ECLI:NL:RBOVE:2020:2213

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
08-996046-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld en valsheid in geschrifte in het kader van oplichting met mondkapjes tijdens de coronacrisis

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die zich schuldig maakten aan het witwassen van 845.000 euro en valsheid in geschrifte. De verdachten waren betrokken bij een oplichtingsschema waarbij 11 miljoen mondkapjes werden aangeboden, wat leidde tot een aanbetaling van 880.000 euro door benadeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachten niet direct betrokken waren bij de oplichting, maar wel bij het witwassen van de ontvangen gelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mannen valse documenten hebben opgesteld, waaronder een leenovereenkomst en een Investment Agreement, om de herkomst van de gelden te verhullen. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De zaak benadrukt de ernst van financiële misdrijven, vooral in de context van de coronacrisis, waarin de vraag naar mondkapjes hoog was en misbruik werd gemaakt van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996046-20 (P)
Datum vonnis: 1 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
verblijvende in de PI Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 april 2020 en 17 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.L. Edens en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. A.M.J. Comans, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan oplichting, door in strijd met de waarheid mee te delen dat er 11 miljoen mondkapjes konden worden geleverd, waardoor de benadeelden zijn overgegaan tot de gevraagde aanbetaling van € 880.000,-- (primair), dan wel dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest door informatie te verzamelen en/of te verstrekken en/of de bankrekening van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) ter beschikking te stellen (subsidiair);
feit 2:met anderen een leenovereenkomst heeft vervalst;
feit 3:met anderen een Investment Agreement vals heeft opgemaakt;
feit 4:met anderen de factuur van de mondkapjes (feit 1) vals heeft opgemaakt;
feit 5: met anderen de valse leenovereenkomst heeft gebruikt;
feit 6: met anderen meerdere geldbedragen heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te
Oldenzaal, althans (elders) in Nederland en/of in Ierland en/of in Zwitserland
en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of
De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en), heeft/hebben
bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EURO 880.000,-, althans van enig
geldbedrag, hebbende verdachte(n) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich kenbaar gemaakt via een website benaderbaar via [website]
en gebruik gemaakt van het e-mailadres [emailadres] , en/of
- contact gemaakt en onderhouden als zijnde [naam 5] , welke persoon niet
blijkt te bestaan, en/of
- gebruik gemaakt van een Facebookprofiel op naam van [naam 5] , [naam 5] (zie
AMB-014-01), en/of
- medegedeeld werkzaam te zijn bij of op te treden namens [bedrijf 2] ,
en/of
- ( via e-mail) medegedeeld dat [bedrijf 2] op 27 maart 2020 11.000.000
mondkapjes kon leveren (en daarbij misbruik gemaakt van het tekort aan en/of
de grote vraag naar mondkapjes in de Corona-crisis), en/of
- een offerte uitgebracht (DOC -042) op naam van [bedrijf 2] , en/of
- op naam van [bedrijf 2] een factuur verzonden voor de (ver)koop van
11.000.0000 mondkapjes, en/of
- ( via e-mail en op de factuur dd. 26 maart 2020 (DOC-044)) medegedeeld dat
een aanbetaling van 20 procent van de koopsom (zijnde EURO 880.000,-) diende
plaats te vinden op een door hem/hen, verdachte(n), aangegeven
bankrekeningnummer (zijnde [bankrekeningnummer 1] ), welk bankrekeningnummer
van [bedrijf 2] zou zijn, waardoor voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en) werd(en) bewogen tot bovengenoemde afgifte;
Subsidiair
[medeverdachte] en/of [bedrijf 1] en/of (één) of meer
onbekende(n) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 maart
2020 in Nederland en/of in Ierland en/of in Zwitserland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en),
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EURO 880.000,-,
althans van enig geldbedrag, hebbende die verdachte(n) met vorenomschreven oogmerk zakelijk weergegeven valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd
met de waarheid:
- zich kenbaar gemaakt via een website benaderbaar via [website]
en gebruik gemaakt van het e-mailadres [emailadres] , en/of
- contact gemaakt en onderhouden als zijnde [naam 5] , welke persoon niet
blijkt te bestaan, en/of
- gebruik gemaakt van een Facebookprofiel op naam van [naam 5] , [naam 5] (zie
AMB-014-01), en/of
- medegedeeld werkzaam te zijn bij of op te treden namens [bedrijf 2] ,
en/of
- ( via e-mail) medegedeeld dat [bedrijf 2] op 27 maart 2020 11.000.000
mondkapjes kon leveren (en daarbij misbruik gemaakt van het tekort aan en/of
de grote vraag naar mondkapjes in de Corona-crisis), en/of
- een offerte uitgebracht (DOC -042) op naam van [bedrijf 2] , en/of
- op naam van [bedrijf 2] een factuur verzonden voor de (ver)koop van
11.000.0000 mondkapjes, en/of
- ( via e-mail en op de factuur dd. 26 maart 2020 (DOC-044)) medegedeeld dat
een aanbetaling van 20 procent van de koopsom (zijnde EURO 880.000,-) diende
plaats te vinden op een door hem/hen, verdachte(n), aangegeven
bankrekeningnummer (zijnde [bankrekeningnummer 1] ), welk bankrekeningnummer
van [bedrijf 2] zou zijn, waardoor voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en) werd(en) bewogen tot bovengenoemde afgifte;
bij/tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 26 maart 2020 te Oldenzaal, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen aldaar - zakelijk weergegeven - informatie te verzamelen met betrekking tot " [bedrijf 2] " en/of " [bedrijf 2] " en/of het (juiste) bankrekeningnummer van [bedrijf 1] door te geven en de(bank)rekening van [bedrijf 1] voor het overboeken van
