Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties,
- de op voorhand bij de rechtbank ingediende pleitnota’s door partijen,
- de (aanvullende) producties van partijen,
- de mondelinge behandeling op 12 juni 2020, die vanwege de maatregelen in verband met het Corona-virus via een Skype-verbinding heeft plaatsgevonden. [eiseres] , vertegenwoordigd door de heer [A] , indirect bestuurder van [eiseres] (hierna: [A] ) en [naam werknemer eiseres] , werknemer bij [eiseres] , bijgestaan door haar advocaat, en [gedaagde] Beheer, vertegenwoordigd door mevrouw [C] , bestuurder van [gedaagde] Beheer (hierna: mevrouw [C] ), bijgestaan door haar advocaat, zijn verschenen.
2.De feiten
[gedaagde] Investments B.V. (hierna: [gedaagde] Investments), waarvan de aandelen gehouden worden door [gedaagde] Beheer en de bestuurders [gedaagde] Beheer en mevrouw [C] zijn. De bestuurders van [gedaagde] Beheer zijn de heer [D] (hierna: [D] ) en
mevrouw [C] .
dat de B.V. een verlies gaat lijden op de transactie. Hierbij komt de vraag op of de door de B.V. in maart 2006 betaalde prijs ad. € 394.000 wel zakelijk is.
artikel 496 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) pandhoudersbeslag laten leggen op verschillende roerende zaken die zich bevonden in/nabij het perceel [adres] te [vestigingsplaats 1] , waarna deze zaken door de ingeschakelde deurwaarder zijn afgegeven aan (de toenmalige advocaat van) [gedaagde] Beheer, waarbij een aantal (nader omschreven) auto’s zijn afgevoerd door [gedaagde] Beheer en de overige auto's in of bij het pand zijn achtergelaten, waarbij de kentekens en sleutels zijn meegenomen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal, alsmede het daaraan ten grondslag liggende verlof van de voorzieningenrechter zijn op 21 oktober 2019 betekend aan [eiseres] .
3.Het geschil
4.De beoordeling
[gedaagde] Beheer een krediet in rekening courant heeft verstrekt aan [eiseres] . [eiseres] heeft niet weersproken dat het openstaande saldo op de rekening courant (ongeveer)
€ 400.000,-- bedraagt. [eiseres] stelt echter dat [gedaagde] Beheer geen vordering (meer) heeft op haar, maar dat [gedaagde] Beheer juist een bedrag aan haar is verschuldigd. Daartoe stelt
[eiseres] dat [C] privé de [auto] heeft gekocht en dat deze op 27 maart 2006 is ingebracht in [eiseres] , waarvoor medewerking is verzocht en verkregen van
[A] Beheer. Het bedrag aan koopsom voor die inbreng ad € 394.000,-- is in rekening-courant geboekt ten gunste van [gedaagde] Beheer. [eiseres] stelt dat tijdens een boekencontrole de Belastingdienst zich op het standpunt heeft gesteld dat de [auto] aan [C] in privé toebehoorde en dat [eiseres] toen in de persoon van [C] is gesommeerd de inbreng van de [auto] te corrigeren. Bovendien diende een bedrag van
€ 50.000,-- aan rente betaald te worden aan de Belastingdienst door [C] in privé.
[eiseres] stelt dat deze bevindingen door [gedaagde] Investment, [gedaagde] Beheer en [C] voor [A] Beheer verborgen zijn gehouden. Volgens [eiseres] liet [C] [A] weten dat de Belastingdienst zich op het standpunt zou hebben gesteld dat een bedrag van € 50.000,-- zou dienen te worden betaald aan de Belastingdienst omdat [C] werkzaamheden voor [eiseres] zou hebben verricht. [C] heeft [A] verzocht de helft van de "belastingschade" aan hem te vergoeden. [A] heeft dit bedrag privé betaald. [A] wist op dat moment niet beter dan dat de [auto] in [eiseres] was ingebracht. [A] wist ook niet, dat het bedrag van € 50.000,-- een rentevergoeding was voor de tijd dat de [auto] op dat moment ten onrechte was ingebracht in [eiseres] .
stelt dat [A] er pas in 2019 achter is gekomen dat de Belastingdienst zich vele jaren daarvoor op het standpunt had gesteld dat de [auto] in privé aan [C] zou toebehoren en dus niet op de balans en in de handelsvoorraad van [eiseres] thuishoorde. Een correctie van de boekhouding, in lijn met de bevindingen van de Belastingdienst, komt er op neer dat [C] de [auto] terugneemt. Het ongedaan maken van de inbreng van de [auto] is het verschil tussen een schuld van [eiseres] aan [gedaagde] Beheer van ongeveer
€ 400.000, -- te vermeerderen met de door [gedaagde] Beheer thans gevorderde rente en kosten van ongeveer € 20.000,-- of juist een schuld van [gedaagde] Beheer aan [eiseres] van meer dan
€ 400.000,-- aan onverschuldigd betaalde rente en gecumuleerde rente daarover.
