ECLI:NL:RBOVE:2020:2229

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
08-910016-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht personen voor betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens in het onderzoek ‘Macan’

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen acht verdachten die betrokken waren bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens. De hoofdverdachte, een 52-jarige man, werd op oudjaarsavond 2019 doodgeschoten in Zwolle, wat leidde tot het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 samen met anderen cocaïne, MDMA (XTC), temazepam en oxazepam hebben verkocht, afgeleverd en aanwezig gehad. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen en taakstraffen. De rechtbank oordeelde dat de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen zijn, met uitzondering van één feit, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachten en hun persoonlijke omstandigheden. De uitspraak benadrukt de impact van de handel in verdovende middelen op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-910016-19 (P)
Datum vonnis: 2 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 november 2019, 4 en 18 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Barneveld, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 samen met een ander of anderen cocaïne en/of MDMA (XTC) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 2:
In de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 samen met een ander of anderen een hoeveelheid tabletten temazepam en/of oxazepam heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 3:
in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 samen met een ander of anderen de geneesmiddelen sildenafil en/of tadalafil in voorraad heeft gehad en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of geleverd;
feit 4:
op 30 april 2018 samen met een ander of anderen 500 XTC pillen aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC),
zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 te Zwolle en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid tabletten/pillen bevattende temazepam en/of
- een hoeveelheid tabletten/pillen bevattende oxazepam,
zijnde temazepam en/of oxazepam (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een hoeveelheid tabletten/pillen, bevattende een hoeveelheid sildenafil en/of tadalafil, althans een hoeveelheid van een geneesmiddel, als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet, waarvoor geen handelsvergunning gold, in voorraad heeft gehad en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of ter hand heeft gesteld;
4
zij op of omstreeks 30 april 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk aanwezig heeft gehad 500, althans een (groot) aantal XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Onderhavige zaak maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’.
Ten aanzien van de aanloop van dit strafrechtelijk onderzoek en onderhavige zaak blijkt uit het dossier als volgt. [2]
Naar aanleiding van bevindingen uit eerdere strafrechtelijke onderzoeken, te weten de onderzoeken genaamd Waspompoen, Buchanan en Gokker, TCI-informatie en diverse MMA-meldingen is op 18 september 2017 het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’ gestart. Het onderzoek richtte zich op de handel in verdovende middelen en in vuurwapens op in eerste instantie onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] . (hierna: [medeverdachte 2] ). Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt in het dossier ook [medeverdachte 2] , ‘ [medeverdachte 2] ’ of ‘ [medeverdachte 2] ’ genoemd.
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd, gevoerd door onder meer [medeverdachte 2] , in de periode 11 oktober 2017 tot en met 4 mei 2018. De woordelijke uitwerking daarvan is gevoegd in de relevante zaaksdossiers. Daarnaast zijn in de periode van 14 december 2017 tot 4 mei 2018 beelden opgenomen met camera’s, die zicht hadden op
– onder meer – de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] . Prints van een deel van die beelden zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers. Ook is gebruik gemaakt van het opsporingsmiddel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC), afgegeven voor de woning van [medeverdachte 2] . Op 11 april 2018 is OVC-apparatuur in zijn woning aan [adres 2] te Zwolle geplaatst en tot en met 4 mei 2018 zijn gesprekken opgenomen. Van de OVC-gesprekken zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook deze zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers.
Op basis van de afgeluisterde telefoon- en OVC-gesprekken bleek dat medeverdachte [medeverdachte 2] dagelijks contact had met diverse personen, telefonisch en in persoon, onder wie met verdachte (zijn dochter).
[medeverdachte 2] is op 3 mei 2018 aangehouden. Op 3 mei 2018 is de woning van [medeverdachte 1] aan [adres 2] te Zwolle doorzocht.
In de woning zijn onder meer de volgende middelen aangetroffen en inbeslaggenomen: [3]
  • een doosje Cenforce 200 sildenafil tabletten, acht strips met 10 tabletten;
  • een doosje Cenforce 200 sildenafil tabletten, tien strips met 10 tabletten;
  • elf strips Cobra 120, sildenafil, vijf tabletten per strip;
  • drie strips Kamagra, vier tabletten per strip;
  • een strip Cenforce 200, sildenafil, 10 pillen;
  • twee strips Vidalista tadalafil tablets 60, 10 per strip;
  • een strip sildenafil tabletten, 10 pillen.