voornoemd bedrag (EURO 880.000,-) ter beschikking van die onbekende(n) te
(laten) stellen;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 6 april 2020 te
Oldenzaal en/of Amersfoort, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een leenovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] dd. 19 maart 2020 voor een bedrag van EURO 70.000,- (DOC-012), valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, immers heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s), valselijk (in strijd met de waarheid): op die leenovereenkomst vermeld/weergegeven dat [bedrijf 1] een lening van 70.000,- verstrekt aan [verdachte]
"voor het opstarten van [bedrijfsnaam] en het ontwikkelen van het mobiliteit platform [naam 6] voor scootersharing in Nederland. Tevens bedoeld voor het aankopen van de initiele voorraad.", zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 4 april 2020 te Amersfoort, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een Investment Agreement No. # 00954104 (DOC-025) tussen [benadeelde 4] en
[bedrijf 1] , valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, immers heeft hij, verdachte,
en/of één of meer van zijn mededader(s), valselijk (in strijd met de waarheid): vermeld/weergegeven dat [benadeelde 4] EURO 2.000.000,- zou
investeren in [bedrijf 1] , waarbij als eerste gedeelte van de
lening EURO 880.000,- zou worden overgemaakt, zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te Oldenzaal, althans (elders) in Nederland en/of in Ierland en/of in Zwitserland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten, een factuur (DOC-009) aangaande de koop en verkoop van 11.000.000 mondkapjes (Surgical Respirator Masks) aan [naam 7] dd. 26 maart 2020, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, door deze factuur op te maken onder een valse naam, te weten alszijnde [bedrijf 2] en/of deze factuur als zijnde die [bedrijf 2] te ondertekenen en/of op deze factuur rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] op te nemen, zijnde de bankrekening van [bedrijf 1] , zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 6 april 2020 te Amersfoort, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad een leenovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] dd. 19 maart 2020 voor een bedrag van EURO 70.000,- (DOC-012), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot enig feit te dienen - als ware het echt en onvervalst - bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die leenovereenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid was vermeld/weergegeven: dat [bedrijf 1] een lening van 70.000,- verstrekt aan [verdachte] "voor het opstarten van [bedrijfsnaam] en het ontwikkelen van het mobiliteit platform [naam 6] voor scootersharing in
Nederland. Tevens bedoeld voor het aankopen van de initiele voorraad.", bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren hierin dat verdachte, en/of zijn mededader(s) genoemde leenovereenkomst heeft/hebben verstrekt en of doen toekomen aan de ASN Bank ter onderbouwing van een overboeking van [bedrijf 1] aan [verdachte] ten bedrage van EURO 75.000,-, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze leenovereenkomst bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst;
6
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020
tot en met 6 april 2020 te Amersfoort, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van:
- een geldbedrag van EURO 75.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) van [bedrijf 1] naar [verdachte] ,
bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] op 26 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) van [bedrijf 1] naar [verdachte] ,
bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] op 29 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) van [bedrijf 1] naar [naam 8]
, bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] op 29 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 28.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één of meer overboeking(en) van [verdachte] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 2] naar [naam 9] ), en/of
- een geldbedrag van EURO 22.500,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) van [verdachte] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] naar [naam 10] ), en/of
- ( een) geldbedrag(en) (zijnde betalingen en/of aflossing(en) van (een)
schuld(en)),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing van dat/die voorwerp(en) verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), en/of
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en), dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Gelet op het proces-verbaal kunnen de volgende (mede tot een goed begrip van dit vonnis strekkende) feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand worden aangemerkt.
Op 24 maart 2020 – in de beginfase van de corona-epidemie in West-Europa – komt de heer [naam 11] via internet in contact met iemand die zich voordoet als [naam 5] van [bedrijf 2] . [naam 5] deelde aan [naam 11] mee dat hij op 27 maart 2020 11 miljoen mondkapjes kon leveren aan [naam 11] . Daarvoor werd een koopovereenkomst van 4,4 miljoen euro opgesteld (DOC-009) en een aanbetaling van € 880.000,-- overeengekomen, dus 20% van het totale bedrag. De opdrachtgever van de heer [naam 11] heeft dit bedrag op 26 maart 2020 overgemaakt naar de ING rekening met nummer [bankrekeningnummer 1] , dat volgens de factuur van [bedrijf 2] zou zijn. [naam 5] bevestigde de ontvangst van het geld en op 27 maart 2020 arriveerden [naam 11] en zijn opdrachtgever in Nederland om de mondkapjes te inspecteren. [naam 5] zou hen komen ophalen vanaf de luchthaven. Hij kwam echter niet, en arriveerde later ook niet in het hotel. Daarom zijn [naam 11] en zijn opdrachtgever naar het vestigingsadres van [bedrijf 2] in Wezep gegaan. De eigenaar van [bedrijf 2] bleek echter van niets te weten en de politie werd ingeschakeld.
