ECLI:NL:RBOVE:2020:2228

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
08-952523-18 (P) en 08-041558-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht personen voor betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens in het onderzoek ‘Macan’

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Overijssel acht personen veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen en vuurwapens in het kader van het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’. De hoofdverdachte, een 52-jarige man, werd op oudjaarsavond 2019 doodgeschoten bij zijn woning in Zwolle, wat mogelijk verband hield met zijn centrale rol in de illegale handel. De overige acht verdachten kregen (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen, soms in combinatie met taakstraffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte onder andere de verkoop en het bezit van amfetamine, MDMA en hennep in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de handel in verdovende middelen, mede op basis van afgeluisterde gesprekken en bewijsstukken die tijdens de doorzoeking van zijn woning waren aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 201 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd het in beslag genomen geld van € 5.490,-- verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve reclasseringsadviezen en het risico op recidive, dat als laag werd ingeschat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952523-18 (P) en 08-041558-17 (TUL)
Datum vonnis: 2 juli 2020.
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 en 18 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.P. Poppe, advocaat te Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
In de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018 samen met een ander amfetamine en/of MDMA heeft verkocht en/of verstrekt en/of vervoerd;
feit 2:
Op 29 mei 2018 te IJsselmuiden ongeveer 396 gram amfetamine en/of 192 XTC-pillen / MDMA aanwezig heeft gehad;
feit 3:
In de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018 samen met een ander meer dan 30 gram hennep heeft verkocht en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 4:
Op 29 mei 2018 ongeveer 966 gram hennep aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging – na nadere omschrijving – aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2
hij op of omstreeks 29 mei 2018 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 396 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
  • 192 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 29 mei 2018 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 966 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
Onderhavige zaak maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’.
Ten aanzien van de aanloop tot dit strafrechtelijk onderzoek en onderhavige zaak blijkt uit het dossier als volgt. [2]
Naar aanleiding van bevindingen uit eerdere strafrechtelijke onderzoeken, te weten de onderzoeken genaamd Waspompoen, Buchanan en Gokker, TCI-informatie en diverse MMA-meldingen is op 18 september 2017 het strafrechtelijk onderzoek ‘Macan’ gestart. Het onderzoek richtte zich op de handel in verdovende middelen en in vuurwapens op in eerste instantie onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt in het dossier ook [medeverdachte 1] , ‘ [medeverdachte 1] ’ of [medeverdachte 1] genoemd.
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd, gevoerd door onder meer [medeverdachte 1] , in de periode 11 oktober 2017 tot en met 4 mei 2018. De woordelijke uitwerking daarvan is gevoegd in de relevante zaakdossiers. Daarnaast zijn in de periode van 14 december 2017 tot 4 mei 2018 beelden opgenomen met camera’s, die zicht hadden op – onder meer – de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . Prints van een deel van die beelden zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers. Ook is gebruik gemaakt van het opsporingsmiddel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC), afgegeven voor de woning van [medeverdachte 1] . Op 11 april 2018 is OVC-apparatuur in zijn woning aan [adres 2] te Zwolle geplaatst en tot en met 4 mei 2018 zijn gesprekken opgenomen. Van de OVC-gesprekken zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook deze zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers.
Op basis van de afgeluisterde telefoon- en OVC-gesprekken bleek dat medeverdachte [medeverdachte 1] dagelijks contact had met diverse personen. Eén van die personen is verdachte, die door [medeverdachte 1] ‘ [alias 1 verdachte] ’ wordt genoemd. [3]
Verdachte is in het dossier ook bekend als [alias 2 verdachte] . Bij zijn aanhouding legitimeerde verdachte zich met een Nederlandse identiteitskaart op naam van [alias 2 verdachte] . In de fase van het vooronderzoek (in de zomer van 2018) heeft verdachte, zo blijkt uit het dossier, zijn achternaam laten wijzigen in [verdachte] , de naam van zijn moeder. Deze nieuwe achternaam is vervolgens in Nederland in de administratieve systemen verwerkt, onder meer in het SKDB, het GBA en bij de RDW.
Als gevolg van de naamswijziging van verdachte geldt dat het daar, waar in dit vonnis wordt gesproken over [alias 2 verdachte] , [verdachte] en [alias 1 verdachte] gaat om één en dezelfde persoon.
Op 29 mei 2018 is de woning van verdachte aan [adres 1] doorzocht. In de woning werden op verschillende plekken verdovende middelen aangetroffen, in het bijzonder amfetaminen en wiet, en een geldbedrag in contanten ter waarde van in totaal € 5.640,--. [4]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie van oordeel dat de aan verdachte onder 1, 2, 3, en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezenverklaard.