De aanhouding van verdachte heeft op 27 juni 2018 plaatsgevonden. [4]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie van oordeel dat de aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezenverklaard. De officier van justitie heft daarbij in het bijzonder gewezen op de inhoud van de uitgeluisterde tap- en OVC-gesprekken, gevoerd door verdachte met haar vader, [medeverdachte 2] .
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft ter terechtzitting ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3 aangevoerd, samengevat weergegeven, dat verdachte het tenlastegelegde weliswaar grotendeels erkent, maar dat zij van een groot deel van de tenlastegelegde periode, te weten van oktober 2017 tot april 2018, dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat ten aanzien van die periode geen bewijs dat verdachte zich aan strafbaar handelen schuldig heeft gemaakt. Het dossier bevat van die eerdere periode weliswaar tapgesprekken met ene ‘ [alias 1 medeverdachte] ’, maar die zien op het overbrengen van geld door verdachte van [alias 1 medeverdachte] naar medeverdachte [medeverdachte 2] in verband met de koop van wiet; die gesprekken gaan niet over handel in of bezit van MDMA/XTC, cocaïne, kamagra en/of oxazepam of temazepam. Het dossier bevat over die periode verder slechts een relevant tapgesprek van 7 december 2017, maar dat gaat over het verstrekken van kamagra-pillen aan een nichtje.
De raadsvrouw heeft verder vrijspraak bepleit van het onder 4 tenlastegelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat het dossier geen resultaten van onderzoek bevat waaruit blijkt dat de 500 pillen MDMA bevatten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 en feit 2 als volgt:
Op 12 april 2018 is verdachte in de woning van [medeverdachte 2] en voert zij een gesprek met [medeverdachte 2] in aanwezigheid van een persoon genaamd ‘ [naam 1] ’.
Het gesprek verloopt, voor zover relevant, als volgt. [5]
Om 10:47 uur vraagt verdachte aan [medeverdachte 2] wat hij dacht, toen hij gisteren werd opgepakt. [medeverdachte 1] antwoordt: “Ik denk wel weer vuurwapens, ja, in het begin drugs”.
Om 11.09 uur zegt [naam 1] : ‘Ik heb nog twee gram coke verkocht’, waarna wordt gefluisterd. Om 11.16 uur vraagt verdachte: “Hoeveel gram coke?”.
[naam 1] zegt: “Vier”.
Verdachte vraagt: “Dertig?”
Als [naam 1] zegt dat er ‘al een van is verkocht’, antwoordt verdachte dat hij het wel allemaal moet betalen.
[medeverdachte 2] : “Nee, vier maal veertig, even uitrekenen,160..”.
Verdachte zegt: “Het erom gaat wat [medeverdachte 2] krijgt”.
Verdachte zegt vervolgens: “Twaalf maal hoeveel oxa..? 30?” ‘1x12, 12x’ en: “een tientje”, waarna wordt gediscussieerd over wat er al verkocht is.
Verdachte zegt: “Dit is de coke, dit zijn de pillen, waar staat die 12 voor?”
[naam 1] zegt het geld vanmiddag ‘op de bank staat’ en [medeverdachte 2] zegt dat hij wil weten ‘wat hij moet beuren’.
[medeverdachte 2] laat verdachte uitrekenen wat hij moet beuren. [naam 1] zegt dat hij één gram coke heeft verkocht. Verdachte geeft aan dat dit die 160 is, want ‘je moet hem gewoon vier gram coke betalen.’ Verdachte rekent uit dat er € 542,-- moet worden betaald.
Rond 11:19 uur gaat het gesprek verder. [medeverdachte 2] vraagt wanneer hij het geld van [naam 1] krijgt en: “Ik geef je handel mee, dus er moet gewoon poen komen”.
Verdachte: “Als ik wat verkocht heb, kom ik met al het geld hierheen.”
Er wordt besproken dat verdachte het uitrekent voor [medeverdachte 2] , omdat ‘ [medeverdachte 2] niet kan rekenen’.
Uit een OVC-gesprek van 14 april 2018 blijkt, voor zover relevant, het volgende. [6]
Verdachte is rond 19:37 uur in de woning van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] is kennelijk niet thuis en verdachte helpt een klant, aangeduid als NNman. Ze praten over de prijs.
