4.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 4
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting. Weliswaar is het bedrag van € 880.000,-- ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 1] en heeft verdachte betrokkenheid gehad bij het ter beschikking stellen van die bankrekening door het in contact brengen van [medeverdachte] en een persoon die hij zegt te kennen als [naam 12] , uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte wetenschap heeft gehad van, of actief betrokken is geweest bij het schetsen van een onjuiste voorstelling van zaken, waardoor de benadeelden tot afgifte van het geldbedrag werden bewogen, oftewel de oplichting. Ook de volgende omstandigheden, op basis waarvan de officier van justitie in zijn requisitoir de betrokkenheid van verdachte bij de oplichting bewezen acht, zijn daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs. Het enkele feit dat verdachte op 26 maart 2020 om 00:30 en 00:33 uur, dus enkele uren voordat het geld om 13:09 uur op de bankrekening van [bedrijf 1] werd ontvangen, op internet heeft gezocht naar [bedrijf 2] en de website van [bedrijf 2] heeft bezocht, brengt niet met zich mee dat hij wetenschap heeft gehad van de oplichting. Verdachte heeft hierover bovendien verklaard dat hij naar [bedrijf 2] heeft gezocht nadat hij van [naam 12] had gehoord dat het geld – in zijn veronderstelling een lening – eraan kwam met [bedrijf 2] als financier. Dat een eerste blik op de website van [bedrijf 2] laat zien dat deze site is gericht op de verkoop van mondkapjes om corona-risico’s te beperken maakt dat ook niet anders: op het moment dat verdachte de website heeft bezocht was de koopovereenkomst immers al gesloten.
Onvoldoende blijkt uit het dossier dat verdachte op enigerlei wijze willens en wetens (actief) betrokken was bij, of wetenschap had van het gebruik van de oplichtingsmiddelen zoals ten laste gelegd. Met andere woorden opzet, ook in voorwaardelijke zin, kan niet bewezen worden. Dat brengt met zich mee dat ook medeplichtigheid niet kan worden bewezen, omdat ook daarvoor is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gronddelict. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarvoor het wettig en overtuigend bewijs. Van feit 1 primair en subsidiair wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Als feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij de factuur van deze mondkapjes (DOC-009), alleen of samen met anderen, heeft vervalst. Ook voor dit feit – dat als één van de oplichtingsmiddelen onderdeel is van de als feit 1 ten laste gelegde oplichting – geldt dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte op enige wijze willens en wetens betrokken is bij het vals opmaken van deze factuur of daarvan wetenschap heeft gehad. Ook van dit feit zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Op 6 april 2020heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het bedrijfspand van [bedrijf 1] , aan de [adres 2] , waar verdachte [medeverdachte] feitelijk ook woonde. Ook zijn Renault Traffic met kenteken [kenteken] is toen doorzocht.
Tijdens de doorzoeking is een brief van de ING Bank N.V. (hierna: ING) van 31 maart 2020 in het pand aangetroffen,in het dossier opgenomen als DOC-058. In die brief staat vermeld dat de bankrekening van [bedrijf 1] met nummer [bankrekeningnummer 1] wordt geblokkeerd omdat ING heeft vastgesteld dat het bedrag van € 880.000,-- dat op de rekening is ontvangen door oplichting is verkregen. Verder is in die brief vermeld: ‘
indien u van mening bent recht te hebben op voornoemd bedrag, dient u binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief dit aan te tonen door bewijsstukken aan ING beschikbaar te stellen’.
Verder is tijdens de doorzoeking een zogenoemde ‘Investment Agreement’ (met nummer 00954104) in het pand aangetroffen tussen investeerder [benadeelde 4] en [bedrijf 1] ,in het dossier opgenomen als DOC-025. Het totale bedrag van de investering in deze overeenkomst is € 2.000.000,-- en de eerste uitbetaling bedraagt € 880.000,--.Dezelfde Investment Agreement is in de Renault Traffic van [medeverdachte] aangetroffen.In een container in het pand zijn meerdere – verscheurde – varianten van een Investment Agreement met hetzelfde nummer aangetroffen; in deze varianten is onder andere het adres van ING gewijzigd.
Via de laptop van [naam 9] , de partner van verdachte, worden in een cloud die ook door verdachte wordt gebruikt twee versies van deze Investment Agreement aangetroffen: een word-versie en een PDF-versie.In de word-versie is te zien dat de ogenschijnlijk handgeschreven handtekening van de investeerder in werkelijkheid een afbeelding is. De word-versie heeft een totale bewerkingstijd van vijftien minuten, heeft één auteur en is gemaakt door gebruiker ‘ [verdachte] ’ op 4 april 2020 om 10:54 uur.
