4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 en feit 2 als volgt:
Op 12 april 2018 is verdachte in de woning van [medeverdachte 2] en voert zij een gesprek met [medeverdachte 2] in aanwezigheid van een persoon genaamd ‘ [naam 1] ’.
Het gesprek verloopt, voor zover relevant, als volgt.
Om 10:47 uur vraagt verdachte aan [medeverdachte 2] wat hij dacht, toen hij gisteren werd opgepakt. [medeverdachte 1] antwoordt: “Ik denk wel weer vuurwapens, ja, in het begin drugs”.
Om 11.09 uur zegt [naam 1] : ‘Ik heb nog twee gram coke verkocht’, waarna wordt gefluisterd. Om 11.16 uur vraagt verdachte: “Hoeveel gram coke?”.
[naam 1] zegt: “Vier”.
Verdachte vraagt: “Dertig?”
Als [naam 1] zegt dat er ‘al een van is verkocht’, antwoordt verdachte dat hij het wel allemaal moet betalen.
[medeverdachte 2] : “Nee, vier maal veertig, even uitrekenen,160..”.
Verdachte zegt: “Het erom gaat wat [medeverdachte 2] krijgt”.
Verdachte zegt vervolgens: “Twaalf maal hoeveel oxa..? 30?” ‘1x12, 12x’ en: “een tientje”, waarna wordt gediscussieerd over wat er al verkocht is.
Verdachte zegt: “Dit is de coke, dit zijn de pillen, waar staat die 12 voor?”
[naam 1] zegt het geld vanmiddag ‘op de bank staat’ en [medeverdachte 2] zegt dat hij wil weten ‘wat hij moet beuren’.
[medeverdachte 2] laat verdachte uitrekenen wat hij moet beuren. [naam 1] zegt dat hij één gram coke heeft verkocht. Verdachte geeft aan dat dit die 160 is, want ‘je moet hem gewoon vier gram coke betalen.’ Verdachte rekent uit dat er € 542,-- moet worden betaald.
Rond 11:19 uur gaat het gesprek verder. [medeverdachte 2] vraagt wanneer hij het geld van [naam 1] krijgt en: “Ik geef je handel mee, dus er moet gewoon poen komen”.
Verdachte: “Als ik wat verkocht heb, kom ik met al het geld hierheen.”
Er wordt besproken dat verdachte het uitrekent voor [medeverdachte 2] , omdat ‘ [medeverdachte 2] niet kan rekenen’.
Uit een OVC-gesprek van 14 april 2018 blijkt, voor zover relevant, het volgende.
Verdachte is rond 19:37 uur in de woning van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] is kennelijk niet thuis en verdachte helpt een klant, aangeduid als NNman. Ze praten over de prijs.
NNman zegt: “Ik haal altijd voor 150.” En: “Zo niet, dan rekenen daar later nog een keer over af toch?”
Verdachte geeft aan dat ze geen ‘gezeik’ wil. NNman zegt: “Nee, nee tuurlijk niet. Jij speelt nou even voor apotheek” en vraagt: “Is het goeie dan?”, waarop verdachte antwoordt dat het “gewoon dezelfde” is. Het gesprek gaat dan verder over de prijs: ‘30 of 40’.
Verdachte probeert te bellen maar krijgt geen gehoor. Ze spreekt met de klant ‘30’ af; iedereen betaalt 40.
Verdachte zegt dat ze nog een keer gaat bellen. Ze belt nog een keer en zegt: “Kun je mij bellen, nu joh?” Als de telefoon gaat vraagt verdachte: “Ja, kun je mij even bellen, ja met de telefoon van [naam 2] ?”
Als de telefoon opnieuw gaat neemt verdachte op en zegt: “ [naam 3] is hier, uh 30, klopt dat? 30, he, ik vraag je toch wat, ja, die is hier.”
Verdachte zegt: “ [medeverdachte 2] wil niet meer zo te veel aan huis”.
NNman vraagt of ze er allemaal inzitten, waarop verdachte zegt dat ze ‘niet genoeg heeft’.
NNman vraagt: “Wanneer komt hij terug dan?”
Verdachte antwoordt: “Uurtje”.
Verdachte en NNman spreken af hoeveel hij nu heeft en wat hij nog krijgt. Ze rekenen af en NNman komt straks terug.
Verdachte zegt: “Dan krijg jij nog 1.1 en dan moet je dat nog betalen.” en: “Je hoeft niet bij [medeverdachte 2] te proberen dat je allemaal al betaald hebt.”
Op 18 april 2018 arriveert verdachte om 16.27 uur bij de woning van [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] vraagt aan verdachte: “Hoeveel dingetjes heb je daar?”
Verdachte antwoordt dat ze er ‘zes’ heeft. [medeverdachte 2] vraagt ‘die rondjes’, verdachte zegt ‘vijf’. [medeverdachte 2] : “Vijfhonderd? Krijg je duizend nu mee.”