NNman zegt: “Ik haal altijd voor 150.” En: “Zo niet, dan rekenen daar later nog een keer over af toch?”
Verdachte geeft aan dat ze geen ‘gezeik’ wil. NNman zegt: “Nee, nee tuurlijk niet. Jij speelt nou even voor apotheek” en vraagt: “Is het goeie dan?”, waarop verdachte antwoordt dat het “gewoon dezelfde” is. Het gesprek gaat dan verder over de prijs: ‘30 of 40’.
Verdachte probeert te bellen maar krijgt geen gehoor. Ze spreekt met de klant ‘30’ af; iedereen betaalt 40.
Verdachte zegt dat ze nog een keer gaat bellen. Ze belt nog een keer en zegt: “Kun je mij bellen, nu joh?” Als de telefoon gaat vraagt verdachte: “Ja, kun je mij even bellen, ja met de telefoon van [naam 2] ?”
Als de telefoon opnieuw gaat neemt verdachte op en zegt: “ [naam 3] is hier, uh 30, klopt dat? 30, he, ik vraag je toch wat, ja, die is hier.”
Verdachte zegt: “ [medeverdachte 2] wil niet meer zo te veel aan huis”.
NNman vraagt of ze er allemaal inzitten, waarop verdachte zegt dat ze ‘niet genoeg heeft’.
NNman vraagt: “Wanneer komt hij terug dan?”
Verdachte antwoordt: “Uurtje”.
Verdachte en NNman spreken af hoeveel hij nu heeft en wat hij nog krijgt. Ze rekenen af en NNman komt straks terug.
Verdachte zegt: “Dan krijg jij nog 1.1 en dan moet je dat nog betalen.” en: “Je hoeft niet bij [medeverdachte 2] te proberen dat je allemaal al betaald hebt.”
Op 18 april 2018 arriveert verdachte om 16.27 uur bij de woning van [medeverdachte 2] . [7]
[medeverdachte 2] vraagt aan verdachte: “Hoeveel dingetjes heb je daar?”
Verdachte antwoordt dat ze er ‘zes’ heeft. [medeverdachte 2] vraagt ‘die rondjes’, verdachte zegt ‘vijf’. [medeverdachte 2] : “Vijfhonderd? Krijg je duizend nu mee.”
Er is geritsel van een zak/tas te horen.
[medeverdachte 2] : “Kom ik nog vijfhonderd te kort, duizend moet ik er hebben” waarna opnieuw het geritsel van een zak/tas is te horen. [medeverdachte 2] zegt dat hij dat binnenkort even moet regelen.
Om 16:48 uur vraagt verdachte aan [medeverdachte 2] : “Moet je nog tema’s hebben dan?”.
[medeverdachte 2] antwoordt dat hij ‘een doosje tema en zo’n pak oxa’ wil.
Verdachte stelt voor om even naar haar huis te rijden. Verdachte en [medeverdachte 2] verlaten daarop samen de woning.
Op 30 april 2018 arriveert verdachte om 18:08 uur bij de woning van [medeverdachte 2] . Het gesprek verloopt, voor zover relevant, als volgt. [8]
Er is geritsel van een zak/tas te horen. Verdachte wil ‘eerst tellen’. Te horen is dat verdachte zegt: “4...6...8....Oké, hoeveel heb jij er, eerlijk, voor betaald?”
[medeverdachte 2] zegt € 40, waarop verdachte vraagt ‘Voor alles?’ [medeverdachte 1] zegt dat het gaat om ‘40 euro per doos’. Er vindt gesteggel plaats tussen verdachte en [medeverdachte 2] over de kosten en wat verdachte aan [medeverdachte 2] moet geven.
Verdachte zegt: “Nee, ik wil het gewoon samen door de helft doen, anders pak ik er mee aan, doen we toch gewoon.... die jongens willen straks meer.”
[medeverdachte 2] : “Ooh, nou is ook goed meisje. Wat jij wilt.”
Even later zegt verdachte: “Ja, maar als je even wacht, dan rekenen we het even uit, want die jongen...hoe ik het heb berekend, moet ik 800...want een jongen belde, dus uh..” waarop [medeverdachte 2] zegt: “Ja, maar pas nou op dat ze je niet rippen he?”