De officier van justitie heeft daarbij in het bijzonder aangevoerd dat verdachte op de dag van zijn aanhouding in zijn woning verschillende soorten verdovende middelen in grote hoeveelheden voorhanden had. Mede op basis van uitgeluisterde getapte telefoongesprekken en uitgewerkte OVC-gesprekken luidt de conclusie van de officier van justitie dat verdachte zich met de handel in verdovende middelen heeft beziggehouden. Uit die gesprekken blijkt dat verdachte betrokken was bij de koop en verkoop van drugs en dat hij afspraken heeft gemaakt met [medeverdachte 1] met betrekking tot prijzen en de te behalen winst. De officier van justitie is van mening dat duidelijk is dat verdachte verdovende middelen heeft verkocht, geleverd en verstrekt en/of vervoerd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt erkent verdovende middelen in zijn woning aanwezig te hebben gehad maar dat hij niet betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs. Het feit dat in de woning relatief grote hoeveelheden drugs zijn aangetroffen is onvoldoende om uit te gaan van handel. Zijn cliënt heeft verklaard dat hij die had voor eigen gebruik.
Er zijn ook verschillende contra-indicaties voor het aannemen van handel. Zo is onbekend wie de afnemers zouden moeten zijn geweest. Onderzoek aan de telefoon van verdachte heeft geen belastend bewijs opgeleverd. Ook zijn in zijn woning geen attributen aangetroffen die zouden kunnen duiden op handel in verdovende middelen. Ten aanzien van het grote bedrag aan contant geld dat werd aangetroffen in de woning geldt dat het gaat om spaargeld en geld dat bij gelegenheid van de bruiloft van verdachte aan hem en zijn vrouw cadeau is gedaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 2 en feit 4:
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 4 juni 2020, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 29 mei 2018 in mijn woning te [adres 1] 396 gram amfetamine en 192 XTC-pillen/MDMA had. Het klopt ook dat ik op 29 mei 2018 in mijn woning te [adres 1] ongeveer 966 gram hennep had. Ik wist dat deze verdovende middelen in mijn woning lagen.
en, ten aanzien van
feit 2:
 een proces-verbaal NFiDENT, opgemaakt op 30 oktober 2018 door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (aanvullende stukken onderzoek ‘Macan, dossierpagina 417 e.v.);
 een geschift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming, van 1 augustus 2018 (pag. 60 e.v.);
 een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming, van 31 mei 2018 (pag. 63 – 65);
en, ten aanzien van
feit 4:
 een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming betreffende verschillende hoeveelheden inbeslaggenomen hennep van 31 mei 2018 (pag. 66 – 69);
 het proces-verbaal ‘Test en gewicht Bewustzijnsbeïnvloedende middelen’, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 29 mei 2018 (pag. 135 – 136).
Ten aanzien van feit 1 en feit 3:
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor en ter terechtzitting op 4 juni 2020 onder meer verklaard dat hij bij [medeverdachte 1] verdovende middelen afnam voor eigen gebruik en dat hij daarnaast weleens als ‘tussenpersoon’ verdovende middelen bij [medeverdachte 1] heeft afgenomen om deze ‘door te geven’ aan andere jongens.
Verdachte heeft verklaard zich niet bezig te hebben gehouden met de handel in verdovende middelen en dat van een winstoogmerk geen sprake is geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte aan [adres 1] op 29 mei 2018 is onder meer een bedrag aan contant geld in verschillende coupures van € 5,-- (14 maal), € 10,-- (16 maal), € 20,-- (38 maal), € 50,-- (20 maal), € 100,-- (5 maal) en € 500,-- (6 maal), in totaal € 5.640,--, aangetroffen. Daarnaast werden in de woning van verdachte op allerlei plekken – in koelboxdozen, in een gele koeltas, in een zilverkleurige zak in een verhuisdoos, in een plastic doos en in verschillende dozen en kisten in de huiskamer – uiteenlopende hoeveelheden wiet aangetroffen en verschillende hoeveelheden amfetaminen. [5]
Uit de uitgeluisterde tapgesprekken en OVC-gesprekken, opgenomen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] , is het volgende gebleken ten aanzien van gesprekken die verdachte in de ten laste gelegde periode met [medeverdachte 1] heeft gevoerd.
Op 13 oktober 2017 om 19:48 uur belt verdachte (‘ [alias 1 verdachte] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 1] ) met [medeverdachte 1] (‘ [medeverdachte 1] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 2] ). [6]
[alias 1 verdachte] : “Ik heb het net op de weegschaal gedaan hè, en het klopt niet.”
