ECLI:NL:RBOVE:2020:2338

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
08/770059-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door een ouder met zijn minderjarige dochter

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn minderjarige dochter. De man werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen op 23 december 2018 te Enschede. Tijdens de zitting op 26 juni 2020 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte, de benadeelde partij en getuigen gehoord. De verdachte heeft erkend dat hij zijn dochter op schoot had en haar in haar lies heeft geknepen, maar stelde dat dit niet als ontuchtige handeling moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de handelingen van de verdachte in strijd waren met de sociaal-ethische normen en dat er sprake was van ontucht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast moet de verdachte zich laten behandelen en mag hij geen contact opnemen met zijn dochter. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.500,-- aan de benadeelde partij toegewezen, die de gevolgen van het misbruik ondervindt. De uitspraak benadrukt de ernst van zedenmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers, vooral wanneer het gaat om minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770059-19 (P)
Datum vonnis: 10 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er op neer dat verdachte ontucht met zijn minderjarige dochter heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Enschede ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [kind] , geboren op [geboortedatum 2] , door:
-zijn kind op zijn, verdachtes, schoot te nemen en/of (vervolgens)
-zijn, verdachtes, hand onder het jurkje en/of tussen haar benen te duwen en/of te drukken en/of (daarbij)
-de vagina, althans de schaamstreek en/of het bovenbeen te betasten en/of aan te raken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Er is geen overschrijding van de sociaal-ethische norm, zodat er geen sprake is van ontuchtige handelingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het besprokene ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 23 december 2018 zijn destijds achtjarige dochter [kind] op schoot had, dat hij zijn hand op haar bovenbeen heeft gehouden en haar in haar lies heeft geknepen. Verdachte heeft daarbij verder verklaard dat hij die dag onder invloed van alcohol verkeerde, dat hij zijn zwager wilde sarren en daarom [kind] in haar lies heeft geknepen, én dat hij veel gebeurtenissen van die dag niet meer weet.
[kind] heeft zowel tegen haar moeder, tegen een vriendin van haar moeder (getuige [getuige 1] en [getuige 2] ) die kort na het incident op 23 december 2018 naar de woning van verdachte is gekomen als tegen verbalisanten die als eerste ter plaatse waren, verklaard dat haar vader met zijn hand tussen haar benen heeft gezeten. Ook tijdens het studioverhoor heeft [kind] herhaald dat haar vader met zijn hand tussen haar benen ging, bij de bovenbenen zat en dat hij haar kneep bij haar plassertje. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel [kind] over de volgorde van sommige gebeurtenissen enigszins wisselend heeft verklaard, zij gedetailleerd en in de kern consistent heeft verklaard over de gebeurtenissen op 23 december 2018. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen. De rechtbank betrekt daarbij ook de verklaring van de verbalisant die na de melding van de moeder van [kind] als eerste bij de woning ter plaatste was als ook de verklaring van getuige [getuige 1] en [getuige 2] , en hetgeen door hen is waargenomen.
De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zijn dochter [kind] op schoot heeft genomen, zijn hand onder het jurkje en tussen haar benen heeft geduwd en daarbij haar schaamstreek heeft aangeraakt. De rechtens te beantwoorden vraag is of deze feitelijke handeling als ontuchtige handeling kan worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling een handeling van seksuele aard is die in strijd is met wat in het algemeen als sociaal-ethisch wordt aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden zodanig zijn dat het handelen van verdachte als ontuchtig moet worden beoordeeld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2018 te Enschede ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind
[kind] , geboren op [geboortedatum 2] , door zijn kind op zijn schoot te nemen en zijn hand onder het jurkje en tussen haar benen te duwen en daarbij de schaamstreek te betasten en aan te raken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: ontucht plegen met zijn minderjarig kind.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zedenmisdrijf. Hij heeft zijn achtjarige dochter, terwijl zij op zijn schoot zat, tussen haar benen betast en haar schaamstreek aangeraakt. Door het plegen van dit feit heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat een minderjarig kind in haar ouder heeft en heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Zedenmisdrijven zijn daarom ernstige strafbare feiten. De ervaring leert dat slachtoffers nog jarenlang lijden aan vooral de psychische gevolgen van dit soort feiten, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Door zijn handelen, heeft verdachte geen rekenschap gegeven van de belangen van het slachtoffer, zijn dochter. De rechtbank rekent verdachte het bewezenverklaarde feit zwaar aan.
Bij het bepalen van de straf die aan verdachte moet worden opgelegd en de hoogte daarvan, houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de oplegging van de straf in het bijzonder in aanmerking de jonge leeftijd en kwetsbaarheid van het slachtoffer, de schadelijke gevolgen voor haar en de aard van de gedragingen.
De rechtbank houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gekomen en zoals die blijken uit het door de reclassering over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 28 november 2019, en het daarin gegeven strafadvies.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er een disbalans is tussen verdachtes draagkracht en draaglast. De algehele coping van verdachte oogt gebrekkig en passief. Of sprake is van een pedofiele voorkeur bij verdachte is volgens de reclassering nog niet duidelijk, maar onderzoeksbevindingen geven wel aanleiding om psychodiagnostisch onderzoek, waaronder intelligentie onderzoek, te adviseren. Ook een behandelaanbod voor het alcoholgebruik van verdachte wordt geadviseerd.
De reclassering heeft het recidivegevaar als gemiddeld beoordeeld. Nu er van fysieke omgang tussen verdachte en zijn dochter geen sprake is, lijkt van een actuele dreiging geen sprake. Verdachte heeft wel twee keer per week telefonisch contact met zijn twee minderjarige kinderen, onder wie [kind] .
Verder blijkt uit het reclasseringsrapport dat verdachte fulltime werk heeft, hetgeen een beschermende factor is, maar dat op verschillende leefgebieden in meer of mindere mate problemen bestaan. Het alcoholgebruik van verdachte is een zorgelijk gegeven. Hoewel er geen sprake lijkt te zijn van structureel alcoholmisbruik, was dat gebruik in het verleden en ten tijde van het bewezenverklaarde feit excessief.
De reclassering heeft geadviseerd om naast een ambulante behandeling – verdachte heeft de reclassering reeds toestemming gegeven hem aan te melden bij de forensische polikliniek van Transfore – verdachte een contactverbod met [kind] , met uitzondering van het reeds bestaande telefonisch contact, op te leggen alsmede een alcoholverbod, vanwege de zorgen rondom het alcoholgebruik en de mogelijke relatie met het delictgedrag en een meldplicht bij de reclassering.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het uittreksel justitiële documentatie van
12 mei 2020 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat hij veelvuldig voor rijden onder invloed is veroordeeld, maar niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake soortgelijke feiten als het bewezenverklaarde feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, teneinde verdachte er van te weerhouden andermaal vergelijkbare strafbare feiten te plegen, het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis passend en geboden is. Aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, nu de rechtbank die passend en geboden acht. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op drie jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[kind] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [kind] (geboren op [geboortedatum 2] ) als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een immateriële schadevergoeding te betalen van € 4.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege het ingenomen standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De door de benadeelde partij gevorderde schade en de daartoe ter zitting gegeven toelichting op de schade acht de rechtbank echter onvoldoende. De ter onderbouwing van de schade aangehaalde zaak acht de rechtbank niet vergelijkbaar met het bewezenverklaarde feit.
Dat neemt niet weg dat de algemene ervaringsregels leren dat seksueel misbruik verstrekkende en langdurige gevolgen voor een slachtoffer kan hebben. De rechtbank ziet dan ook aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,--. Het meer of anders gevorderde zal de rechtbank afwijzen.
8.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

