte te verbinden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals bijvoorbeeld een verplichting zich onder behandeling te stellen. Bovendien geeft deze strafoplegging de kans aan verdachte om tot een ander inzicht te komen voor wat betreft zijn motivatie om mee te werken aan een (klinische) behandeling.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 558,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de reparatie van een tas.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 550,- gevorderd.
Ten aanzien van feit 4
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 289,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit een beschadigd telefoonscherm.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal wordt toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente. Verder heeft zij gevorderd dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de schadepost onvoldoende is onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] , gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor feit 4, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De raadsman refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd, aannemelijk en niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde dan ook volledig toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Feit 4
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is niet voldoende komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] . Uit het dossier is niet gebleken dat de telefoon is beschadigd. Voorts is de opgevoerde schadepost niet door de benadeelde partij onderbouwd. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:het misdrijf
poging tot diefstal vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2 subsidiair:het misdrijf
verduistering;
feit 3:het misdrijf
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 4:het misdrijf
diefstal;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
feit 1
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 588,90 (zegge: vijfhonderdachtentachtig euro en negentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2019;
-veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 588,90,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 11 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
feit 4
- bepaalt dat de
benadeelde partij [slachtoffer 3]in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bij feit 1 pagina’s uit het dossier van de regiopolitie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met registratienummer PL0600-2019326942, bij feit 2 en 3 pagina’s uit het dossier van de regiopolitie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met registratienummer PL0600-2019085066 en bij feit 4 pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland met registratienummer PL0600-2018580491. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1
- De bekennende verklaring van verdachte [verdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 juni 2020;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 12 juli 2019 (pagina 30-31);
- Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 12 juli 2019 (pagina 38-39);
- Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] [getuige 1] van 12 juli 2019 (pagina 42-43).
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
- De bekennende verklaring van verdachte [verdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 juni 2020;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 5 december 2018 (pagina 18-19).
Ten aanzien van feit 3- De bekennende verklaring van verdachte [verdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 juni 2020;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van [slachtoffer 3] van 5 december 2018 (pagina 18-19).
Ten aanzien van feit 4- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 27 december 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 25-26):
Plaats delict Ossenmarktsteeg Zwolle. Pleegdatum: donderdag 27 december 2018. Ik liep omstreeks 01:15 de Ossenmarktsteeg in en voelde dat er van achter een fietser tegen mij aan fietste. Ik zag dat de fietser stopte en begon zich tegen mij te excuseren. De man omhelsde mij vervolgens uitbundig en bood nogmaals zijn excuses aan. Hij stapte op zijn fiets en fietste weg richting de Ossenmarkt. Ik merkte toen dat ik mijn telefoon niet meer in mijn broekzak had zitten. Ik vermoed dan ook dat de man die tegen mij aan fietste de telefoon heeft weggenomen toen hij mij omhelsde.
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 27 december 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 30-33):
Ik was vannacht in mijn fiets in de stad. Ik weet nog dat ik tegen iemand aan ben
gefietst. Ik was gevallen met de fiets. Toen ik weer overeind stond heb ik de man mijn excuus aangeboden. Toen ik overeind was gekomen zag ik de telefoon op de grond liggen. De jongen stond toen daar ook nog bij. De jongen heeft waarschijnlijk niet gezien dat ik de telefoon heb opgepakt. Ik heb de telefoon in mijn jas gestopt en ben weggefietst. Toen ik bij mijn woning kwam zag ik de buurman [naam 1] bij zijn auto staan. Ik ben naar hem toegegaan en heb hem gevraagd of hij mij 40 euro wilde lenen. Als onderpand heb ik hem de telefoon gegeven die ik net had opgeraapt bij de aanrijding van de jongeman. De telefoon was waarschijnlijk ook van die jongen.
- Het proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 18):
Op donderdag 27 december 2018 omstreeks 02:15 uur hebben wij een kort onderzoek
ingesteld in de in beslag genomen telefoon van verdachte [verdachte] .
Wij hebben in de recent gebelde contacten gekeken met wie hij op 27 december 2018
contact heeft gehad.
In deze contacten stond dat hij op 27 december 2018, 01.17 uur contact had gehad met
[naam 2] , telefoonnummer: [telefoonnummer] .
Dit betreft het tijdstip, enkele minuten na de diefstal van de telefoon.
Hierop hebben wij telefonisch contact gelegd met deze [naam 2] , deze meneer deelde ons
mede dat [verdachte] hem inderdaad een telefoon had gebracht.
[verdachte] had hem gevraagd of hij 40 euro kon lenen en gaf daarbij een telefoon in
onderpand.
[verdachte] zou hem morgen 40 euro terug geven en dan zou hij de telefoon weer terug
krijgen.
Deze meneer gaf ons gelijk te kennen dat hij niet wist dat de telefoon van diefstal
afkomstig was en wilde daar ook niets mee van doen hebben.
Wij hebben hierop een afspraak gemaakt met deze meneer [naam 2] en wij zouden elkaar
treffen op de kruising van de Lassuslaan met de Palestrinalaan te Zwolle.
Op de afgesproken plek troffen wij dhr [naam 1] , [geboortedatum 2] te [adres 2]
.
Dhr [naam 1] overhandigde ons de telefoon, welke door [verdachte] bij hem achter
gelaten was.
De telefoon, welke dhr [naam 1] ons gaf was een roze Samsung S8, welke overeen
kwam met de van de aangever gestolen telefoon.
Bij het aanzetten van de telefoon kregen wij de naam [slachtoffer 3] in beeld, dit betreft
ook de naam van de aangever.