ECLI:NL:RBOVE:2020:2230

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
08-710035-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht personen voor betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens in het onderzoek ‘Macan’

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen acht verdachten die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens. De hoofdverdachte, een 52-jarige man, werd op oudjaarsavond 2019 doodgeschoten in Zwolle, wat leidde tot het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverdachte een centrale rol speelde in de illegale handel, terwijl de andere acht verdachten een kleinere rol vervulden. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen, soms in combinatie met taakstraffen. De zaak kwam aan het licht na eerdere strafrechtelijke onderzoeken en leidde tot het afluisteren van telefoongesprekken en het gebruik van OVC-apparatuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en het bezit van XTC-pillen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, en legde straffen op die rekening hielden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-710035-18 (P)
Datum vonnis: 2 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 december 2018, 5 november 2019, 4 juni 2020 en 18 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 27 april 2018 samen met een ander of anderen een of meer (vuur)wapens voorhanden heeft gehad;
feit 2:op 3 mei 2018 een hoeveelheid van 133 XTC-pillen aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drie, althans één of meer (vuur)wapens van categorie II en/of categorie III voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 3 mei 2018 te Deventer, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 133, althans een (groot) aantal XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Onderhavige zaak maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’.
Ten aanzien van de aanloop naar dit strafrechtelijk onderzoek en onderhavige zaak blijkt uit het dossier als volgt. [2]
Naar aanleiding van bevindingen uit eerdere strafrechtelijke onderzoeken, te weten de onderzoeken genaamd Waspompoen, Buchanan en Gokker, TCI-informatie en diverse MMA-meldingen is op 18 september 2017 het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’ gestart. Het onderzoek richtte zich op de handel in verdovende middelen en in vuurwapens op in eerste instantie onder meer medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Medeverdachte [medeverdachte] wordt in het dossier ook [medeverdachte] , ‘ [medeverdachte] ’, of ‘ [medeverdachte] ’ genoemd.
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd, gevoerd door onder meer [medeverdachte] , in de periode 11 oktober 2017 tot en met 4 mei 2018. De woordelijke uitwerking daarvan is gevoegd in de relevante zaakdossiers.
Daarnaast zijn in de periode van 14 december 2017 tot 4 mei 2018 beelden opgenomen met camera’s, die zicht hadden op - onder meer - de woning van medeverdachte [medeverdachte] . Prints van een deel van die beelden zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers. Ook is gebruik gemaakt van het opsporingsmiddel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC), afgegeven voor de woning van [medeverdachte] . Op 11 april 2018 is OVC-apparatuur in zijn woning aan de [adres 2] geplaatst en tot en met 4 mei 2018 zijn gesprekken opgenomen. Van de OVC-gesprekken zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook deze zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers.
Op basis van de afgeluisterde telefoon- en OVC-gesprekken bleek dat medeverdachte [medeverdachte] dagelijks contact had met diverse personen. Eén van die personen is verdachte,
in het dossier veelal aangeduid als ‘ [verdachte] ’.
Op 3 mei 2018 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte te Deventer. In een ladekastje in de woonkamer van verdachte werden verschillende hoeveelheden XTC-pillen aangetroffen. [3]
De aanhouding van verdachte heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. [4]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezenverklaard.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie betoogd, kort weergegeven, dat uit informatie, verkregen op basis van OVC-gesprekken, niet anders kan worden afgeleid dan dat verdachte op 27 april 2018, samen met [medeverdachte] , een FN Browning, 9 mm, een wapen van categorie III, voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar een aanvullend proces-verbaal, waarin een omschrijving is gegeven van een dergelijk wapen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat vaststaat dat verdachte in zijn woning verschillende hoeveelheden XTC-pillen aanwezig heeft gehad.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde.
Daartoe is aangevoerd, kort weergegeven, dat op basis van het dossier geenszins vaststaat dat verdachte rond de tenlastegelegde datum een verboden (vuur)wapen voorhanden heeft gehad. Onder verdachte is geen wapen inbeslaggenomen. Zo op basis van de inhoud van OVC-gesprekken al kan worden geoordeeld dat verdachte een wapen voorhanden heeft gehad, dan is volstrekt onduidelijk of het een verboden (vuur)wapen van categorie II en/of III als bedoeld in de Wet wapens en munitie betrof, aldus de raadsman.