Op de mobiele telefoon van verdachte zijn Telegram-berichten van 5 april 2020 afkomstig van [medeverdachte] en gericht naar verdachte aangetroffen, met onder meer de volgende inhoud: ‘
het contract klopt niet. Staat nergens dat ik naar Londen moet boeken. Dus waarom heb ik dat gedaan. Wil een naam en een verklaring van het Duitse bedrijf wie de overboeking heeft goedgekeurd. En jouw contracten indien niet alles volledig compleet kan geen goede antwoorden geven als ze mij vragen’ en ‘
moet gaan reageren anders doen hun het zelf. Sluiten ze de rekening en geld terug naar Duitsland’.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij het contract (de rechtbank begrijpt: de Investment Agreement) van [verdachte] heeft ontvangen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat de bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf 1] op 6 april 2020 aangetroffen Investment Agreement vals is. Kennelijk is deze Investment Agreement opgesteld naar aanleiding van de brief van ING van 31 maart 2020 die door [medeverdachte] is ontvangen, en had de valse Investment Agreement de strekking om ING te misleiden.
Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij de Investment Agreement van [naam 12] heeft ontvangen en alleen heeft opgeslagen, overigens zonder deze ontvangst nader te concretiseren. Uit de bewijsmiddelen blijkt daarentegen dat de word-versie van de Investment Agreement – waarin is te zien dat de handtekening van de investeerder in werkelijkheid een afbeelding is – een totale bewerkingstijd heeft van vijftien minuten, slechts één auteur heeft en is gemaakt door gebruiker ‘ [verdachte] ’. Van alleen het ontvangen en opslaan kan daarom geen sprake zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze Investment Agreement valselijk is opgemaakt door verdachte en acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] en [medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 en feit 5
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] is op 26 maart 2020 – kort na de ontvangst van de
€ 880.000,-- – een bedrag van € 75.000,-- overgeboekt naar de privé-bankrekening van verdachte bij de ASN-bank.Deze overboeking zal hierna, bij feit 6, nader aan de orde komen.
Op 30 maart 2020 is deze bankrekening door de ASN-bank geblokkeerd vanwege de ontvangst van de € 75.000,--.Verdachte heeft vervolgens contact opgenomen met de ASN-bank, waarna hem op 31 maart 2020 om 13:40 uur is gevraagd naar zijn relatie met de afzender en waarvoor hij dit bedrag heeft ontvangen.Als reactie heeft verdachte onder meer gemaild: ‘
ik heb dit bedrag ter lening ontvangen voor het opstarten van [bedrijfsnaam]’.Ter onderbouwing heeft verdachte op 31 maart 2020 om 16:26 uur een overeenkomst van geldlening naar de ASN-bank gemaild,die als DOC-012 in het proces-verbaal is opgenomen.
Uit die leenovereenkomstvan 19 maart 2020 blijkt dat [bedrijf 1] op 22 maart 2020 een geldlening verstrekt van € 70.000,-- aan verdachte, welk bedrag wordt overgemaakt op het bankrekeningnummer van verdachte bij de ASN-bank. Als doel van de lening wordt vermeld: ‘
voor het opstarten van [bedrijfsnaam] en het ontwikkelen van het mobiliteit platform [naam 6] voor scootersharing in Nederland. Tevens bedoeld voor het aankopen van initiële voorraad’. Op de leenovereenkomst staat dat deze is ondertekend door [medeverdachte] , namens [bedrijf 1] , en door [verdachte] .
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze overeenkomst niet kent en deze niet heeft ondertekend,en ‘
ik had op 19 of 22 maart geen € 70.000 om aan Gerard te lenen. Als ik dat geld al had dan kon ik dat zelf wel gebruiken’.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze leenovereenkomst heeft opgemaakten dat de € 75.000,-- die is overgemaakt betrekking heeft op deze leenovereenkomst.Ook heeft verdachte verklaard dat hij de leenovereenkomst pas achteraf heeft opgesteld, nadat de bank hem had gevraagd naar zijn relatie met [medeverdachte] .
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de leenovereenkomst vals is. Nog los van vraag naar de intellectuele valsheid, kan de leenovereenkomst vanwege de materiele valsheid reeds als een vals geschrift worden aangemerkt. Een overeenkomst ontstaat slechts doordat tenminste twee partijen deze overeenkomen. [medeverdachte] heeft immers verklaard dat hij deze overeenkomst niet kent en deze niet heeft ondertekend. De rechtbank heeft geen aanleiding om de twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring op dit punt. Daarnaast zijn in ieder geval ook de data in de leenovereenkomst niet juist, zo blijkt uit de verklaring van zowel [medeverdachte] als verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de leenovereenkomst heeft opgesteld nádat de ASN-bank hem – op 31 maart 2020 – vragen stelde over de overboeking, terwijl de leenovereenkomst vermeldt dat deze op 19 maart 2020 is opgesteld.