[medeverdachte 1] : “Is het te weinig of te veel?”
[alias 1 verdachte] : “Weinig, t is 1720.”
[medeverdachte 1] : “Hoeveel.”
[alias 1 verdachte] : “Zeventienhonderdtwintig.”
[alias 1 verdachte] : “Jij zegt dertig meer..(door elkaar praten)....want jij rookt het wel en toevallig deden wij dat en het is gewoon veel minder. Als jij mij gelooft.. he. “
[medeverdachte 1] : “Ja, ik moet t van iemand anders...snap je. Ik eh, het zal wel zo zijn..”
[alias 1 verdachte] : “1720 [medeverdachte 1] .”
[medeverdachte 1] : “Is goed jongen..”
Op 17 oktober 2017 vanaf 21:44:51 uur voert verdachte (‘ [alias 1 verdachte] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 1] ) een gesprek met [medeverdachte 1] (‘ [medeverdachte 1] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 2] ). [7]
[alias 1 verdachte] : “Met mij weer.”
[medeverdachte 1] : “Had je mij..?”
[alias 1 verdachte] : “Ja ja, die ploeto platto die snoepie, je weet toch..?”
[medeverdachte 1] : “Ja ja.”
[alias 1 verdachte] : “200, voor morgen”
[medeverdachte 1] : “Is goed jongen.”
Op 12 november 2017 om 16:54 uur belt verdachte (‘ [alias 1 verdachte] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 1] ) met [medeverdachte 1] (‘ [medeverdachte 1] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 2] ). [8]
[alias 1 verdachte] : ”Voor woensdag 3 keke (fon), die stinke net als altijd.”
[medeverdachte 1] : “Ja.”
[alias 1 verdachte] : “Nee, doe sorry 4 doe maar eigenlijk 4 en ehh.. 300 gram, kan dat ook nog daarbij?”
[medeverdachte 1] : “Ja, maar dat ik heb andere die heb ik wel los liggen voor jou.”
[alias 1 verdachte] : ”Nee maar ik bedoel als jij gewoon die 4 of 4 en een half, maar ik wil die goeie, die andere wil ik niet.”
[medeverdachte 1] : “Ja, is goed voor woensdag?”
[alias 1 verdachte] : “Uh ja voor woensdag, ja, [medeverdachte 1] doe maar 4,3, driehonderd...4 ki...”
[medeverdachte 1] : “Luister, ik heb nog die hash he, die heb ik jou nog niet laten zien, die heb ik apart voor jou gelegd.”
[alias 1 verdachte] : ”Ja, ja, is goed [medeverdachte 1] , maar dit is voor woensdag, want eigenlijk voor woensdag moet ie dat nog hebben dus, als je voor dinsdag kan, dan kom ik dinsdag ophalen of zo.”
[medeverdachte 1] : ”Ja, ga ik eh, morgen voor jou heen.”
[alias 1 verdachte] : “4,3 hè, niet vergeten, 300, in een aparte zakje.”
[medeverdachte 1] : “Ja, is goed.”
Op 23 december 2017 vanaf 19:08:25 uur belt [medeverdachte 1] (telefoonnummer [telefoonnummer 3] ) naar verdachte (‘ [alias 1 verdachte] ’, nummer [telefoonnummer 1] ). [9]
[medeverdachte 1] vraagt of [alias 1 verdachte] nog komt.
[alias 1 verdachte] zegt dat dat niet lukt en vraagt of het ook op tweede Kerstdag kan, na het werk ? [medeverdachte 1] vindt dat goed en zegt dat hij dan wel wat voor [alias 1 verdachte] bewaart. De prijs is 5. [medeverdachte 1] zegt dat als [alias 1 verdachte] ‘het’ ziet, ‘dan schrik je’.
[medeverdachte 1] vraagt hoeveel [alias 1 verdachte] wil hebben. [alias 1 verdachte] antwoordt: “Doe maar 100 of 150”.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gevoerd op 4 januari 2018 vanaf 11:57:04 uur. [10]
[medeverdachte 1] belt [alias 1 verdachte] en zegt: “ [alias 1 verdachte] , 6 ons, coffeeshop kwaliteit, spierwitte wiet, echt super.”
[alias 1 verdachte] reageert: “Oké, hoeveel?”
[medeverdachte 1] zegt dat er al wat van weg is. En: “Is zo binnen, met tien minuten, vier en een kwartje voor jou.”
[alias 1 verdachte] : “Zet maar zo, 100, apart voor mij” en “Oké, dus vier en een half”.