De raadsman stelt dat het niet mogelijk is om op basis van geluidsopnamen te beoordelen om wat voor een wapen het gaat. Mogelijk betrof het een airsoft-wapen of een onklaar gemaakt wapen; het doorladen van zo’n wapen klinkt hetzelfde als het doorladen van een verboden wapen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Het dossier bevat een weergave van een OVC-gesprek, gevoerd op 27 april 2018 vanaf ongeveer 18:00 uur tot ongeveer 18:40 uur in de woning van [medeverdachte] te Zwolle. Het betreft een gesprek dat wordt gevoerd tussen [medeverdachte] en een ander. Die ander wordt in de weergave van het gesprek aangeduid als ‘ [verdachte] ’.
Verdachte heeft tijdens zijn eerste politieverhoor en ook ter terechtzitting op 4 juni 2020 ontkend op 27 april 2018 vanaf ongeveer 18:00 uur in de woning van [medeverdachte] een gesprek met [medeverdachte] te hebben gevoerd.
De rechtbank is, gelet op de hierna weer te geven bewijsmiddelen, echter van oordeel dat verdachte de persoon is die het OVC-gesprek van 27 april 2017 heeft gevoerd met [medeverdachte] .
Verdachte heeft tijdens zijn eerste politieverhoor, geconfronteerd met prints van de camerabeelden gemaakt op 27 april 2018 van een man en een vrouw die de woning van [medeverdachte] verlaten, verklaard dat hij de man is die met [naam 1] op die foto is te zien en dat hij toen in de woning van [medeverdachte] is geweest. [5]
Tijdens zijn tweede politieverhoor heeft verdachte, geconfronteerd met het op 27 april 2018 opgenomen OVC-gesprek, verklaard dat hij twee mannen met elkaar hoort praten en dat het zou kunnen dat hij op die geluidsopnamen is te horen. [6]
Het dossier bevat voorts ten aanzien van de identiteit van de persoon ‘ [verdachte] ’ een proces-verbaal identiteitsvaststelling met als bijlagen prints van camerabeelden opgenomen bij de woning van [medeverdachte] waaruit blijkt dat verdachte op 27 april 2018 op het bewuste tijdstip in de woning van [medeverdachte] aanwezig was. [7]
Uit dit proces-verbaal blijkt dat [medeverdachte] in periode van september 2017 tot en met mei 2018 in totaal 133 maal telefonisch contact heeft gehad met de gebruiker van telefoon-nummer [telefoonnummer] , zijnde verdachte. [medeverdachte] spreekt verdachte tijdens deze telefoongesprekken aan met de naam ‘ [verdachte] ’. Uit onderzoek is gebleken dat de stem van de persoon die tijdens het OVC-gesprek van 27 april 2018 vanaf 18.09 uur met [medeverdachte] praat overeenkomt met de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] /verdachte.
[naam 2] , een uit Duitsland afkomstige vrouw in Nederland werkzaam als prostituée heeft als getuige verklaard dat zij [medeverdachte] kent, hij was een van haar vaste klanten. Geconfronteerd met prints van de camerabeelden, opgenomen op 27 april 2018 om (
real time) 18.38 uur verklaart zij dat op de beelden is te zien dat zij de woning van [medeverdachte] verlaat met ‘de slangenman’, die in Deventer woont. [medeverdachte] en de slangenman hadden daarvoor samen iets besproken.
De rechtbank merkt nog op dat kort nadat verdachte de woning van [medeverdachte] is binnengegaan wordt gesproken over slangen, in het bijzonder een anaconda, en dat verdachte ter terechtzitting op 4 juni 2020 heeft verklaard dat hij in zijn woning een aantal grote slangen, waaronder anaconda’s, heeft gehad. [8]
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte de persoon is die op 27 april 2018 vanaf ongeveer 18:00 uur met [medeverdachte] in gesprek is.
Verdachte en [medeverdachte] voeren het volgende gesprek. [9]
[naam 1] begroet ‘ [verdachte] ’. [naam 1] praat Duits. [medeverdachte] noemt [verdachte] ‘ [medeverdachte] ’.