Verdachte antwoordt: “Nee, wat denk je. Moeten ze een keer doen. Ik heb pepperspray in huis hoor en [naam 4] is er.”
Verdachte: “Maar...is goed, dan neem ik het nu mee, en dan uh, als de jongens zeggen: volgende keer.. betalen, ja?”
[medeverdachte 2] vindt dat goed.
[medeverdachte 2] : “Maar je moet zien dat die lui meer willen.”
Verdachte: “Ja, die willen straks ook meer, maar dit gaat nu eerst naar het buitenland.”
Als [medeverdachte 1] vraagt: “Wat betaal je mij dan, straks?”, antwoordt verdachte: “Ja, moet ik effe kijken of hun nu gaan betalen, dat hun niet weer gaan afdingen, snap je wat ik bedoel?” [medeverdachte 1] adviseert verdachte dat ze moet zeggen: “Dat spul is haast niet aan te komen, zo moet je praten.” Verdachte zegt dat ze dat wel weet.
Verdachte: “Wil je nog XTC kopen? Die uhh vijf ?”
[medeverdachte 2] zegt: “Welke vijf is dat dan?” Verdachte zegt: “Vijfhonderd”.
[medeverdachte 2] zegt: “Ja wat moet je daar voor hebben dan? Ik heb hele goede liggen, die heb ik… ik heb er nog een paar.. (..) Want een paar duizend heb ik er nog liggen. Ik wil ze wel kopen maar dan moeten ze iets goedkoper wezen.”
Verdachte: “Ik kan ze voor 75 cent wegdoen”.
[medeverdachte 2] zegt dat dat te duur is. Hij kan ze kopen voor 53 cent.
Ten aanzien van feit 3:
Op 7 december 2017 om 8:58:18 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt dat hij op bezoek is bij [naam 5] . Verdachte vraagt: “Die schoenendoos, die achter staat, uh, zit die.., zitten daar nog uh.., hoeveel zitten er daar nog in?”
[medeverdachte 2] antwoordt dat zij dat toch wel zelf weet en dat ze ‘..niet zoveel moet prevelen over ‘dat ding’. [9]
Ten aanzien van de rol van verdachte, ten aanzien van 1, 2 en 3.
Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft tijdens haar politieverhoor, voor zover relevant, het volgende verklaard.
Over het telefoongesprek van 7 december 2017 heeft verdachte verklaard dat dit gesprek ging over Kamagra-tabletten die in de woning van [medeverdachte 2] , in de schoenendoos bij onder een luik onder de bench van de hondjes, lagen. [medeverdachte 2] verkoopt die Kamagra-tabletten. Als verdachte zelf Kamagra’s nodig had, bijvoorbeeld voor haar nicht, dan betaalde zij € 2,50 per strip.
Ten aanzien van het OVC-gesprek van 12 april 2018 heeft verdachte verklaard dat [naam 1] pillen en cocaïne bij [medeverdachte 2] had gekocht en dat hij deze nog niet had betaald. [medeverdachte 2] had verdachte gevraagd om het uit te rekenen en op te schrijven. [naam 1] kwam regelmatig bij [medeverdachte 2] om drugs en medicijnen te kopen. Verdachte was daar vaak bij. Ze rekende ongeveer twee à drie keer per week iets uit voor [medeverdachte 2] .
Het OVC-gesprek van 14 april 2018 ging volgens verdachte over cocaïne. Zij was toen alleen in de woning van [medeverdachte 2] . Er stond een buitenlandse man voor de deur die cocaïne wilde kopen. Verdachte heeft [medeverdachte 2] toen gevraagd wat ze moest doen. [medeverdachte 2] zei dat ze het moest afhandelen. De cocaïne zat in een potje. De man wilde een gram cocaïne hebben. Dat heeft ze afgewogen met het weegschaaltje dat daar stond. De man ging met haar in discussie over de prijs. Hij zei dat hij normaal altijd een ander bedrag moest betalen. Het geld dat hij heeft betaald heeft ze aan [medeverdachte 2] gegeven. Ten aanzien van het OVC-gesprek van 18 april 2018 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 2] pillen oxazepam en temazepam wilde ophalen bij haar thuis. In haar huis lagen op verzoek van [medeverdachte 2] twee gesealde dozen. Zij bewaarde onder andere oxazepam voor [medeverdachte 2] en XTC-pillen.