Vervolgens is door de Belastingdienst/FIOD een onderzoek gestart. Daaruit blijkt onder meer dat bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] niet van [bedrijf 2] is, maar van [bedrijf 1] . [2] Daarvan is [bedrijf 1] enig aandeelhouder en verdachte [medeverdachte] enig bestuurder. [3] Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat hij eigenaar is van [bedrijf 1] , dat er geen personeel in dienst is en dat hij eigenlijk [bedrijf 1] is. [4]
Op 26 maart 2020 om 13:09:40 uur is het bedrag van € 880.000,-- op de bankrekening van [bedrijf 1] ontvangen. [5] Vervolgens zijn er – kort na de ontvangst van dit bedrag – diverse gelden overgemaakt naar bankrekeningen in binnen- en buitenland, waaronder naar de bankrekening van verdachte [verdachte] . Ook is een deel van de gelden contant opgenomen. Van de rekening van [verdachte] is een deel van de gelden die hij van [bedrijf 1] ontving vervolgens overgemaakt naar andere bankrekeningen.
Verdachte [medeverdachte] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij in de veronderstelling was dat het geld van een partij in bedrijfsinvesteringen afkomstig was en dat [verdachte] deze lening had geregeld. Een deel van het geld heeft hij vervolgens overgemaakt naar [verdachte] , die zelf ook uitbreiding van zijn werkkapitaal wilde. [medeverdachte] ontkent betrokken te zijn bij de oplichting.
Ook verdachte [verdachte] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij heeft bemiddeld bij een financiering voor [medeverdachte] . Volgens [verdachte] heeft hij een contact van hem, die hij kent als [naam 12] , in contact gebracht met [medeverdachte] . [naam 12] heeft vervolgens een lening geregeld voor [medeverdachte] en hij, [verdachte] , heeft op zijn beurt weer een deel van dat geld geleend van [medeverdachte] . [verdachte] ontkent betrokken te zijn bij de oplichting.
Uit onderzoek van de Belastingdienst/FIOD komt naar voren dat [naam 5] geen bestaande persoon is. Ook is onderzoek gedaan naar de website van [bedrijf 2] , waarop de mondkapjes te koop werden aangeboden. Uit dat onderzoek blijkt dat deze wordt gehost door [naam 13] , een Amerikaans Hostingbedrijf in Panama, dat privacybescherming geeft voor het domein. Daardoor zijn de contactgegevens van deze website verborgen gebleven.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten alle te bewijzen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman betoogd dat verdachte wordt verweten dat de leenovereenkomst vals is omdat hierop staat vermeld dat [bedrijf 1] een lening van € 70.000,-- verstrekt aan verdachte en dat dat is voor het opstarten van een eigen bedrijf. Deze vermeldingen zijn echter niet vals en daarom kunnen deze feiten niet bewezen worden verklaard. Ditzelfde geldt voor de valsheid in geschrift die onder 2 ten laste is gelegd. Voor het overige heeft de raadsman geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen ten aanzien van het bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 4
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting. Weliswaar is het bedrag van € 880.000,-- ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 1] en heeft verdachte betrokkenheid gehad bij het ter beschikking stellen van die bankrekening door het in contact brengen van [medeverdachte] en een persoon die hij zegt te kennen als [naam 12] , uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte wetenschap heeft gehad van, of actief betrokken is geweest bij het schetsen van een onjuiste voorstelling van zaken, waardoor de benadeelden tot afgifte van het geldbedrag werden bewogen, oftewel de oplichting. Ook de volgende omstandigheden, op basis waarvan de officier van justitie in zijn requisitoir de betrokkenheid van verdachte bij de oplichting bewezen acht, zijn daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs. Het enkele feit dat verdachte op 26 maart 2020 om 00:30 en 00:33 uur, dus enkele uren voordat het geld om 13:09 uur op de bankrekening van [bedrijf 1] werd ontvangen, op internet heeft gezocht naar [bedrijf 2] en de website van [bedrijf 2] heeft bezocht, brengt niet met zich mee dat hij wetenschap heeft gehad van de oplichting. Verdachte heeft hierover bovendien verklaard dat hij naar [bedrijf 2] heeft gezocht nadat hij van [naam 12] had gehoord dat het geld – in zijn veronderstelling een lening – eraan kwam met [bedrijf 2] als financier. Dat een eerste blik op de website van [bedrijf 2] laat zien dat deze site is gericht op de verkoop van mondkapjes om corona-risico’s te beperken maakt dat ook niet anders: op het moment dat verdachte de website heeft bezocht was de koopovereenkomst immers al gesloten.