Er is geritsel van een zak/tas te horen.
[medeverdachte 2] : “Kom ik nog vijfhonderd te kort, duizend moet ik er hebben” waarna opnieuw het geritsel van een zak/tas is te horen. [medeverdachte 2] zegt dat hij dat binnenkort even moet regelen.
Om 16:48 uur vraagt verdachte aan [medeverdachte 2] : “Moet je nog tema’s hebben dan?”.
[medeverdachte 2] antwoordt dat hij ‘een doosje tema en zo’n pak oxa’ wil.
Verdachte stelt voor om even naar haar huis te rijden. Verdachte en [medeverdachte 2] verlaten daarop samen de woning.
Op 30 april 2018 arriveert verdachte om 18:08 uur bij de woning van [medeverdachte 2] . Het gesprek verloopt, voor zover relevant, als volgt.
Er is geritsel van een zak/tas te horen. Verdachte wil ‘eerst tellen’. Te horen is dat verdachte zegt: “4...6...8....Oké, hoeveel heb jij er, eerlijk, voor betaald?”
[medeverdachte 2] zegt € 40, waarop verdachte vraagt ‘Voor alles?’ [medeverdachte 1] zegt dat het gaat om ‘40 euro per doos’. Er vindt gesteggel plaats tussen verdachte en [medeverdachte 2] over de kosten en wat verdachte aan [medeverdachte 2] moet geven.
Verdachte zegt: “Nee, ik wil het gewoon samen door de helft doen, anders pak ik er mee aan, doen we toch gewoon.... die jongens willen straks meer.”
[medeverdachte 2] : “Ooh, nou is ook goed meisje. Wat jij wilt.”
Even later zegt verdachte: “Ja, maar als je even wacht, dan rekenen we het even uit, want die jongen...hoe ik het heb berekend, moet ik 800...want een jongen belde, dus uh..” waarop [medeverdachte 2] zegt: “Ja, maar pas nou op dat ze je niet rippen he?”
Verdachte antwoordt: “Nee, wat denk je. Moeten ze een keer doen. Ik heb pepperspray in huis hoor en [naam 4] is er.”
Verdachte: “Maar...is goed, dan neem ik het nu mee, en dan uh, als de jongens zeggen: volgende keer.. betalen, ja?”
[medeverdachte 2] vindt dat goed.
[medeverdachte 2] : “Maar je moet zien dat die lui meer willen.”
Verdachte: “Ja, die willen straks ook meer, maar dit gaat nu eerst naar het buitenland.”
Als [medeverdachte 1] vraagt: “Wat betaal je mij dan, straks?”, antwoordt verdachte: “Ja, moet ik effe kijken of hun nu gaan betalen, dat hun niet weer gaan afdingen, snap je wat ik bedoel?” [medeverdachte 1] adviseert verdachte dat ze moet zeggen: “Dat spul is haast niet aan te komen, zo moet je praten.” Verdachte zegt dat ze dat wel weet.
Verdachte: “Wil je nog XTC kopen? Die uhh vijf ?”
[medeverdachte 2] zegt: “Welke vijf is dat dan?” Verdachte zegt: “Vijfhonderd”.
[medeverdachte 2] zegt: “Ja wat moet je daar voor hebben dan? Ik heb hele goede liggen, die heb ik… ik heb er nog een paar.. (..) Want een paar duizend heb ik er nog liggen. Ik wil ze wel kopen maar dan moeten ze iets goedkoper wezen.”
Verdachte: “Ik kan ze voor 75 cent wegdoen”.
[medeverdachte 2] zegt dat dat te duur is. Hij kan ze kopen voor 53 cent.
Op 7 december 2017 om 8:58:18 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt dat hij op bezoek is bij [naam 5] . Verdachte vraagt: “Die schoenendoos, die achter staat, uh, zit die.., zitten daar nog uh.., hoeveel zitten er daar nog in?”
[medeverdachte 2] antwoordt dat zij dat toch wel zelf weet en dat ze ‘..niet zoveel moet prevelen over ‘dat ding’.
Ten aanzien van de rol van verdachte, ten aanzien van 1, 2 en 3.
Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft tijdens haar politieverhoor, voor zover relevant, het volgende verklaard.
Over het telefoongesprek van 7 december 2017 heeft verdachte verklaard dat dit gesprek ging over Kamagra-tabletten die in de woning van [medeverdachte 2] , in de schoenendoos bij onder een luik onder de bench van de hondjes, lagen. [medeverdachte 2] verkoopt die Kamagra-tabletten. Als verdachte zelf Kamagra’s nodig had, bijvoorbeeld voor haar nicht, dan betaalde zij € 2,50 per strip.