[verdachte] is net klaar met die slangen en vertelt over een Anaconda. Die blaast zo erop. [verdachte] zegt dat hij hem wegduwt met de slangenhaak, maar die ‘slaat er zo om heen en komt keihard terug’. Op een gegeven moment blijft de slang wel liggen. [verdachte] vertelt verder over zijn slangen.
Dan vraagt [verdachte] aan [medeverdachte] : “Wat is dat voor merk?” en “Is hij schoon dan?” waarop [medeverdachte] antwoordt: “FN, Browning” en “Niks mee gebeurd, schoon. Dingetje is gewoon een ruggie (…) Is gewoon.. moet alleen morgen, euh, dingetjes weer ophalen (...). Die zijn niet meer te koop. Oh, die krijg ik vandaag.”
[medeverdachte] vraagt of [verdachte] handschoentjes wil hebben en [verdachte] zegt “Ja, geef maar.” [verdachte] zegt: ja en die groo… uh wou ik hebben.”
[medeverdachte] zegt: “Ik heb, ik kocht een ‘Tokorov’, zo'n ‘hele zware’, die overal dwars doorheen gaat, door kogelvrije vesten, overal doorheen.” [verdachte] zegt: “en die Franse dan. Heb je die al uh, want die zou je ook laten zien, ja, het is moeilijk om zo te beoordelen als je niks ziet Henk, snap je wat ik bedoel?”
Kort hierop arriveert [naam 3] in de woning. Het geluid van het overhalen van een trekker is te horen. [verdachte] vraagt of het een ‘6 cilinder’ is en [medeverdachte] zegt: “Ja, een 9 millimeter hè” en “Goeie [verdachte] hoor, dopjes krijg je erbij”.
[medeverdachte] : “Hier heb je de 9...zie je?”, hetgeen door [verdachte] wordt bevestigd. [naam 3] mengt zich in het gesprek en zegt: “9 millimeter kortov (fon).” [verdachte] vraagt of ie ‘veel lawaai maakt ?’
[medeverdachte] lacht en zegt: “Jaaaah, die rooie wel..”; er is geluid van metaal te horen.
[medeverdachte] : “9 millimeter kortov ja, en een Browning.” en: “Hij is super.”
[medeverdachte] legt uit: “Hier zit nog een beveiliging, zie.” en “Doe je doorheen en dan...pam pam pam..” Metaalgeluid is te horen.
[verdachte] : “Licht hè?” waarop [medeverdachte] zegt: “Ja, maar wel een goeie hoor.”
[verdachte] : “Ja hè, maar hij is heel licht”. [medeverdachte] : “Je moet hem eigenlijk heel even oppoetsen, [medeverdachte] . Ik heb er niks aan gedaan.”
Rond 18:27 uur zijn opnieuw metaalgeluiden te horen.
[medeverdachte] : “Ja, alles zit erin. Alles zit er goed in. Kijk maar. Kun je je zo naar boven trekken, kun je bovenop kijken (geluid van metaal is te horen); kijk maar”.
[medeverdachte] zegt dat ‘alles er goed in zit’, en ‘garantie heeft’ en: “Als ik zeg dat het goed is, is het goed.” [verdachte] bevestigt dat.
Het overhalen van een trekker is te horen.
[medeverdachte] zegt dat er een beetje olie op het magazijn moet. Opnieuw zijn dan metaalgeluiden te horen.
Om 18:28 uur vraagt [verdachte] : “Wat is dit dan?” Er is geklik te horen. [medeverdachte] zegt dat dat de beveiliging is en “Die knijp je in.. kijk.. en dan schiet 'ie.”
Dan begint [medeverdachte] over de prijs: “Eigenlijk wil ik hier gewoon twaalf en half maar.” [verdachte] : “Hier moest je 800 voor ?”
[medeverdachte] antwoordt bevestigend. [verdachte] zegt: “Ja, ik wil hem meenemen.”.
[medeverdachte] geeft [verdachte] vervolgens instructies: “Nee, zo moet je het doen. Dan moet je even kijken. Ik heb ze wel vaker gehad, deze. Zie, je pakt hem hier zo...bij dat ronde.”