Onvoldoende blijkt uit het dossier dat verdachte op enigerlei wijze willens en wetens (actief) betrokken was bij, of wetenschap had van het gebruik van de oplichtingsmiddelen zoals ten laste gelegd. Met andere woorden opzet, ook in voorwaardelijke zin, kan niet bewezen worden. Dat brengt met zich mee dat ook medeplichtigheid niet kan worden bewezen, omdat ook daarvoor is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gronddelict. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarvoor het wettig en overtuigend bewijs. Van feit 1 primair en subsidiair wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Als feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij de factuur van deze mondkapjes (DOC-009), alleen of samen met anderen, heeft vervalst. Ook voor dit feit – dat als één van de oplichtingsmiddelen onderdeel is van de als feit 1 ten laste gelegde oplichting – geldt dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte op enige wijze willens en wetens betrokken is bij het vals opmaken van deze factuur of daarvan wetenschap heeft gehad. Ook van dit feit zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Op 6 april 2020 [6] heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het bedrijfspand van [bedrijf 1] , aan de [adres 2] , waar verdachte [medeverdachte] feitelijk ook woonde. Ook zijn Renault Traffic met kenteken [kenteken] is toen doorzocht. [7]
Tijdens de doorzoeking is een brief van de ING Bank N.V. (hierna: ING) van 31 maart 2020 in het pand aangetroffen, [8] in het dossier opgenomen als DOC-058. In die brief staat vermeld dat de bankrekening van [bedrijf 1] met nummer [bankrekeningnummer 1] wordt geblokkeerd omdat ING heeft vastgesteld dat het bedrag van € 880.000,-- dat op de rekening is ontvangen door oplichting is verkregen. Verder is in die brief vermeld: ‘
indien u van mening bent recht te hebben op voornoemd bedrag, dient u binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief dit aan te tonen door bewijsstukken aan ING beschikbaar te stellen’.
Verder is tijdens de doorzoeking een zogenoemde ‘Investment Agreement’ (met nummer 00954104) in het pand aangetroffen tussen investeerder [benadeelde 4] en [bedrijf 1] , [9] in het dossier opgenomen als DOC-025. Het totale bedrag van de investering in deze overeenkomst is € 2.000.000,-- en de eerste uitbetaling bedraagt € 880.000,--. [10] Dezelfde Investment Agreement is in de Renault Traffic van [medeverdachte] aangetroffen. [11] In een container in het pand zijn meerdere – verscheurde – varianten van een Investment Agreement met hetzelfde nummer aangetroffen; in deze varianten is onder andere het adres van ING gewijzigd. [12]
Via de laptop van [naam 9] , de partner van verdachte, worden in een cloud die ook door verdachte wordt gebruikt twee versies van deze Investment Agreement aangetroffen: een word-versie en een PDF-versie. [13] In de word-versie is te zien dat de ogenschijnlijk handgeschreven handtekening van de investeerder in werkelijkheid een afbeelding is. De word-versie heeft een totale bewerkingstijd van vijftien minuten, heeft één auteur en is gemaakt door gebruiker ‘ [verdachte] ’ op 4 april 2020 om 10:54 uur.
Op de mobiele telefoon van verdachte zijn Telegram-berichten van 5 april 2020 afkomstig van [medeverdachte] en gericht naar verdachte aangetroffen, met onder meer de volgende inhoud: ‘
het contract klopt niet. Staat nergens dat ik naar Londen moet boeken. Dus waarom heb ik dat gedaan. Wil een naam en een verklaring van het Duitse bedrijf wie de overboeking heeft goedgekeurd. En jouw contracten indien niet alles volledig compleet kan geen goede antwoorden geven als ze mij vragen’ en ‘
moet gaan reageren anders doen hun het zelf. Sluiten ze de rekening en geld terug naar Duitsland’. [14]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij het contract (de rechtbank begrijpt: de Investment Agreement) van [verdachte] heeft ontvangen. [15]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat de bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf 1] op 6 april 2020 aangetroffen Investment Agreement vals is. Kennelijk is deze Investment Agreement opgesteld naar aanleiding van de brief van ING van 31 maart 2020 die door [medeverdachte] is ontvangen, en had de valse Investment Agreement de strekking om ING te misleiden.
Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij de Investment Agreement van [naam 12] heeft ontvangen en alleen heeft opgeslagen, overigens zonder deze ontvangst nader te concretiseren. Uit de bewijsmiddelen blijkt daarentegen dat de word-versie van de Investment Agreement – waarin is te zien dat de handtekening van de investeerder in werkelijkheid een afbeelding is – een totale bewerkingstijd heeft van vijftien minuten, slechts één auteur heeft en is gemaakt door gebruiker ‘ [verdachte] ’. Van alleen het ontvangen en opslaan kan daarom geen sprake zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze Investment Agreement valselijk is opgemaakt door verdachte en acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] en [medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 en feit 5
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] is op 26 maart 2020 – kort na de ontvangst van de
€ 880.000,-- – een bedrag van € 75.000,-- overgeboekt naar de privé-bankrekening van verdachte bij de ASN-bank. [16] Deze overboeking zal hierna, bij feit 6, nader aan de orde komen.
