ECLI:NL:RBOVE:2020:2209

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
08-996045-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld en valsheid in geschrifte in het kader van oplichting met mondkapjes tijdens de coronacrisis

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die zich schuldig maakten aan het witwassen van een bedrag van 845.000 euro en valsheid in geschrifte. De verdachten waren betrokken bij een oplichtingsschema waarbij mondkapjes werden aangeboden die nooit geleverd zouden worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mannen niet zelf betrokken waren bij de oplichting, maar wel bij het witwassen van de opbrengsten daarvan. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De zaak kwam aan het licht toen een bedrag van 880.000 euro werd overgemaakt naar de rekening van een van de verdachten, die dit bedrag vervolgens snel overboekte naar verschillende rekeningen, wat leidde tot een onderzoek door de Belastingdienst/FIOD. De rechtbank oordeelde dat de verdachten wisten dat het geld van misdrijf afkomstig was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor hun betrokkenheid bij de oplichting zelf. De rechtbank sprak hen vrij van de oplichtingsfeiten, maar achtte de witwasfeiten wel bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996045-20 (P)
Datum vonnis: 1 juli 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu verblijvende in de PI Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 april 2020 en 17 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.L. Edens en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan oplichting, door in strijd met de waarheid mee te delen dat er 11 miljoen mondkapjes konden worden geleverd, waardoor de benadeelden zijn overgegaan tot de gevraagde aanbetaling van € 880.000,-- (primair), dan wel dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest door informatie te verzamelen en/of te verstrekken en/of zijn de bankrekening van [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) ter beschikking te stellen (subsidiair);
feit 2:met anderen de factuur van deze mondkapjes vals heeft opgemaakt;
feit 3:met anderen een valse Investment Agreement voorhanden heeft gehad;
feit 4:met anderen meerdere geldbedragen heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te Oldenzaal, althans (elders) in Nederland en/of in Ierland en/of in Zwitserland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en), heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EURO 880.000,-, althans van enig geldbedrag, hebbende verdachte(n) met vorenomschreven oogmerk zakelijk weergegeven valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich kenbaar gemaakt via een website benaderbaar via [website]
en gebruik gemaakt van het e-mailadres [e-mailadres] , en/of
- contact gemaakt en onderhouden als zijnde [naam 1] , welke persoon niet
blijkt te bestaan, en/of
- gebruik gemaakt van een Facebookprofiel op naam van [naam 1] , [naam 1] (zie
AMB-014-01), en/of
- medegedeeld werkzaam te zijn bij of op te treden namens [bedrijf 2] ,
en/of
- ( via e-mail) medegedeeld dat [bedrijf 2] op 27 maart 2020 11.000.000
mondkapjes kon leveren (en daarbij misbruik gemaakt van het tekort aan en/of
de grote vraag naar mondkapjes in de Corona-crisis), en/of
- een offerte uitgebracht (DOC -042) op naam van [bedrijf 2] , en/of
- op naam van [bedrijf 2] een factuur verzonden voor de (ver)koop van
11.000.0000 mondkapjes, en/of
- ( via e-mail en op de factuur dd. 26 maart 2020 (DOC-044)) medegedeeld dat
een aanbetaling van 20 procent van de koopsom (zijnde EURO 880.000,-) diende
plaats te vinden op een door hem/hen, verdachte(n), aangegeven
bankrekeningnummer (zijnde [bankrekeningnummer 1] ), welk bankrekeningnummer
van [bedrijf 2] zou zijn, waardoor voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en) werd(en) bewogen tot bovengenoemde afgifte;
Subsidiair
[medeverdachte] en/of [bedrijf 1] en/of (één) of meer
onbekende(n) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 maart
2020 in Nederland en/of in Ierland en/of in Zwitserland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en), heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EURO 880.000,-, althans van enig geldbedrag, hebbende die verdachte(n) met vorenomschreven oogmerk zakelijk
weergegeven valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd
met de waarheid:
- zich kenbaar gemaakt via een website benaderbaar via [website]
en gebruik gemaakt van het e-mailadres [e-mailadres] , en/of
- contact gemaakt en onderhouden als zijnde [naam 1] , welke persoon niet
blijkt te bestaan, en/of
- gebruik gemaakt van een Facebookprofiel op naam van [naam 1] , [naam 1] (zie
AMB-014-01), en/of
- medegedeeld werkzaam te zijn bij of op te treden namens [bedrijf 2] ,
en/of
- ( via e-mail) medegedeeld dat [bedrijf 2] op 27 maart 2020 11.000.000
mondkapjes kon leveren (en daarbij misbruik gemaakt van het tekort aan en/of
de grote vraag naar mondkapjes in de Corona-crisis), en/of
- een offerte uitgebracht (DOC -042) op naam van [bedrijf 2] , en/of
- op naam van [bedrijf 2] een factuur verzonden voor de (ver)koop van
11.000.0000 mondkapjes, en/of
- ( via e-mail en op de factuur dd. 26 maart 2020 (DOC-044)) medegedeeld dat
een aanbetaling van 20 procent van de koopsom (zijnde EURO 880.000,-) diende