ontucht plegen met zijn minderjarig kind;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek Transfore of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, met uitzondering van telefonisch contact, – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [kind] , geboren op 15 juli 2020, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek of ademonderzoek.
Daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [kind] (geboren op [geboortedatum 2] ) van een bedrag van € 1.500,-- (éénduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,-- (éénduizendvijfhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
23 december 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische opsporing, team Zeden, met nummer PL0600-2018576818, van 9 april 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 juni 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de verklaring van verdachte [verdachte] :
Op 23 december 2018 zat mijn dochter [kind] bij mij op schoot. Ik had mijn hand op haar bovenbeen. Ik heb haar in haar lies geknepen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [kind] van 9 januari 2019 (blz. 17), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van seksueel misbruik gepleegd door [verdachte] ten
opzichte van mijn dochter [kind] van 8 jaar oud.
V: Wanneer werden jullie kinderen geboren?
A: [kind] op [geboortedatum 2] .
A: Toen vertelde [naam] dat hij had gezien dat [verdachte] met zijn hand onder het jurkje van [kind] zat in de richting van de onderbroek, bij de vagina. Ik vroeg het aan [kind] die er ook bij stond toen [naam] het aan mij vertelde, wat papa had gedaan. [kind] zei “Hij probeerde de hele tijd mijn broekje uit te trekken”.
A: Dat hij de hele tijd probeerde om haar broek uit te trekken en later vertelde ze nog dat hij had geprobeerd om bij haar plasser te komen. Hij wreef daarbij over haar been en ging naar haar plasser.
V: Hoe was [kind] toen ze jou dit vertelde?
A: [kind] was boos. Ik zag dat ze druk was en luidruchtig sprak.
V: Wat deed de politie?
A: Ze waren met twee auto's en twee agenten kwamen naar binnen. Ik vertelde wat er aan de hand was. Ze hebben toen aan [kind] gevraagd wat er was gebeurd. [kind] vertelde weer dat papa haar broekje uit wilde trekken en met zijn hand naar de plasser van haar wilde gaan.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] En [getuige 2] van 24 januari 2019
(blz. 33), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
Op 23 december 2018 kwam ik in de woning aan de [adres 2] in Enschede.
[kind] zei telkens “papa heeft aan mij gezeten, papa heeft aan mij gezeten”.
Ik zat vervolgens naast [kind] op de bank en vroeg haar of papa dat vaker bij haar had gedaan. [kind] herhaalde weer dat ze het mama al een keer eerder had verteld en dat
mama toen dronken was.
4.
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 14 januari 2019 (blz. 38) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 23 december 2018 kwam ik aan de [adres 2] .
Ik vroeg aan [kind] wat er precies gebeurd was met haar vader. Ik hoorde [kind] zeggen
dat zij met haar vader op de bank zat en dat haar vader toen met zijn hand tussen haar benen zat.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 31 januari 2019 (blz. 45), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Hij had mij op schoot.
A: Hij ging wel hier tussen mijn benen.
V: En wat voelde je dan?
A: Hij kneep mij wel een beetje.
V: En waar kneep hij jou dan?
A: Hier gewoon tussen mijn benen.
V: En waar stopte die hand tussen jou benen?
A: Gewoon hier tussen mijn benen.
V: Is dat je bovenbenen of een andere plek?
A: Bij de bovenbenen.
V: Bij de bovenbenen en daar kneep die.
A: Ja een beetje.
V: En wat voelde jij dan?
A: Ja ik voelde wel iets raars.
V: Waar voelde jij iets raars?
V: En wat zit daar dan?
A: Mijn plassertje.