I. [gedaagde] te veroordelen om de kamer op de begane grond aan de achterzijde van het pand aan [het adres] met al de hunnen en het hunne (eventuele onderhuurders daaronder begrepen, voorzover zij niet huurder van zelfstandige woonruimte zijn) primair binnen 7 dagen na uitspraak van het ten deze te wijzen vonnis en subsidiair binnen in een goede justitie te bepalen termijn te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de hoofdsom van € 2.100,00;
III. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] onder voorbehoud van huurverhoging tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 700,00 voor iedere maand na Juni tweeduizendtwintig, dat [gedaagde] met de ontruiming van het gehuurde in gebreke blijft, een ingegane maand te rekenen voor een gehele;
IV. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, over de hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan 11 juni 2020 een bedrag groot € 4,78;
V. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, over de hoofdsom vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de nakosten ten bedrage van 50% van het geldende salaris gemachtigde, indien en voor zover [gedaagde] niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen, althans binnen een in goede justitie redelijk geachte termijn, na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, heeft voldaan;
VII. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van deze procedure waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over deze kosten vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis, althans een in goede justitie redelijk geachte termijn, tot aan de dag der algehele voldoening en de kosten van de dagvaarding.
3.1.1.[eiser] heeft, samengevat, aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] heeft nagelaten de huurpenningen tijdig en volledig te voldoen. Volgens [eiser] is sprake van een huurachterstand van drie maanden en vanaf volgende week vier maanden, terwijl er geen zicht is op volledige betaling van de huurachterstand. [eiser] betwist dat [gedaagde] heeft geklaagd over gebreken en stelt dat [gedaagde] enkel heeft verklaard dat hij niet kon betalen, omdat zijn inkomen is verminderd. [eiser] stelt dat het merkwaardig is dat [gedaagde] zich thans beroept op gebreken aan het gehuurde.