ECLI:NL:RBOVE:2020:2249

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
08-710050-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht personen voor betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens in het onderzoek 'Macan'

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen acht verdachten die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens. De hoofdverdachte, een 52-jarige man, werd op oudjaarsavond 2019 doodgeschoten bij zijn woning in Zwolle, wat mogelijk verband hield met zijn centrale rol in de illegale handel. De rechtbank heeft de acht verdachten veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen, soms in combinatie met taakstraffen. De zaak maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek 'Macan', dat op 18 september 2017 is gestart naar aanleiding van eerdere strafrechtelijke onderzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak. De verdachten zijn beschuldigd van het voorhanden hebben en/of overdragen van wapens van categorie II en III in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder afgeluisterde gesprekken en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid, maar heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is gezien de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-710050-18 (P)
Datum vonnis: 2 juli 2020.
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1947 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 november 2019 en 18 juni 2020. Verdachte is niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. D.G. Hassink, advocaat te Zwolle, heeft desgevraagd verklaard te zijn gemachtigd de verdediging van zijn cliënt te voeren.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 samen met een ander een wapen voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2017 tot en met 31 januari 2018 te Zwolle en/of Westervoort, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een wapen van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Onderhavige zaak maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’.
Ten aanzien van de aanloop naar dit strafrechtelijk onderzoek en in het bijzonder onderhavige zaak blijkt uit het dossier het volgende. [2]
Naar aanleiding van bevindingen uit eerdere strafrechtelijke onderzoeken, te weten de onderzoeken genaamd Waspompoen, Buchanan en Gokker, TCI-informatie en diverse MMA-meldingen is op 18 september 2017het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’ gestart. Het onderzoek richtte zich op de handel in verdovende middelen en in vuurwapens op in eerste instantie onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 2] ). Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt in het dossier ook [medeverdachte 2] , ‘ [medeverdachte 2] ’ of ook ‘ [medeverdachte 2] ’ genoemd.
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd, gevoerd door onder meer [medeverdachte 2] , in de periode 11 oktober 2017 tot en met 4 mei 2018. De woordelijke uitwerking daarvan is gevoegd in de relevante zaakdossiers. Daarnaast zijn in de periode van 14 december 2017 tot 4 mei 2018 beelden opgenomen met camera’s, die zicht hadden op
– onder meer – de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] . Prints van een deel van die beelden zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers. Ook is gebruik gemaakt van het opsporingsmiddel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC), afgegeven voor de woning van [medeverdachte 2] . Op 11 april 2018 is OVC-apparatuur in zijn woning aan [adres 2] te Zwolle geplaatst en tot en met 4 mei 2018 zijn gesprekken opgenomen. Van de OVC-gesprekken zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook deze zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers.
Op basis van de afgeluisterde telefoon- en OVC-gesprekken bleek dat medeverdachte [medeverdachte 2] dagelijks contact had met diverse personen, telefonisch en in persoon, onder wie verdachte.
Op 20 juni 2018 rond 10:00 uur is de politie met een machtiging binnengetreden in de woning van verdachte aan [adres 3] te Westervoort. De aanhouding van verdachte heeft rond die tijd ter plekke plaatsgevonden. [3]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de inhoud van door verdachte met [medeverdachte 2] gevoerde telefoongesprekken en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zijn cliënt erkent het tenlastegelegde feit te hebben begaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
 het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , op 20 juni 2018 (pag. 47 – 50) voor zover inhoudende als bekennende verklaring van verdachte:
Ik ken [medeverdachte 2] sinds ongeveer anderhalf jaar. [medeverdachte 2] handelde in vuurwapens. Een maand of zes geleden heb ik van [medeverdachte 2] een vuurwapen gekocht, een FN 7.65. [medeverdachte 2] wilde er € 400,-- en een horloge voor hebben. Dat heb ik hem gegeven. Er zaten een stuk of 5 à 6 kogels bij het vuurwapen. Ik heb het vuurwapen een week of vier à vijf gehad. Op een gegeven moment belde [medeverdachte 2] mij en vroeg of ik het wapen nog had. Hij belde en zei dat hij iemand voor het wapen had. Ik zei dat hij het voor € 400,-- mocht hebben. [medeverdachte 2] heeft het vuurwapen bij mij opgehaald. [naam] was daarbij.
 het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , op 21 juni 2018 (pag. 55 - 58) voor zover inhoudende als bekennende verklaringen van verdachte:
U houdt mij een tapgesprek voor van 14 december 2017. Ik kan me dit gesprek nog goed herinneren. Ik zei dat ik een kleintje voor hem had, een zevengaats. Van [medeverdachte 2] mocht ik het woord ‘vuurwapens’ niet gebruiken. Om wapens aan te duiden moest ik het hebben over ‘autootjes’ of ‘zevengaats’. [medeverdachte 2] is een dag na dit gesprek bij me langs gekomen op het kamp om het pistool op te halen.