[alias 1 verdachte] vraagt: “En uh, hoe is het met die drie...?”
[medeverdachte 1] : “Ja, die is onderweg.”
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gevoerd op 27 januari 2018 vanaf 18:39:45 verloopt als volgt. [11]
Verdachte : “Ik heb een vraagje [medeverdachte 1] , die blauwe pleintjes, weet je wel, die Philipp Pleintjes?”
[medeverdachte 1] : “Ja.”
Verdachte vraagt: “Kan jij voor mij 100 stuks ongeveer, apart?”
[medeverdachte 1] zegt dat dat wel kan.
Verdachte zegt: “Voor morgen, ik kom morgenmiddag of zo.”
[medeverdachte 1] : “Is goed, jongen.”
In een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) – zes dagen later – gevoerd op 2 februari 2018 vanaf 16:23:38 is het volgende te horen. [12]
[alias 1 verdachte] vraagt of hij vanavond om 22:00 uur kan komen, om te betalen en ‘het’ dan morgen te halen. [medeverdachte 1] zegt dat hij liever heeft dat [alias 1 verdachte] ‘het’ gelijk meeneemt maar [alias 1 verdachte] zegt dat hij het niet wil meenemen, in de trein.
[medeverdachte 1] biedt aan om het bij [alias 1 verdachte] te brengen en [alias 1 verdachte] noemt zijn adres ( [adres 1] ). [medeverdachte 1] zegt dat hij twee heeft. Hij vraagt: “Je moet ‘150’ hè?”.
[alias 1 verdachte] wil vanavond anders wel ‘200’.
[medeverdachte 1] zegt dat het al is afgewogen en dat hij het wel komt brengen.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ), vijf dagen later, gevoerd op 7 februari 2018 vanaf 18:54:34, verloopt als volgt. [13]
[alias 1 verdachte] zegt dat hij nog ‘150 van die grijze hartjes nodig heeft’.
[medeverdachte 1] antwoordt: “Die heb ik wel, die heeft die jongen wel”, waarop [alias 1 verdachte] zegt dat hij morgen wel even langskomt.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gevoerd op 19 februari 2018 vanaf 19:45:55 uur verloopt als volgt: [14]
[alias 1 verdachte] zegt tegen [medeverdachte 1] dat ‘het’ niet goed is. “De kleur roze schrikt af.”
[medeverdachte 1] vraagt of ‘het’ verder ‘wel goed is’.
[alias 1 verdachte] : “Ja, dat wel.. maar die man moet het meenemen naar Duitsland, om daar te verkopen en is bang dat het niet gaat lukken.”
[alias 1 verdachte] zegt: “Het is niet goed gemengd.” en dat hij graag ‘net als de vorige keer weer gewoon witte’ wil.
Tijdens een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gevoerd op 27 februari 2018 vanaf 16:19:26 uur is het volgende te horen. [15]
[medeverdachte 1] neemt contact op met [alias 1 verdachte] en vertelt dat hij ‘dat andere’ voor hem heeft geregeld en ‘het komt deze week’.
[alias 1 verdachte] vraagt of dat dan ook zaterdag al kan ‘want er zijn al mensen die naar het witte spul vragen’.
[medeverdachte 1] vertelt dat hij ‘coffeeshop, coush, heeft binnengekregen’ en in totaal ‘een kleine acht ons’ heeft. [medeverdachte 1] vertelt dat het ‘per vier ons zit verpakt’ en ‘de prijs is 4’.
[alias 1 verdachte] zegt dat hij maar de helft van die vier wil en dat hij wel bij [medeverdachte 1] langskomt, om te kijken.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] (eerst met [telefoonnummer 2] , daarna met [telefoonnummer 3] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) slechts vier dagen later gevoerd op 3 maart 2018 vanaf 11:47:35 uur verloopt als volgt. [16]
[alias 1 verdachte] zegt dat het weer niet goed is: ‘Het is weer roze. Het wordt ook niet droog’.
[alias 1 verdachte] snapt het niet, het leek eerst wel goed. [medeverdachte 1] belt hem wel even met de andere telefoon. [medeverdachte 1] en [alias 1 verdachte] overleggen over het spul. [alias 1 verdachte] zegt dat ‘als je het eruit haalt, het oké lijkt’, maar ‘het wordt echt roze’.
[medeverdachte 1] zegt te hebben gezien dat het ‘spierwit’ was en [alias 1 verdachte] benadrukt dat het ‘echt roze’ is. [alias 1 verdachte] zegt dat het ook ‘niet droog’ wordt. Spul dat hij gisteren uit de zak heeft gehaald is ‘nog steeds vochtig’. En het wordt geen poeder. [medeverdachte 1] vraagt of dat niet beter wordt als je ‘het op de kachel legt’.