[verdachte] : “Maar als je die handvat dan vasthoudt, en knijpt..” maar [medeverdachte] zegt: “Nee, nee, er kan niks gebeuren. Dus er zitten kogels in, pak je hem hier..”.
Het geluid van het overhalen van een trekker is te horen en [medeverdachte] zegt: “Kijk.. en dan gaat (…) naar achteren, zie..”
[verdachte] bevestigt dat. [medeverdachte] zegt: “Wil je niet schieten, dan doe je dit. Hou je hem vast, zo.” en “Leg je daar zo rustig neer. Is 'ie geladen.”
[verdachte] : “Ja”.
[medeverdachte] : “Dan kan je (...) achterover doen, zo....zie. Kan je hem gewoon achter elkaar leegknallen, bam, bam, bam...”
[verdachte] : “Oké.”
[medeverdachte] : “Maar wil je hem ontspannen, dan doe je gewoon dit (metaalgeluidje te horen) hup. Ontspan je hem, zie.”
[medeverdachte] : “Ik wil hem wel brengen, zeg maar wanneer je hem moet hebben.
[verdachte] : “Mag morgenvroeg wel.”
[medeverdachte] belooft er ook een doosje kogels bij te doen: “Moet ik eerst kijken of ik er kogels heb. Heb je er eerst vijftien bij, doe ik er een doosje bij.”
[verdachte] vindt het goed en houdt hem gewoon voor zichzelf. [verdachte] vraagt of er een demper op kan, waarop [medeverdachte] zegt: “Nee, kan niet. Het is een speciale uitvoering, de recherche had die vroeger. Een FN.”
Om 18:31 uur zegt [medeverdachte] : “Dat gaat vanzelf al, als je hem in je hand hebt, druk je ook automatisch dat ding in. Als je aan de trekker zit nu, zie… druk je hem automatisch aan, dat gaat vanzelf en dan kun je schieten”.
[medeverdachte] : “Gewoon achterover trekken, zo.. Moet je even de slag van krijgen. Zo, ja (geluid te horen van overhalen trekker)..laat je hem los.. en dan gooit 'ie de kogel in de kamer.”
[medeverdachte] zegt nog dat hij echt geen troep verkoopt en dat hij het de volgende dag komt brengen.
[verdachte] stelt 10:00 uur of 11:00 uur voor, [medeverdachte] vindt 11:00 uur prima.
[naam 1] en [verdachte] verlaten de woning om 18:37 uur.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 4 juni 2020 ten aanzien van het bewuste OVC-gesprek beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank is van oordeel dat dit gesprek niet anders kan worden begrepen dan dat verdachte samen met [medeverdachte] een vuurwapen, te weten een FN Browning met kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad, waarbij zij het vuurwapen samen grondig hebben bekeken en waarbij verdachte heeft aangegeven dit wapen van [medeverdachte] over te willen nemen.
De rechtbank neemt bij haar oordeel in het bijzonder in aanmerking dat meerdere keren wordt gesproken over een ‘FN’, ‘Browning’ en ‘9 millimeter’.
Voorts neemt de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking dat geluiden te horen zijn die onmiskenbaar klinken als het overhalen van een trekker van een wapen alsook andere metaalgeluiden.
Onder verwijzing naar het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte aanvullende proces-verbaal [10] , inhoudende dat met de term ‘9 mm’ het kaliber van een wapen wordt bedoeld en dat een FN Browning met het kaliber 9 mm een vuurwapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie betreft, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de vroege avond van 27 april 2018, samen met [medeverdachte] , een vuurwapen van categorie III in de zin van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 4 juni 2020, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 3 mei 2018 XTC-pillen in mijn woning had. Ze zaten in verschillende hoeveelheden in zakjes en lagen in een laatje.
het proces-verbaal van binnentreden in woning, opgemaakt op 3 mei 2018 door verbalisant [verbalisant 2] (pagina 138 – 139);
een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming, verbalisant [verbalisant 2] (pagina 46 – 49);
het proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen, opgemaakt op 17 juli 2018 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pagina 149 – 153);
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 27 april 2018 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad;
2
hij op 3 mei 2018 te Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad 133 XTC-pillen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie en artikel 2C van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om in het geval van een veroordeling bij de strafoplegging rekening te houden met de periode die verdachte reeds in detentie heeft doorgebracht, en met het feit dat bij feit 2 - het bezit van XTC - geen sprake was van een grote hoeveelheid.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bezit van een aanmerkelijke hoeveelheid XTC-pillen.