Niet ter discussie staat dat verdachte de leenovereenkomst heeft opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte ook beide handtekeningen heeft geplaatst. Verdachte was immers begunstigde van deze leenovereenkomst en had er belang bij dat de blokkade op zijn bankrekening snel zou worden opgeheven, hetgeen het kunnen tonen van een leenovereenkomst zou kunnen bewerkstelligen. Ook gezien de korte tijdspanne waarbinnen de leenovereenkomst moet zijn opgemaakt, kan het niet anders dan dat verdachte beide handtekeningen heeft geplaatst. Deze moet immers zijn opgemaakt op 31 maart 2020 tussen 13:40 uur (op het moment dat de ASN-bank verdachte vragen stelde over de overboeking) en 16:26 uur (toen verdachte de leenovereenkomst voorzien van ook de handtekening van [medeverdachte] naar ASN-bank mailde).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat feit 2 en feit 5 beide wettig en overtuigend zijn bewezen.
Er is echter geen bewijs dat verdachte deze feiten in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem zal vrijspreken van medeplegen.
Ten aanzien van feit 6
Uit het proces-verbaalblijkt dat na de ontvangst van de € 880.000,-- de volgende overboekingen hebben plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] met nummer [bankrekeningnummer 1] :
- Op 26 maart 2020 een overboeking van € 75.000,-- naar [verdachte] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] ;
- Op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,-- naar [verdachte] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] ;
- Op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,-- naar [naam 8] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] .
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat hij de overboekingen vanaf de rekening van [bedrijf 1] heeft gedaan.[medeverdachte] heeft ook verklaard dat verdachte hem opdracht gaf voor deze overboekingen.
Uit het voorgaande, met name uit de aangifte van de heer [naam 11] ,blijkt dat het bedrag van € 880.000,-- door oplichting is verkregen.
Vanaf de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] (waarop de € 75.000,-- van [bedrijf 1] op 26 maart 2020 werd ontvangen) is vervolgens in totaal € 28.000,-- overgeboekt naar bankrekeningen van [naam 9] en in totaal € 22.500,-- naar [naam 10]
Verdachte heeft verklaard dat hij die overboekingen heeft gedaan.
Tijdens het onderzoek is een Whatsapp conversatieaangetroffen tussen [verdachte] en [naam 9] , zijn partner. In dat gesprek wordt op 31 maart 2020 om 16:48 uur door [naam 9] naar [verdachte] gestuurd:
‘
Dit is het overzicht schat
Ing rekeningen
Prive 1 [naam 9] : €5500
Prive 2 [naam 9] : €6900
Prive [naam 15] : €5600
Zakelijk [naam 10] KNAB: €6700
Prive Bunq [naam 9] : €7900
Paypal account [naam 16] : €4000
Prive [naam 17] : €4500
Totaal geparkeerd;
— €39500
(..)’
[verdachte] stuurt vervolgens om 16:51 uur: ‘
dat voelt goed’, waarna [naam 9] om 16:52 uur reageert met: ‘
dacht ik ook. Ff kritisch kijken welke mss gevaar loopt. ING en BUNQ zijn rechtstreeks van ASN gekomen. Mss toch iets gaan pinnen?’
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat het bedrag van € 880.000,-- dat op de bankrekening van [bedrijf 1] werd ontvangen van misdrijf afkomstig is. Hiervoor is ten aanzien van feit 1 en feit 4 overwogen dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte betrokken is bij deze oplichting. Het kan echter niet anders dan dat verdachte wist dat dit geld geen legale herkomst had, onder meer omdat hij, zoals hiervoor bij feit 3 is overwogen, een valse Investment Agreement heeft opgesteld waarmee hij wilde doen voorkomen dat het geld een legale herkomst had. Dat betekent dat hij wist dat dit in werkelijkheid niet zo was.
Na ontvangst van het bedrag van € 880.000,-- heeft [medeverdachte] in opdracht van verdachte gelden overgemaakt naar onder meer bankrekeningen die aan verdachte toebehoren, welke bedragen vervolgens door verdachte weer grotendeels zijn doorgeboekt naar andere bankrekeningen. Ook uit de Whatsapp-conversatie tussen [naam 9] en verdachte blijkt dat verdachte bewust bezig was het geld weg te boeken, zodat het niet of minder makkelijk te traceren zou zijn.
Tevens heeft verdachte een geantedateerde valse leningsovereenkomst met [bedrijf 1] opgesteld, waarmee hij richting de ASN-bank wilde doen voorkomen dat het bedrag van € 75.000,-- een legale herkomst had, zoals hiervoor bij de feiten 2 en 5 is overwogen.
Ook hieruit blijkt dat verdachte wist dat de van [bedrijf 1] ontvangen gelden geen legale herkomst hadden.
Verdachte heeft deze geldbedragen verworven, voorhanden gehad en overgedragen en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt en de werkelijke aard en de herkomst van die voorwerpen verborgen en/of verhuld en verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was en wie die geldbedragen voorhanden heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] en [medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.