Dan wordt gesproken over het probleem dat een hoeveelheid van 200 ‘al weg is’. [alias 1 verdachte] vertelt dat ‘hij’ 100 heeft meegenomen en nog 300 tegoed had. Die jongen uit Duitsland, die wil hem niet, want dan krijgt ‘hij’ problemen. [medeverdachte 1] zegt dat hij nu ‘geen ander adres heeft’.
[alias 1 verdachte] zegt dat ‘hij de kick niet krijgt; dus het is niet goed’, en dat ‘die man uit Duitsland elke maand komt, en gewoon zaken wil doen’. [medeverdachte 1] vertelt dat hij nog wel ‘zware snoepjes’ heeft.
[alias 1 verdachte] : “Zware zijn altijd goed”. [medeverdachte 1] zegt dat hij niet boos is op [alias 1 verdachte] . Financieel komen [alias 1 verdachte] en hij er wel uit.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gevoerd op 6 maart 2018 vanaf 17:30:32 verloopt als volgt. [17]
[alias 1 verdachte] zegt dat hij ‘morgen wil langskomen’. De vriend uit Duitsland heeft gebeld; hij heeft twee nodig.
[alias 1 verdachte] : “Wat gaan we ze aanbieden?” [alias 1 verdachte] zegt dat het wel ‘een klein beetje roze is’ en dat hij ‘niet droog wordt’, maar dat het verder wel oké is.
[medeverdachte 1] weet het ook niet. [alias 1 verdachte] vraagt of hij ook nog van die oude jongen kan krijgen, ‘die die boete heeft gekregen’ maar [medeverdachte 1] zegt dat hij daar niet meer komt.
[medeverdachte 1] : “Die je nu hebt, dat kan wel.” [alias 1 verdachte] : “..maar die wil niet”. [medeverdachte 1] zegt aan [naam] te hebben gevraagd ‘hoe het kan, dat het niet droog wordt’ en dat [naam] heeft gezegd ‘dat je het helemaal uit moet smeren, met een pasje, en dan op de kachel.’ [alias 1 verdachte] zegt dat hij dat doet, maar dat het toch vochtig blijft en geen poeder wordt.
Dan zegt [medeverdachte 1] dat hij ‘vanavond nog wel naar een ander adres gaat.’ [alias 1 verdachte] vertelt dat hij ‘200 heeft weggedaan’ en vraagt of hij ‘die andere 800 kan terug doen’ naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat dat kan, maar [alias 1 verdachte] het nog wel even zelf een weekje moet houden. [medeverdachte 1] zal het ‘gewoon terugbetalen’.
[medeverdachte 1] vervolgt dat er ‘ook nog hele mooie Heineken kistjes, flesjes, zijn binnengekomen’, als je begrijpt wat ik bedoel’.
[alias 1 verdachte] weet wat [medeverdachte 1] bedoelt.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gevoerd op 21 maart 2018 vanaf 21:12:44 uur, verloopt als volgt. [18]
[medeverdachte 1] belt [alias 1 verdachte] en vertelt dat hij ‘net 4,5 ons wiet heeft gekocht’.
[medeverdachte 1] : Hier en daar zit er een bruin topje door’ en dat de prijs is: drie vijftig. [alias 1 verdachte] zegt geïnteresseerd te zijn. [alias 1 verdachte] moet dan wel ‘minimaal 150’ hebben.
Vervolgens wordt gesproken over ‘die poeder van dinsdag’. [alias 1 verdachte] zegt dat dat spul ‘wel oké is voor hier, maar voor het buitenland..?’
Tijdens een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 3] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) op 5 april 2018 vanaf 19:32:17 uur overleggen [medeverdachte 1] en [alias 1 verdachte] over spul voor het buitenland/Duitsland, over beschikbare hoeveelheden en over de te vragen prijzen: [19]
[alias 1 verdachte] vertelt dat een jongen bij hem langskwam die hem vroeg over ‘die olie (..)’.
[alias 1 verdachte] zegt: “Die jongen wil, want iemand vroeg uit Duitsland, en uh, jij bent mijn man. Die man vroeg naar de prijs en hoeveel kunnen wij zeggen?”
[medeverdachte 1] antwoordt dat het ‘eraan ligt, hoeveel hij wil hebben’.
Er wordt gesproken over de prijs die aan die derde kan worden gevraagd.