Over het OVC-gesprek van 30 april 2018 heeft verdachte verklaard dat ging over vijf doosjes Kamagra die zij aan klanten had verkocht. [medeverdachte 2] had haar gevraagd dit af te handelen. Verdachte kreeg van [medeverdachte 2] een deel van de winst. De opmerking ‘..800 van die jongen beuren..’ ging over Kamagra. Verdachte heeft voor € 350,-- Kamagra aan die man geleverd. De man kwam daarvoor naar haar woning. Die man zou later misschien een grotere partij Kamagra’s afnemen. Verder zijn er geen klanten bij haar woning geweest. Verdachte heeft verklaard dat zij ook meerdere keren XTC-pillen voor [medeverdachte 2] heeft verkocht.
Ter terechtzitting op 4 juni 2020 heeft verdachte nog verklaard dat zij [medeverdachte 2] hielp met het uitrekenen van de verkoopprijzen, dat ze wel eens cocaïne heeft afgewogen in de woning van [medeverdachte 2] en dat wel eens zij cocaïne en XTC-pillen aan klanten heeft verstrekt. Verdachte heeft ook wel eens ‘een doosje’ met bijvoorbeeld oxazepam ergens heen gebracht. [medeverdachte 2] vond het grappig dat zijn dochter meedeed aan de handel. [medeverdachte 2] vertelde haar of, en wanneer, zij iets aan een klant moest meegeven - waaronder cocaïne en ook Kamagra - en hij bepaalde wat ervoor moest worden betaald. [medeverdachte 2] heeft haar ook gevraagd om bepaalde middelen, waaronder XTC-pillen, oxazepam en temazepam in haar woning te bewaren, hetgeen zij heeft gedaan. [medeverdachte 2] haalde daar af en toe wat van op. De Kamagra leverde ze wel vanuit haar eigen woning of zij bracht ze ergens heen. Soms ontving ze een klein deel van de winst.
Blijkens de inhoud van de hiervoor weergegeven tap - en OVC-gesprekken heeft verdachte meermalen overleg gevoerd met [medeverdachte 1] waarbij de hoeveelheden en de beschikbaarheid van de verdovende middelen, de prijzen en mogelijke winst werd besproken.
Verdachte heeft bovendien zélf contact gehad met afnemers/gebruikers, zij heeft verdovende middelen zo nodig geteld en gewogen, klanten geholpen, verdovende middelen bewaard en/of vervoerd en verdachte heeft voor haar rol ook geld ontvangen.
Het strafbare handelen is daarmee begaan in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, gelet op het hiervoor overwogene geen reden een kortere periode bewezen te verklaren.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat in ieder geval ook op 13 november 2017 en 7 december 2017 gesprekken zijn gevoerd die kennelijk betrekking hebben op het verstrekken van, dan wel het beschikken over, verdovende middelen en/of illegale geneesmiddelen.
Ten aanzien van feit 4: vrijspraak.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde.
De rechtbank constateert dat verdachte heeft verklaard dat zij in haar woning 500 XTC-pillen voor [medeverdachte 2] heeft bewaard. Deze pillen zijn niet onder haar in beslag genomen. De pillen zijn evenmin in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen.
Bij gebrek aan enig ondersteunend bewijs waaruit blijkt dat verdachte omstreeks 30 april 2018 500 XTC-pillen voorhanden heeft gehad, al dan niet samen met een ander, zal de rechtbank haar hiervoor vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad
-een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
-een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC).
2
zij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid tabletten/pillen bevattende temazepam en
- een hoeveelheid tabletten/pillen bevattende oxazepam.
3
zij op tijdstippen in de periode 1 oktober 2017 tot en met 3 mei 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een hoeveelheid tabletten/pillen, bevattende een hoeveelheid sildenafil en tadalafil, althans een hoeveelheid van een geneesmiddel, als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet, waarvoor geen handelsvergunning gold, in voorraad heeft gehad en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of ter hand heeft gesteld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2B, 2C en 3B van de Opiumwet en artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelenwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met de inmiddels verstreken tijd en het feit dat verdachte door haar inmiddels overleden vader [medeverdachte 2] , werd meegezogen bij het plegen van deze strafbare feiten. Verdachte is sindsdien moeder geworden en zij wil een goed voorbeeld voor haar zoon zijn. Ze maakt daarom tegenwoordig andere keuzes.