. Dit valt ook af te leiden uit het rapport van de Belastingdienst van juni 2008. De aankoopsom, zijnde €394.000,--, is door [eiseres] gefinancierd met het door
[gedaagde] Beheer aan [eiseres] ter beschikking gestelde krediet. [A] heeft altijd ingestemd met de aanwezigheid van de [auto] op de voorraadlijsten en balans en heeft ook jegens derden altijd aangegeven dat de [auto] in eigendom aan [eiseres] toebehoort. In dit verband wordt verwezen naar de overgelegde verklaring van de heer [E] in zijn hoedanigheid van voormalig verkoopmedewerker van [eiseres] van 10 juni 2020. De inbrenging van de [auto] betreft een overeenkomst tussen [C] in privé en [eiseres] . Dit in tegenstelling tot de financiering die is overeengekomen tussen [gedaagde] Beheer en
[eiseres] . Primair stelt [gedaagde] Beheer zich dan ook op het standpunt dat, voor zover reeds sprake is van een vordering van [eiseres] op [C] , deze vordering niet kan worden verrekend met de vordering van [gedaagde] Beheer op [eiseres] uit hoofde van de kredietovereenkomst. Uit het rapport van de Belastingdienst van juni 2008 kan niet worden afgeleid dat [C] is gesommeerd de inbreng te corrigeren. Uit het schrijven van de Belastingdienst kan niets anders worden afgeleid dan dat de [auto] aan [eiseres] is verkocht en geleverd en dat, na verkoop, eventuele boekwinst of verlies bij [C] in privé moet worden geboekt. Dit zal echter pas plaats kunnen vinden op het moment dat de [auto] is verkocht, hetgeen tot op heden nog niet is gebeurd. [gedaagde] Beheer betwist dat [A] er pas in 2019 achter kwam dat er afspraken zijn gemaakt met de Belastingdienst. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de overgelegde overeenkomst tussen [A] en [C] van 20 augustus 2018. Daaruit volgt dat [C] en [A] de afspraak van de Belastingdienst onredelijk achten en in dat kader zijn overeenkomen dat, bij een uiteindelijke verkoop van de [auto] , de verkoop voor 50% ten laste van [C] en voor de overige 50% ten laste van [A] zal komen. Uit het verrichte handtekeningenonderzoek blijkt dat de handtekening van [A] is. De door [C] en [A] ondertekende pagina betreft de pagina waarin het kernbeding van de overeenkomst is opgenomen, te weten de evenredige verdeling van het resultaat van de verkoop van de [auto] tussen [C] en [A] . Derhalve kan, mede gelet op het handtekeningenonderzoek, met zekerheid worden gesteld dat [A] wel akkoord is gegaan met het kernbeding zoals in de overeenkomst is opgenomen. Daarnaast wordt gewezen op de overgelegde verklaring van de heer [F] (hierna: [F] ) van 11 juni 2020 waaruit volgt dat [A] bij het eindgesprek inzake het van belang zijnde boekenonderzoek aanwezig is geweest. Onder verwijzing naar deze verklaring wordt ook weersproken dat [A] niet betrokken is geweest bij financiële aspecten van [eiseres] .
[eiseres] op dit moment geen eigenaar (meer) is van de [auto] . Tussen partijen is ook niet in geschil dat de [auto] is ingebracht in [eiseres] en dat de [auto] in ieder geval tot voor kort op de voorraadlijsten en in de jaarstukken van [eiseres] heeft gestaan en dat er jarenlang door [eiseres] rente is betaald aan [gedaagde] Beheer uit hoofde van de kredietovereenkomst. Uit het overgelegde (gedeelte van het) rapport van de Belastingdienst van juni 2008 valt ook niet, anders dan [eiseres] lijkt te veronderstellen, de conclusie te trekken dat de Belastingdienst heeft gesommeerd de inbreng van de [auto] ongedaan te maken. Mede gelet op de door [gedaagde] Beheer overgelegde verklaring van [F] dient het er vooralsnog voor te worden gehouden dat [eiseres] dan wel [A] wel van de afspraken met de Belastingdienst over de [auto] op de hoogte was, althans kon zijn. Daar komt nog bij dat, als [eiseres] al een vordering zou hebben, het er vooralsnog veeleer voor moet worden gehouden dat [eiseres] in dat geval een vordering heeft jegens [C] in privé in plaats van op [gedaagde] Beheer, nu immers niet in geschil is dat [C] (in eerste instantie) de eigenaar was van de [auto] .
[eiseres] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] Beheer als financier haar eigen belangen tot op zekere hoogte veilig mag stellen; zou dat niet zijn toegestaan, dan zou menige financiering achterwege blijven, ten koste van de gezonde economische bedrijvigheid. De omstandigheid dat [gedaagde] Beheer handelt in twee hoedanigheden, te weten zowel die van bestuurder als van financier/schuldeiser, maakt het vorenstaande niet anders; tal van ((indirect) bestuurders van) rechtspersonen opereren in een vergelijkbare situatie. Ook kan vooralsnog niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] Beheer [eiseres] niet voldoende tijd dan wel mogelijkheden heeft gegeven om haar vordering te voldoen dan wel om tot herfinanciering over te gaan, alvorens zij opnieuw gebruik heeft gemaakt van de haar toekomende rechten uit hoofde van aan haar verstrekte zekerheden.
9 juni 2020 aan (de advocaat van) [eiseres] , toegezegd dat de in vuistpand genomen BMW [type] met kenteken [kenteken] niet zal worden verkocht tot met zekerheid kan worden gesteld aan wie dit voertuig in eigendom toebehoort. Bovendien is, blijkens punt 23 van de dagvaarding, tussen partijen niet in geschil dat de [auto] niet in vuistpand is genomen. Tevens is door [eiseres] niet, althans onvoldoende, betwist dat haar liquiditeit begin
juni 2020 (ongeveer) € 50.000,-- bedroeg. Mede gelet hierop heeft [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat aan haar zijde een (acute) noodtoestand zal ontstaan of dat zij haar verplichtingen niet meer zal kunnen nakomen. Er kan daarom niet worden aangenomen dat [gedaagde] Beheer in dit verband misbruik van recht maakt door de aan haar verpande zaken onder zich te nemen dan wel daarop executoriaal beslag te (laten) leggen.
5.De beslissing
26 juni 2020