[alias 1 verdachte] stelt voor: “Als hij bijvoorbeeld met een eentje begint ... Jij zegt dat hij twee en een half van maken, wat kunnen we tegen die jongen in Duitsland zeggen, hoeveel, zodat wij allebei een beetje kunnen verdienen.”
[medeverdachte 1] reageert: “Per 1 moet je gewoon 1.500 vragen hoor, per 1 liter.”
[alias 1 verdachte] vraagt of dat de prijs is van [medeverdachte 1] , hetgeen [medeverdachte 1] bevestigt. Te horen is dat [alias 1 verdachte] iets zegt over ‘allebei winst’ en [medeverdachte 1] die zegt: “Dan moet je gewoon 1.600 vragen.”
[alias 1 verdachte] vertelt dat het naar Duitsland gaat, en vraagt of het daar duurder is. [medeverdachte 1] zal dat navragen. Te horen is dat [medeverdachte 1] op de achtergrond aan iemand vraagt wat er voor "a-olie" kan worden gevraagd in Duitsland.
[medeverdachte 1] vertelt [alias 1 verdachte] het antwoord (17,5 of 1.800 is die, ongeveer op de 2). [alias 1 verdachte] : “Oké. Jij hebt genoeg van die dus..” en dat hij het morgen aan [medeverdachte 1] zal laten weten.
Een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ) en verdachte ( [telefoonnummer 1] ) gevoerd op 7 april 2018 vanaf 20:53 verloopt als volgt. [20]
[alias 1 verdachte] belt [medeverdachte 1] en vraagt of hij thuis is. [alias 1 verdachte] zegt dat die vriend van hem, die Portugees die wil nog even bij [medeverdachte 1] langs. [medeverdachte 1] zegt is goed. [medeverdachte 1] heeft vandaag nog verkocht, maar hij krijgt maandag weer.
[alias 1 verdachte] zegt dat hij op dinsdag vrij is, dan komt hij op woensdag en als je dan nog (…). [medeverdachte 1] vraagt hoeveel. [alias 1 verdachte] zegt 200 minimaal.
Tijdens een op 30 april 2018 gevoerd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte, vanaf 19:53 uur, zegt [medeverdachte 1] dat ‘ze zo bij hem komen, met het neusje van de zalm’, en [medeverdachte 1] vraagt hoeveel [alias 1 verdachte] wil hebben. [medeverdachte 1] zegt dat hij naar [alias 1 verdachte] kan toekomen. [alias 1 verdachte] zegt dat hij ‘gewoon 400 wil hebben’ en even later, als [medeverdachte 1] benadrukt dat het heel goed spul is: “Doe maar een halve..” [21]
Uit de uitgewerkte OVC-gesprekken blijkt dat verdachte op 17 en 28 april 2018 en op 1 mei 2018 in de woning van [medeverdachte 1] was en met hem heeft gesproken. De inhoud van die OVC-gesprekken is hierna – voor zover relevant – weergegeven.
Op 17 april 2018 vanaf 12:40 vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en verdachte. [22] Verdachte zegt dat hij van zijn werk komt en dat de jongens een feestje willen.
[medeverdachte 1] zegt: “Hey [alias 1 verdachte] , ik heb vijf ons” en vraagt: “Is dat genoeg ?”
Verdachte: “Voorlopig wel.”
Op 28 april 2018 vanaf vindt in de woning van [medeverdachte 1] het volgende gesprek plaats. [23]
[medeverdachte 1] zegt dat het goed is dat [alias 1 verdachte] er is want hij krijgt “maandag een super kristal PP binnen. Hey, een super kristal pp, een kilo”.
[alias 1 verdachte] reageert: “Kristal PP? is dat echt?” [medeverdachte 1] zegt: “Ja, echt gruwelijk”. Dan zegt [alias 1 verdachte] : “Maar die laatste keer, van die 400, ja was oké, maar heel veel kleine topjes.”
[medeverdachte 1] zegt dat hij wel iets ‘met de prijs kan doen’ en vraagt wat hij voor ‘die ene’ heeft betaald. [alias 1 verdachte] antwoordt: “4-3” en [medeverdachte 1] zegt: “Nou, doen we morgen 4-2. Maar deze is coffeeshop hè, echt coffeeshop, kan je zo naar coffeeshop doen.”
[alias 1 verdachte] vraagt of hij het maandag al heeft. [medeverdachte 1] zegt dat hij maandag een kilo heeft. [alias 1 verdachte] zegt: een kilo kan ik niet uh.. ik heb gisteren 200 gram weggehaald. Die gaat echt uh, niet normaal.” [alias 1 verdachte] zegt dat hij het alleen voor die jongens doet. [alias 1 verdachte] wil graag twee grammetjes voor de jongens.