Op 30 maart 2020 is deze bankrekening door de ASN-bank geblokkeerd vanwege de ontvangst van de € 75.000,--. [17] Verdachte heeft vervolgens contact opgenomen met de ASN-bank, waarna hem op 31 maart 2020 om 13:40 uur is gevraagd naar zijn relatie met de afzender en waarvoor hij dit bedrag heeft ontvangen. [18] Als reactie heeft verdachte onder meer gemaild: ‘
ik heb dit bedrag ter lening ontvangen voor het opstarten van [bedrijfsnaam]’. [19] Ter onderbouwing heeft verdachte op 31 maart 2020 om 16:26 uur een overeenkomst van geldlening naar de ASN-bank gemaild, [20] die als DOC-012 in het proces-verbaal is opgenomen.
Uit die leenovereenkomst [21] van 19 maart 2020 blijkt dat [bedrijf 1] op 22 maart 2020 een geldlening verstrekt van € 70.000,-- aan verdachte, welk bedrag wordt overgemaakt op het bankrekeningnummer van verdachte bij de ASN-bank. Als doel van de lening wordt vermeld: ‘
voor het opstarten van [bedrijfsnaam] en het ontwikkelen van het mobiliteit platform [naam 6] voor scootersharing in Nederland. Tevens bedoeld voor het aankopen van initiële voorraad’. Op de leenovereenkomst staat dat deze is ondertekend door [medeverdachte] , namens [bedrijf 1] , en door [verdachte] .
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze overeenkomst niet kent en deze niet heeft ondertekend, [22] en ‘
ik had op 19 of 22 maart geen € 70.000 om aan Gerard te lenen. Als ik dat geld al had dan kon ik dat zelf wel gebruiken’. [23]
Verdachte heeft verklaard dat hij deze leenovereenkomst heeft opgemaakt [24] en dat de € 75.000,-- die is overgemaakt betrekking heeft op deze leenovereenkomst. [25] Ook heeft verdachte verklaard dat hij de leenovereenkomst pas achteraf heeft opgesteld, nadat de bank hem had gevraagd naar zijn relatie met [medeverdachte] . [26]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de leenovereenkomst vals is. Nog los van vraag naar de intellectuele valsheid, kan de leenovereenkomst vanwege de materiele valsheid reeds als een vals geschrift worden aangemerkt. Een overeenkomst ontstaat slechts doordat tenminste twee partijen deze overeenkomen. [medeverdachte] heeft immers verklaard dat hij deze overeenkomst niet kent en deze niet heeft ondertekend. De rechtbank heeft geen aanleiding om de twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring op dit punt. Daarnaast zijn in ieder geval ook de data in de leenovereenkomst niet juist, zo blijkt uit de verklaring van zowel [medeverdachte] als verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de leenovereenkomst heeft opgesteld nádat de ASN-bank hem – op 31 maart 2020 – vragen stelde over de overboeking, terwijl de leenovereenkomst vermeldt dat deze op 19 maart 2020 is opgesteld.
Niet ter discussie staat dat verdachte de leenovereenkomst heeft opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte ook beide handtekeningen heeft geplaatst. Verdachte was immers begunstigde van deze leenovereenkomst en had er belang bij dat de blokkade op zijn bankrekening snel zou worden opgeheven, hetgeen het kunnen tonen van een leenovereenkomst zou kunnen bewerkstelligen. Ook gezien de korte tijdspanne waarbinnen de leenovereenkomst moet zijn opgemaakt, kan het niet anders dan dat verdachte beide handtekeningen heeft geplaatst. Deze moet immers zijn opgemaakt op 31 maart 2020 tussen 13:40 uur (op het moment dat de ASN-bank verdachte vragen stelde over de overboeking) en 16:26 uur (toen verdachte de leenovereenkomst voorzien van ook de handtekening van [medeverdachte] naar ASN-bank mailde).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat feit 2 en feit 5 beide wettig en overtuigend zijn bewezen.
Er is echter geen bewijs dat verdachte deze feiten in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem zal vrijspreken van medeplegen.
Ten aanzien van feit 6
Uit het proces-verbaal [27] blijkt dat na de ontvangst van de € 880.000,-- de volgende overboekingen hebben plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] met nummer [bankrekeningnummer 1] :
  • Op 26 maart 2020 een overboeking van € 75.000,-- naar [verdachte] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] ;
  • Op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,-- naar [verdachte] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] ;
  • Op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,-- naar [naam 8] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] .
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat hij de overboekingen vanaf de rekening van [bedrijf 1] heeft gedaan. [28] [medeverdachte] heeft ook verklaard dat verdachte hem opdracht gaf voor deze overboekingen. [29]
Uit het voorgaande, met name uit de aangifte van de heer [naam 11] , [30] blijkt dat het bedrag van € 880.000,-- door oplichting is verkregen.