De reclassering heeft geen goed beeld van verdachte kunnen krijgen doordat het gesprek met de reclassering wegens de coronacrisis telefonisch moest plaatsvinden. Het was daardoor voor verdachte niet gemakkelijk om haar persoonlijke situatie te bespreken.
De raadsvrouw verzoekt gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar positieve instelling om geen onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen maar een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de handel in en het aanwezig hebben van verdovende middelen en geneesmiddelen waarvoor een handelsvergunning was vereist. Verdachte heeft het strafbare handelen in nauwe en bewuste samenwerking met haar vader gepleegd. Ten tijde van het strafbare handelen was verdachte ongeveer 19 jaar oud.
De handel in en de verstrekking van verdovende middelen als cocaïne, xtc en middelen als oxazepam en temazepam zijn delicten die bijdragen aan het gebruik van (hard-)drugs in de samenleving, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en geschaad. De handel in verdovende middelen bevordert bovendien het plegen van vermogensdelicten door gebruikers, teneinde de zeer verslavende middelen te kunnen betalen. Feiten als de onderhavige veroorzaken daarmee in de samenleving veel (financiële) schade, onveiligheid en onrust. De rechtbank acht het handelen van verdachte dan ook ernstig.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 20 april 2020.
De rechtbank houdt voorts rekening met de inhoud van een de verdachte betreffend reclasseringsadvies gedateerd 29 april 2020.
Uit dat advies blijkt, samengevat weergegeven, het volgende.
Omdat verdachte de tenlastegelegde feiten - grotendeels - ontkent, is het voor de reclassering lastig om verbanden te leggen tussen de tenlastegelegde feiten en mogelijke criminogene - en risicofactoren.
De reclassering heeft de indruk dat verdachte niet op proactieve wijze bij de feiten betrokken is geraakt maar vooral door haar (biologische) vader verkeerd werd beïnvloed. Sinds de komst van haar zoon is verdachte een stabieler, rustiger en verantwoorder leven gaan leiden. Het moederschap wordt als beschermende factor beschouwd hetgeen een positieve invloed heeft op de mogelijk bestaande kans op recidive.
De reclassering acht een toezicht of interventies om de kans op recidive te verlagen niet nodig en adviseert om, in geval van een veroordeling, een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte wordt in staat geacht een taakstraf te verrichten.
De rechtbank acht gelet op de aard en ernst van de feiten, in aanmerking genomen de oriëntatiepunten van de LOVS voor de straftoemeting met betrekking tot die feiten, in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Gelet evenwel op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten, de aan de orde zijnde, de relatief beperkte periode waarin de feiten zijn begaan, het tijdsverloop en de gewijzigde persoonlijke situatie van verdachte, dit alles in samenhang bezien, komt de rechtbank in dit geval tot oplegging van een taakstraf van maximale duur. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, als stok achter de deur, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw in te laten met het plegen van strafbare feiten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10 lid 4 en 11 lid 2 van de Opiumwet, de artikelen 1, sub 1, en 2, lid 1, van de Wet op de Economische Delicten en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
Buiten staat
Mr. drs. H.M. Braam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland in het onderzoek ‘Macan’, met nummer ON1R017060. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 1 – 10A.
3.Proces-verbaal van bevindingen 17 april 2019 opgenomen in het aanvullend proces-verbaal in het procesdossier [medeverdachte 1] , pag. 34, met als bijlagen foto’s van inbeslaggenomen middelen (pag. 35 – 36); Kennisgeving van inbeslagneming 3 mei 2018, aanvullend proces-verbaal [medeverdachte 1] pag. 37.
4.Proces-verbaal van aanhouding, pag. 62.
5.Proces-verbaal uitwerken OVC, proces-dossier van verdachte, pag. 94 e.v.
6.Proces-verbaal uitwerken OVC-gesprekken, pag. 100 e.v., i.h.b. pag. 105 onderaan en 106
7.Proces-verbaal uitwerken OVC pag. 111 e.v., in het bijzonder pag. 114.
8.Proces-verbaal uitwerken OVC, pag. 117 e.v., in het bijzonder pag. 123 en pag. 124 bovenaan.
9.Schriftelijk bescheid: een weergave van een uitgeluisterd tapgesprek van 7 dec. 2017, pag. 93.