Er wordt gerekend.
[alias 1 verdachte] zegt dat er eentje gisteren kwam die op vakantie ging en eentje had 50 meegenomen en wil maandag komen voor 150, dus hij is bijna blut weer. [medeverdachte 1] vraagt hoeveel hij ‘achteruit moet halen’ en zegt “Hij is echt goed hoor, gewoon dip, zo.. supertoppen.. geen geur, niks.”
[alias 1 verdachte] zegt dat hij misschien wel 400 wil, [medeverdachte 1] vindt het goed. [medeverdachte 1] herhaalt dat ‘die wiet zo naar de shop kan’ en verdachte zegt ‘dat hij het gaat zien en dat het de vorige keer niet was, zoals [medeverdachte 1] zei.’
Op 1 mei 2018 vanaf 15:06 uur vindt het volgende gesprek plaats. [24]
[medeverdachte 1] is met [alias 1 verdachte] in de woning.
[medeverdachte 1] vraagt: “Zal ik een halve kilo eraf halen ? die heb ik weg laten leggen.” [alias 1 verdachte] zegt dat ‘misschien vanavond die jongens komen en misschien veel kopen.’
[medeverdachte 1] zegt dat hij ook nog twee ons dezelfde wiet heeft liggen, waarop [alias 1 verdachte] vraagt: “Net als die ?” [medeverdachte 1] : “Ja, die heb ik nog liggen (..), die is heel mooi. Maar die mag je goedkoper hebben, die mag jij hebben voor 350. En dat is dezelfde wiet wat je gehad hebt, wat jij gisteren gehad hebt.”
[medeverdachte 1] zegt dat hij het wel even gaat halen en haalt het op. Er is geritsel van een zak/tas te horen.
[medeverdachte 1] : “Deze laat ik je even zien, [alias 1 verdachte] ” en zegt dat er zo een klant aankomt.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de hiervoor weergegeven tap - en OVC-gesprekken, in samenhang bezien, af dat verdachte in de tenlastegelegde periode, meerdere malen – uitvoerig en nauw – overleg heeft gevoerd met medeverdachte [medeverdachte 1] en met die [medeverdachte 1] afspraken heeft gemaakt over de beschikbaarheid van de verdovende middelen, de kwaliteit van de verdovende middelen, de mogelijkheid van (door-)verkoop van die middelen – ook naar het buitenland – en de prijs.
De inhoud van deze gesprekken past, gelet op de hoeveelheden verdovende middelen waarover wordt gesproken, alsook de frequentie van de contacten, niet bij verdachtes verklaring dat het hier om verdovende middelen voor eigen gebruik gaat. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
De rechtbank betrekt bij haar overwegingen dat in de woning van verdachte grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen alsmede een geldbedrag van in totaal
€ 5.490,--. Dat dit geld een restant zou zijn van giften van bruiloftsgasten enige jaren eerder, is door verdachte niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, van oordeel dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde handel in de verdovende middelen amfetamine en/of MDMA en wiet.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid amfetamine en een hoeveelheid MDMA.
2
hij op 29 mei 2018 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
 ongeveer 396 gram amfetamine en
 192 XTC-pillen.
3
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
4
hij op 29 mei 2018 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 966 gram hennep.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2B en 2C en 3B en 3C van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 201 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstraf van 240 uren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat het inbeslaggenomen geld zal worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging gewezen op het beperkte strafblad van zijn cliënt. De raadsman heeft er daarnaast op gewezen dat het meest recente reclasseringsadvies ten aanzien van zijn cliënt heel positief is. Zijn cliënt heeft inmiddels een leefstijltraining positief afgerond en hij heeft meegewerkt aan het onderzoek, aldus de raadsman. De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het inmiddels verstreken tijdsverloop, de periode die zijn cliënt in voorarrest in detentie heeft doorgebracht en de periode dat sprake is geweest van elektronisch toezicht tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, mocht zij komen tot oplegging van gevangenisstraf, te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich (deels) samen met een ander, schuldig gemaakt aan de handel in, en het aanwezig hebben van, verdovende middelen, zowel harddrugs als softdrugs.
De handel in en de verstrekking van verdovende middelen draagt bij aan het gebruik van drugs in de samenleving in het algemeen, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en geschaad. Handel in verdovende middelen bevordert daarnaast het plegen van vermogensdelicten door de gebruikers teneinde de verslavende middelen te kunnen betalen.
Feiten als de onderhavige veroorzaken daarmee (financiële) schade, onveiligheid en onrust in de samenleving.