Ten aanzien van het OVC-gesprek van 12 april 2018 heeft verdachte verklaard dat [naam 1] pillen en cocaïne bij [medeverdachte 2] had gekocht en dat hij deze nog niet had betaald. [medeverdachte 2] had verdachte gevraagd om het uit te rekenen en op te schrijven. [naam 1] kwam regelmatig bij [medeverdachte 2] om drugs en medicijnen te kopen. Verdachte was daar vaak bij. Ze rekende ongeveer twee à drie keer per week iets uit voor [medeverdachte 2] .
Het OVC-gesprek van 14 april 2018 ging volgens verdachte over cocaïne. Zij was toen alleen in de woning van [medeverdachte 2] . Er stond een buitenlandse man voor de deur die cocaïne wilde kopen. Verdachte heeft [medeverdachte 2] toen gevraagd wat ze moest doen. [medeverdachte 2] zei dat ze het moest afhandelen. De cocaïne zat in een potje. De man wilde een gram cocaïne hebben. Dat heeft ze afgewogen met het weegschaaltje dat daar stond. De man ging met haar in discussie over de prijs. Hij zei dat hij normaal altijd een ander bedrag moest betalen. Het geld dat hij heeft betaald heeft ze aan [medeverdachte 2] gegeven. Ten aanzien van het OVC-gesprek van 18 april 2018 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 2] pillen oxazepam en temazepam wilde ophalen bij haar thuis. In haar huis lagen op verzoek van [medeverdachte 2] twee gesealde dozen. Zij bewaarde onder andere oxazepam voor [medeverdachte 2] en XTC-pillen.
Over het OVC-gesprek van 30 april 2018 heeft verdachte verklaard dat ging over vijf doosjes Kamagra die zij aan klanten had verkocht. [medeverdachte 2] had haar gevraagd dit af te handelen. Verdachte kreeg van [medeverdachte 2] een deel van de winst. De opmerking ‘..800 van die jongen beuren..’ ging over Kamagra. Verdachte heeft voor € 350,-- Kamagra aan die man geleverd. De man kwam daarvoor naar haar woning. Die man zou later misschien een grotere partij Kamagra’s afnemen. Verder zijn er geen klanten bij haar woning geweest. Verdachte heeft verklaard dat zij ook meerdere keren XTC-pillen voor [medeverdachte 2] heeft verkocht.
Ter terechtzitting op 4 juni 2020 heeft verdachte nog verklaard dat zij [medeverdachte 2] hielp met het uitrekenen van de verkoopprijzen, dat ze wel eens cocaïne heeft afgewogen in de woning van [medeverdachte 2] en dat wel eens zij cocaïne en XTC-pillen aan klanten heeft verstrekt. Verdachte heeft ook wel eens ‘een doosje’ met bijvoorbeeld oxazepam ergens heen gebracht. [medeverdachte 2] vond het grappig dat zijn dochter meedeed aan de handel. [medeverdachte 2] vertelde haar of, en wanneer, zij iets aan een klant moest meegeven - waaronder cocaïne en ook Kamagra - en hij bepaalde wat ervoor moest worden betaald. [medeverdachte 2] heeft haar ook gevraagd om bepaalde middelen, waaronder XTC-pillen, oxazepam en temazepam in haar woning te bewaren, hetgeen zij heeft gedaan. [medeverdachte 2] haalde daar af en toe wat van op. De Kamagra leverde ze wel vanuit haar eigen woning of zij bracht ze ergens heen. Soms ontving ze een klein deel van de winst.
Blijkens de inhoud van de hiervoor weergegeven tap - en OVC-gesprekken heeft verdachte meermalen overleg gevoerd met [medeverdachte 1] waarbij de hoeveelheden en de beschikbaarheid van de verdovende middelen, de prijzen en mogelijke winst werd besproken.
Verdachte heeft bovendien zélf contact gehad met afnemers/gebruikers, zij heeft verdovende middelen zo nodig geteld en gewogen, klanten geholpen, verdovende middelen bewaard en/of vervoerd en verdachte heeft voor haar rol ook geld ontvangen.
Het strafbare handelen is daarmee begaan in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, gelet op het hiervoor overwogene geen reden een kortere periode bewezen te verklaren.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat in ieder geval ook op 13 november 2017 en 7 december 2017 gesprekken zijn gevoerd die kennelijk betrekking hebben op het verstrekken van, dan wel het beschikken over, verdovende middelen en/of illegale geneesmiddelen.
Ten aanzien van feit 4: vrijspraak.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde.
De rechtbank constateert dat verdachte heeft verklaard dat zij in haar woning 500 XTC-pillen voor [medeverdachte 2] heeft bewaard. Deze pillen zijn niet onder haar in beslag genomen. De pillen zijn evenmin in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen.
Bij gebrek aan enig ondersteunend bewijs waaruit blijkt dat verdachte omstreeks 30 april 2018 500 XTC-pillen voorhanden heeft gehad, al dan niet samen met een ander, zal de rechtbank haar hiervoor vrijspreken.