Vanaf de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] (waarop de € 75.000,-- van [bedrijf 1] op 26 maart 2020 werd ontvangen) is vervolgens in totaal € 28.000,-- overgeboekt naar bankrekeningen van [naam 9] en in totaal € 22.500,-- naar [naam 10] [31]
Verdachte heeft verklaard dat hij die overboekingen heeft gedaan. [32]
Tijdens het onderzoek is een Whatsapp conversatie [33] aangetroffen tussen [verdachte] en [naam 9] , zijn partner. In dat gesprek wordt op 31 maart 2020 om 16:48 uur door [naam 9] naar [verdachte] gestuurd:

Dit is het overzicht schat
Ing rekeningen
Prive 1 [naam 9] : €5500
Prive 2 [naam 9] : €6900
Prive [naam 15] : €5600
Zakelijk [naam 10] KNAB: €6700
Prive Bunq [naam 9] : €7900
Paypal account [naam 16] : €4000
Prive [naam 17] : €4500
Totaal geparkeerd;
— €39500
(..)
[verdachte] stuurt vervolgens om 16:51 uur: ‘
dat voelt goed’, waarna [naam 9] om 16:52 uur reageert met: ‘
dacht ik ook. Ff kritisch kijken welke mss gevaar loopt. ING en BUNQ zijn rechtstreeks van ASN gekomen. Mss toch iets gaan pinnen?
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat het bedrag van € 880.000,-- dat op de bankrekening van [bedrijf 1] werd ontvangen van misdrijf afkomstig is. Hiervoor is ten aanzien van feit 1 en feit 4 overwogen dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte betrokken is bij deze oplichting. Het kan echter niet anders dan dat verdachte wist dat dit geld geen legale herkomst had, onder meer omdat hij, zoals hiervoor bij feit 3 is overwogen, een valse Investment Agreement heeft opgesteld waarmee hij wilde doen voorkomen dat het geld een legale herkomst had. Dat betekent dat hij wist dat dit in werkelijkheid niet zo was.
Na ontvangst van het bedrag van € 880.000,-- heeft [medeverdachte] in opdracht van verdachte gelden overgemaakt naar onder meer bankrekeningen die aan verdachte toebehoren, welke bedragen vervolgens door verdachte weer grotendeels zijn doorgeboekt naar andere bankrekeningen. Ook uit de Whatsapp-conversatie tussen [naam 9] en verdachte blijkt dat verdachte bewust bezig was het geld weg te boeken, zodat het niet of minder makkelijk te traceren zou zijn.
Tevens heeft verdachte een geantedateerde valse leningsovereenkomst met [bedrijf 1] opgesteld, waarmee hij richting de ASN-bank wilde doen voorkomen dat het bedrag van € 75.000,-- een legale herkomst had, zoals hiervoor bij de feiten 2 en 5 is overwogen.
Ook hieruit blijkt dat verdachte wist dat de van [bedrijf 1] ontvangen gelden geen legale herkomst hadden.
Verdachte heeft deze geldbedragen verworven, voorhanden gehad en overgedragen en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt en de werkelijke aard en de herkomst van die voorwerpen verborgen en/of verhuld en verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was en wie die geldbedragen voorhanden heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] en [medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 2, 3, 5 en 6 heeft begaan, met dien verstande dat:
2
hij op 31 maart 2020 in Nederland, , een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een leenovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] d.d. 19 maart 2020 voor een bedrag van EURO 70.000,- (DOC-012), valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s), valselijk (in strijd met de waarheid): op die leenovereenkomst vermeld/weergegeven dat [bedrijf 1] een lening van 70.000,- verstrekt aan [verdachte] "voor het opstarten van [bedrijfsnaam] en het ontwikkelen van het mobiliteit platform [naam 6] voor scootersharing in Nederland. Tevens bedoeld voor het aankopen van de initiële voorraad.", zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
3
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 4 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Investment Agreement No. # 00954104 (DOC-025) tussen [benadeelde 4] en
[bedrijf 1] , valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte
en zijn mededaders, valselijk (in strijd met de waarheid) vermeld dat [benadeelde 4] EURO 2.000.000,- zou investeren in [bedrijf 1] , waarbij als eerste gedeelte van de lening EURO 880.000,- zou worden overgemaakt, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken;
5
hij op 31 maart 2020 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een leenovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] d.d. 19 maart 2020 voor een bedrag van EURO 70.000,- (DOC-012), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware het echt en onvervalst - bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die leenovereenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid was vermeld/weergegeven: dat [bedrijf 1] een lening van 70.000,- verstrekt aan [verdachte] "voor het opstarten van [bedrijfsnaam] en het ontwikkelen van het mobiliteit platform [naam 6] voor scootersharing in Nederland. Tevens bedoeld voor het aankopen van de initiële voorraad.", bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte genoemde leenovereenkomst heeft verstrekt en of doen toekomen aan de ASN Bank ter onderbouwing van een overboeking van [bedrijf 1] aan [verdachte] ten bedrage van EURO 75.000,-, zulks terwijl hij, verdachte wist dat deze leenovereenkomst bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst;
6
hij in de periode van 26 maart 2020
tot en met 6 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders, van:
- een geldbedrag van EURO 75.000,-, zijnde een overboeking van [bedrijf 1] naar [verdachte] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] op 26 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, zijnde een overboeking van [bedrijf 1] naar [verdachte] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] op 29 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, zijnde een overboeking van [bedrijf 1] naar [naam 8] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] op 29 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 28.000,-, zijnde overboekingen van [verdachte] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] naar [naam 9] , en
- een geldbedrag van EURO 22.500,-, zijnde overboekingen van [verdachte] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] naar [naam 10] , en
- de werkelijke aard en de herkomst van die voorwerpen verborgen en/of verhuld en verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen waren en wie die voorwerpen voorhanden hadden, en
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
die voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders, wisten, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop tussen feit 2 en feit 5, nu deze gedragingen niet een in die mate samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Er is immers geen sprake van gelijktijdige gedragingen en niet van hetzelfde wilsbesluit. Dat geldt ook ten aanzien van feit 6 (waarbij het medeplegen van witwassen meervoudig kan worden gekwalificeerd). Deze kwalificatieverweren worden daarom verworpen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat tussen feit 2 en feit 5 sprake is van een voortgezette handeling, nu deze strafbepalingen gelijksoortig zijn en er sprake is van met elkaar verbonden opeenvolgende wilsbesluiten die binnen een korte tijdspanne hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daarbij dat het verstrekken van de valse leenovereenkomst aan de ASN-bank de intentie van verdachte zal zijn geweest. Het opstellen van een valse leenovereenkomst moet onderdeel zijn geweest van dat plan. Daarom zal de rechtbank slechts één van beide, overigens gelijke, strafbepalingen toepassen.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2 en feit 5
de voortgezette handelingen van de misdrijven:
valsheid in geschriften
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
feit 3:
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift
feit 6
het misdrijf:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier jaren geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een op te leggen straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Op 26 maart 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte] op de bankrekening van zijn bedrijf [bedrijf 1] een geldbedrag van € 880.000,-- ontvangen van [benadeelde 3] , waarvan ook verdachte wist dat dit van enig misdrijf afkomstig was. Vervolgens heeft [medeverdachte] kort na de ontvangst van dit bedrag op verzoek van verdachte in totaal € 125.000,-- overgemaakt naar verdachte. Na enkele dagen is de bankrekening van [bedrijf 1] geblokkeerd omdat er een vermoeden was van oplichting. In overleg met [medeverdachte] heeft verdachte toen – kennelijk om de blokkade op te heffen – een vals Investment Agreement opgesteld waarmee het leek of de betaalde € 880.000,-- het eerste deel van een totale investering van € 2.000.000,-- van [benadeelde 4] zou zijn.
Verdachte heeft het bedrag van € 125.000,-- die hij van [bedrijf 1] ontving grotendeels ‘geparkeerd’ op verschillende bankrekeningen. De ASN-bank blokkeerde enkele dagen later ook verdachtes bankrekening en vroeg om informatie over de € 75.000,-- die verdachte van [bedrijf 1] had ontvangen op die bankrekening. Verdachte heeft toen een valse leningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en hemzelf opgesteld en deze naar de ASN-bank gemaild, kennelijk om ook deze blokkade op te heffen.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken niet is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting bij de aankoop van 11 miljoen mondkapjes, waarop de aanbetaling van € 880.000,-- in werkelijkheid betrekking had. Deze oplichting heeft plaatsgevonden in de beginfase van de corona-epidemie in West-Europa, toen hulpmiddelen als mondkapjes schaars waren. Deze oplichting kan daarom, net als de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, niet in strafverzwarende zin aan verdachte worden toegerekend.
Dat neemt niet weg dat verdachte betrokken is bij het ten laste gelegde witwassen van € 175.500,-- in een kort tijdsbestek. Het is aan de oplettendheid van de betrokken banken te danken dat het grootste deel van het geld weer is teruggestort naar de ING-rekening van verdachte [bedrijf 1] waarop de officier van justitie beslag heeft laten leggen.
Met zijn handelen heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer geschaad. Vanwege de ernst van de feiten kan het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met de door de raadsman bepleitte straf, maar alleen met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Als uitgangspunt bij de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten geven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden in overweging bij een fraude-benadelingsbedrag van € 125.000,-- tot € 250.000,--. Verdachte heeft in totaal een bedrag van € 175.500,-- witgewassen. Daarnaast heeft hij de vals Investment Agreement opgemaakt, een valse leningsovereenkomst opgesteld en gebruik gemaakt van deze valse leningsovereenkomst.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte eerder, zij het voor het laatst onherroepelijk in 2009, is veroordeeld voor soortgelijke zaken, zo blijkt uit het uittreksel van zijn justitiële documentatie van 30 april 2020.