De rechtbank acht het handelen van verdachte dan ook ernstig.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, en in aanmerking genomen de oriëntatiepunten van de LOVS voor de straftoemeting met betrekking tot deze feiten, acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie gedateerd 20 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder, in augustus 2017, is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet, in verband met hennepteelt tot, onder meer, een voorwaardelijke gevangenisstraf (de tul-zaak).
De rechtbank heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit de inhoud van het advies van Tactus Verslavingszorg van 20 april 2020. Hieruit blijkt – samengevat weergegeven – het volgende.
Verdachte heeft tijdens het schorsingstoezicht een ambulante verslavingsbehandeling bij Tactus Verslavingszorg gevolgd en een leefstijltraining positief afgerond. Hij heeft zich aan de afspraken met de reclassering gehouden. De controles op middelengebruik tijdens het schorsingstoezicht waren negatief. Tactus heeft geen aanwijzingen dat (nog) sprake is van drugsgebruik of problematisch alcoholgebruik. Verdachte heeft werk en er is geen sprake van schulden. Het risico op recidive wordt, alles in aanmerking genomen, ingeschat als laag. Naar inschatting van Tactus is het niet langer noodzakelijk reclasseringstoezicht of andere interventies voort te zetten.
Tactus adviseert om in geval van een veroordeling een voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan ertoe leiden dat verdachte zijn baan verliest, hetgeen onwenselijk wordt geacht. Er bestaan geen contra-indicaties voor het verrichten van een taakstraf.
Bij de strafmodaliteit houdt de rechtbank rekening met de constatering van de reclassering dat verdachte een baan heeft die op het spel kan komen te staan bij een langdurige detentie en dat er geen noodzaak is voor verder reclasseringstoezicht.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van in totaal
€ 5.490,--, bestaande uit coupures van verschillende waarden, moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen.

8.De vordering tenuitvoerlegging (08-041558-17)

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging van het vonnis van 1 augustus 2017 met parketnummer 08-041558-17, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, zal worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen en daartoe aangevoerd dat genoemd vonnis al enkele jaren oud is en verdachte zijn les onderhand wel heeft geleerd. Tenuitvoerlegging van een oude straf is nu niet meer passend en wenselijk, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Gebleken is immers dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10 lid 4 en 11 lid 2 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 driehonderdvijfenzestig dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
201 (tweehonderd en één) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
p
roeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
-
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal
€ 5.490,--(in coupures: 6 x € 500,--, 5 x € 100,--, 20 x € 50,--, 38 x 20,--, 16 x 10,-- en 14 x € 5,--);
opheffing bevel voorlopige hechtenis
-
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter n de rechtbank Overijssel van 1 augustus 2017 met parketnummer 08-041558-17 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
Buiten staat
Mr. drs. H.M. Braam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit - tenzij anders vermeld - pagina’s uit het proces-verbaal van verdachte in het onderzoek ‘Macan’ van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland, met nummer PL0600-2018191040. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , pag. 1 – 10A.
3.Proces-verbaal Identiteitsvaststelling, pag. 132 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 4 juni 2020.
4.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pag. 165 en Lijst van inbeslaggenomen goederen, pag. 167.
5.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pag. 165 en Lijst van inbeslaggenomen goederen, pag. 167 .
6.Uitgewerkt tapgesprek, pag. 40.
7.Uitgewerkt tapgesprek, pag. 41.
8.Uitgewerkt tapgesprek, pag. 42.
9.Uitgewerkt tapgesprek, pag. 43.
10.Tapgesprek 4 januari 2018, pag. 44.
11.Tapgesprek 27 januari 2018, pag. 45.
12.Tapgesprek 2 februari 2018, pag. 46.
13.Tapgesprek 7 februari 2018, pag. 47.
14.Tapgesprek 19 februari 2018, pag. 48.
15.Tapgesprek 27 februari 2018, pag. 49.
16.Tapgesprek 3 maart 2018, pag. 51.
17.Tapgesprek 6 maart 2018, pag. 52.
18.Tapgesprek 21 maart 2018, pag. 54.
19.Tapgesprek 5 april 2018, pag. 55.
20.Tapgesprek 27 januari 2018, pag. 56.
21.Tapgesprek 30 april 2018, pag. 57.
22.proces-verbaal uitwerken OVC gesprekken 17 april 2018, pag. 19 – 26.
23.proces-verbaal uitwerken OVC gesprekken 28 april 2018, dossierpagina 27 e.v.
24.proces-verbaal uitwerken OVC gesprekken 1 mei 2018, dossierpagina 33 - 39.