Het illegaal voorhanden hebben van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich mee en veroorzaakt bij hen die daarmee ongewild worden geconfronteerd gevoelens van angst en onveiligheid.
Het bezit en de verspreiding van harddrugs vormt een bedreiging van de volksgezondheid in het algemeen en betekent gezondheidsrisico’s voor de gebruiker in het bijzonder. Het gebruik van verdovende middelen leidt voorts tot verwervingscriminaliteit.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten en acht het handelen van verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening, ten nadele van verdachte, met een uittreksel justitiële documentatie van 20 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden al meermalen in aanraking is geweest met politie en justitie.
Aan verdachte zijn – zij het al langer geleden – taakstraffen opgelegd en hij is in het verleden veroordeeld ter zake van overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de inhoud van de zich in het dossier bevindende adviezen van Reclassering Nederland, te weten een advies in verband met de voorgeleiding bij de raadkamer van 5 juni 2018, een advies in verband met schorsingstoezicht van de reclassering van 31 juli 2019, een Afloopbericht toezicht van 19 augustus 2019, en ten slotte een advies van 28 april 2020.
Uit deze voorlichting en laatstgenoemde advies blijkt als volgt.
Verdachte komt met relatief grote tussenpozen in aanraking met justitie. Desondanks is geen sprake van een delictpatroon. Door de ontkennende houding kan de reclassering de criminogene factoren in relatie tot het delictgedrag van verdachte echter niet goed beoordelen. Tijdens het schorsingstoezicht was sprake van belangrijke veranderingen in het leven van verdachte waardoor hij het leven nu als minder uitzichtloos ervaart. Na jarenlang geen contact meer te hebben gehad met een dochter en een zoon is deze situatie gewijzigd in 2019/2020, waardoor de emotionele stabiliteit van verdachte is gegroeid. Verdachte houdt nu bewust afstand van mogelijk negatieve contacten. De reclassering maakt zich hierdoor minder zorgen dan voorheen. Omdat verdachte zich niet openstelt voor hulpverlening ziet de reclassering geen mogelijkheid om te komen tot een plan van aanpak ter voorkoming van mogelijke recidive. Op basis van de - voor het overige - meewerkende houding tijdens het toezicht wordt het risico op onttrekking aan eventuele voorwaarden echter als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om in geval van een veroordeling een straf op te leggen zonder interventies of toezicht. Verdachte wordt in staat geacht een taakstraf te kunnen uitvoeren.
In het bijzonder in aanmerking genomen de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, de inmiddels verstreken tijd en hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, acht de rechtbank de oplegging van gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest, en een voorwaardelijk deel van 77 dagen met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op artikel 10 lid 3 van de Opiumwet, artikel 55 lid 3 onder a Wet Wapens en Munitie en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
77 (zevenenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
-
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
Buiten staat
Mr. drs. H.M. Braam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit - tenzij anders vermeld - pagina’s uit het proces-verbaal van verdachte in het onderzoek ‘Macan’ van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland, met nummer PL0600-2018191040. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , pag. 1 – 10A.
3.Procesverbaal van binnentreden in woning, pag. 138 – 139; Kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 46 – 49.
4.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , procesdossier verdachte, pag. 59.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina 79 – 80. Gebleken is dat de tijd die op de stills/prints is vermeld -2 uur afwijkt van de real time.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina 173.
7.Proces-verbaal identiteitsvaststelling, opgemaakt op 22 mei 2018 door verbalisant [verbalisant 1] , dossierpagina 106, met als bijlagen twee politiefoto’s van verdachte (dossierpagina 107) en twee stills /prints van camerabeelden (dossierpagina 108). Gebleken is dat de tijd die op de stills/prints is vermeld -2 uur afwijkt van de real time.
8.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 juni 2020.
9.Het proces-verbaal uitwerken OVC-gesprek, pag. 26 – 41, ihb pag. 34 onderaan en 35-39.
10.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2019, pv nr. 181, pag. 333 – 335.