 het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , opgemaakt door verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] , op 21 juni 2018 (pag. 87 – 89);
 het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot categorisering wapens, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] van 12 maart 2019 (gevoegd in het aanvullende dossier in het onderzoek Macan, ordner 2, dossierpagina 405 - 407).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2017 tot en met 31 januari 2018 te Westervoort een wapen van categorie II of III, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan medeverdachte
[medeverdachte 1] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 26 lid 1 en 31 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorieën II/III van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 van de Wet Wapens en Munitie;
en
handelen in strijd met artikel 31 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorieen II/III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 van de Wet Wapens en Munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, ondanks de ernst van het feit, aan zijn cliënt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar hooguit een geheel voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is inmiddels 72 jaar en heeft een broze gezondheid; hij lijdt aan onder meer astma en trombose. Verdachte is daarnaast analfabeet. Hij heeft er moeite mee om zich te handhaven in de maatschappij. Hij leidt een teruggetrokken bestaan. De actieve fase van zijn leven zit er inmiddels wel op.
De raadsman van verdachte heeft voorts aangevoerd dat verdachte panisch wordt bij de gedachte van een gevangenisstraf mede vanwege zijn slechte gezondheid en zijn leeftijd. Indien verdachte vast komt te zitten, zal hij alles kwijtraken.
Uit het advies van de reclassering blijkt bovendien dat verdachte, ook al heeft hij een fors strafblad opgebouwd, al langere tijd niet meer bij politie en justitie in beeld was, aldus de raadsman.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in zijn woning een pistool voorhanden gehad en heeft dit overgedragen aan een ander.
Het verkopen van een dergelijk vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Nederland kent in de afgelopen jaren een toename van vuurwapengeweld, onder andere in de vorm van liquidaties in het criminele circuit die met behulp van (semi-) automatische vuurwapens worden gepleegd en waarbij ook derden het gevaar lopen dodelijk gewond te raken. Verdachte heeft aan het in omloop brengen/houden en overdragen van zo’n vuurwapen bijgedragen, kennelijk uit winstbejag en zonder zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor derden.
Dergelijk handelen kan, vanwege de bijzondere ernst ervan, niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor de strafoplegging bij voorhanden hebben en/of overdragen een vuurwapen van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie; deze gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie tot negen maanden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 20 april 2020 waaruit blijkt dat verdachte in het verleden reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld - ook tot een langdurige gevangenisstraf - ter zake van, onder meer, zware geweldsdelicten en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende rapportages waaronder een reclasseringsadvies van 28 april 2020. Hieruit blijkt als volgt.
Verdachte woont op een woonwagenkamp en is gepensioneerd. Er zijn geen problemen op het gebied van dagbesteding, financiën of middelengebruik. Hij is op zoek naar een seniorenfiat en krijgt daarbij hulp. Verdachte is niet in staat om zelfstandig te reizen.
De reclassering schat de kans op recidive, op basis van een risicotaxatie met behulp van de OXREC, als laag in en acht het opleggen van toezicht en/of interventies niet noodzakelijk. De reclassering heeft geadviseerd om in het geval van een veroordeling een voorwaardelijke gevangenisstraf of geldboete op te leggen zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. Het verrichten van een taakstraf acht de reclassering, in het bijzonder gelet op de medische toestand van verdachte, niet uitvoerbaar.
In het bijzonder in aanmerking genomen de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de recidive is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur met zich brengt. De rechtbank acht dit passend en geboden.
Dat verdachte door zijn gezondheidsbeperkingen geen detentie zou kunnen ondergaan is niet onderbouwd met medische informatie. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding voor een relatief groot voorwaardelijk strafdeel, teneinde verdachte te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.

8.De toegepaste wetsartikelen.

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorieën II/III van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 van de Wet Wapens en Munitie;
en
handelen in strijd met artikel 31 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorieen II/III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 van de Wet Wapens en Munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
-
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in
het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
Buiten staat.
Mr. drs. H.M. Braam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het procesdossier van verdachte in het onderzoek ‘Macan’, van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , pag. 1 – 10A.
3.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, pag. 29 - 31.