Anders dan waarvan de officier van justitie bij zijn strafeis is uitgegaan is niet bewezen dat verdachte betrokken is bij de oplichting met de aankoop van de mondkapjes. Dat feit heeft de officier van justitie blijkens zijn requisitoir als strafverzwarend meegewogen bij zijn strafeis, mede omdat daarbij misbruik werd gemaakt van de wereldwijde Coronapandemie en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes. Nu van deze strafverzwarende omstandigheid ten aanzien van deze verdachte geen sprake is, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het gezegde ‘gelijke monniken gelijke kappen’ dient te gelden in de strafzaak tegen verdachte en in de strafzaak tegen [medeverdachte] (parketnummer 08-996045-20). Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen in het bijzonder rekening gehouden met de gevangenisstraf die aan [medeverdachte] is opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank er acht op geslagen dat enerzijds het witgewassen bedrag in de zaak van [medeverdachte] hoger is, maar anderzijds dat verdachte een grotere en meer initiërende rol heeft gehad dan [medeverdachte] .
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] / [benadeelde 3]
[naam 18] heeft zich namens [benadeelde 1] / [benadeelde 3] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 893.874,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 880.000,-- voor de gedane aanbetaling;
- € 13.875,-- voor de annuleringskosten voor het aangevraagde transport.
Daarnaast wordt € 35.000,-- voor advocaatkosten gevorderd.
De rechtbank overweegt dat [naam 18] door de heer [naam 19] wordt gemachtigd om [benadeelde 1] / [benadeelde 3] te vertegenwoordigen, echter blijkt uit het dossier niet dat [naam 19] volgens de wet (zie bijv. art. 2:45, 2:130, 2:240 of 2:292 BW) of de statuten bevoegd is tot vertegenwoordiging van [benadeelde 1] / [benadeelde 3] . Nu niet uit het dossier blijkt dat [naam 19] tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon bevoegd is, kan [naam 19] ook [naam 18] niet machtigen om namens de rechtspersoon op te treden.
Een nader onderzoek naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid zou schorsing van de behandeling ter zitting vereisen en dat levert mede gezien de internationale context een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering en dat zij de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
ING Bank N.V.
[naam 20] heeft zich namens ING Bank N.V. als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 720,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de gemaakte onderzoekskosten.
De rechtbank overweegt dat [naam 20] in de onderbouwing van de vordering benadeelde partij door [naam 21] en [naam 22] (en op pagina 592 van het proces-verbaal door [naam 23] en [naam 24] ) wordt gemachtigd om ING Bank N.V. te vertegenwoordiger. Ter onderbouwing is een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel meegezonden. Daarin worden echter A.N. van Brakel en L.A. Roodenburg als gevolmachtigden vermeld. Uit het dossier blijkt niet dat [naam 21] , [naam 22] , [naam 23] of [naam 24] volgens de wet (zie bijv. art. 2:45, 2:130, 2:240 of 2:292 BW) of de statuten bevoegd zijn tot vertegenwoordiging van ING Bank N.V. Nu niet uit het dossier blijkt dat zij tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon bevoegd zijn, kunnen zij ook [naam 20] niet machtigen om namens de rechtspersoon op te treden.
Een nader onderzoek naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid zou schorsing van de behandeling ter zitting vereisen en dat levert, mede gelet op het relatief kleine schadebedrag, een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering en dat zij de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 56, 57 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het als feit 1 primair en subsidiair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het als feit 2, feit 3, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 en feit 5
de voortgezette handelingen van de misdrijven:
valsheid in geschriften
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
feit 3:
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift
feit 6
het misdrijf:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het als feit 2, feit 3, feit 5 en feit 6 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de vordering benadeelde partij van [benadeelde 1] / [benadeelde 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen:
de vordering benadeelde partij van ING Bank NV
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 68314 (onderzoek: Masc-beil). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 574 (DOC-003).
3.Pagina 575 en 576 (DOC-004).
4.Pagina 173, vierde alinea, en pagina 174, eerste alinea (V-001-02).
5.Pagina 406 en 407 (AMB-0029).
6.Pagina 346 (AMB-020).
7.Pagina 346 (AMB-020).
8.Pagina 349 (AMB-020).
9.Pagina 349 (AMB-020).
10.Pagina 741 (DOC-025)
11.Pagina 350 (AMB-020).
12.Pagina 350 (AMB-020).
13.Pagina 391 en 392 (AMB-026).
14.Pagina 746 en 747 (DOC-026).
15.Pagina 180, zesde alinea (V-001-02).
16.Pagina 605 (DOC-008).
17.Pagina 366 en 367 (AMB-024).
18.Pagina 366 en 367 (AMB-024).
19.Pagina 273 (AMB-007).
20.Pagina 273 (AMB-007).
21.Pagina 628 tot en met 630 (DOC-012).
22.Pagina 183, eerste en tweede alinea (V-001-02).
23.Pagina 184, derde alinea (V-001-02).
24.Pagina 207, derde alinea (V-03-03).
25.Pagina 207, zesde alinea (V-03-03).
26.Verklaring tijdens de zitting van 17 juni 2020.
27.Pagina 605 tot en met 614 (DOC-008).
28.Pagina 5, vierde, vijfde en zesde alinea, pagina 6, achtste alinea, pagina 7, eerste alinea (V-001-01).
29.Pagina 175, vijfde en zevende alinea (V-001-01).
30.Pagina 567 tot en met 570 (DOC-001).
31.Pagina 398 (AMB-027).
32.Pagina 208, derde alinea (V-03-03).
33.Pagina 761 (DOC-0029).