plaats te vinden op een door hem/hen, verdachte(n), aangegeven
bankrekeningnummer (zijnde [bankrekeningnummer 1] ), welk bankrekeningnummer
van [bedrijf 2] zou zijn, waardoor voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of De Bondsrepubliek Duitsland, althans één of meer ander(en) werd(en) bewogen tot bovengenoemde afgifte;
bij/tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 26 maart 2020 te Oldenzaal, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen aldaar - zakelijk weergegeven
- informatie te verzamelen met betrekking tot " [bedrijf 2] " en/of " [bedrijf 2] " en/of het (juiste) bankrekeningnummer van [bedrijf 1] door te geven en
de(bank)rekening van [bedrijf 1] voor het overboeken van
voornoemd bedrag (EURO 880.000,-) ter beschikking van [medeverdachte] en/of
die onbekende(n) te stellen;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 te Oldenzaal, althans (elders) in Nederland en/of in Ierland en/of in Zwitserland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten, een factuur (DOC-009) aangaande de koop en verkoop van 11.000.000 mondkapjes (Surgical Respirator Masks) aan [naam 2] dd. 26 maart 2020, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, door deze factuur op te maken onder een valse naam, te weten alszijnde [bedrijf 2] en/of deze factuur als zijnde die [bedrijf 2] te ondertekenen en/of op deze factuur rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] op te nemen, zijnde de bankrekening van [bedrijf 1] , zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3
hij op of omstreeks 6 april 2020 te Oldenzaal, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad, een Investment Agreement No. # 00954104 (DOC-025) tussen [benadeelde 4] en [bedrijf 1] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot enig feit te dienen - als ware het echt en onvervalst - bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat [benadeelde 4]
EURO 2.000.000,- zou investeren in [bedrijf 1] , waarbij als eerste gedeelte van de lening EURO 880.000,- zou worden overgemaakt, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze Investment Agreement bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst;
4
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 6 april 2020 te Oldenzaal en/of Amersfoort en/of Losser, althans (elders) in Nederland en/of in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van:
- een geldbedrag van EURO 880.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) van [benadeelde 3] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 8] naar [bedrijf 1] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 1] op 26 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 248.000,- ,althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) naar UBAN PLC, bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] op 27 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 250.000,- ,althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) naar UBAN PLC, bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 2] op 28 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 75.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) naar [medeverdachte] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 3] op 26 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) naar [medeverdachte] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 4] op 29 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) naar [naam 3] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 5] op 29 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 76.230,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) naar [naam 4] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 6] op26 maart 2020), en/of ¿ een geldbedrag van EURO 5.000,-, althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer overboeking(en) naar [naam 5] , bankrekeningnummer
[bankrekeningnummer 7] op 26 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer contante geldopname(n) met pasnummer 005 op 26 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer contante geldopname(n) met pasnummer 005 op 27 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer contante geldopname(n) met pasnummer 005 op 28 maart 2020), en/of
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , althans (een) geldbedrag(en), (zijnde één
of meer contante geldopname(n) met pasnummer 005 op 29 maart 2020), en/of
- ( een) geldbedrag(en), te weten EURO 38.135 (zijnde betalingen en/of
aflossing(en) van (een) schuld(en)), en/of
- ( een) geldbedrag(en), te weten, EURO 63.000,- (zijnde (een) overboeking(en)
naar de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] ,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of verplaatsing van dat/die voorwerp(en) verborgen en/of
verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat
voorwerp(en) was/waren en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en), dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Volgens de raadsman is de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging wegens schending van het ne bis in idem-beginsel. Immers wordt ook [bedrijf 1] , de rechtspersoon van verdachte, strafrechtelijk vervolgd (in de zaak met parketnummer 08-996048-20). Mede door het samenvallen van het vermogen kan worden gesproken van materieel dezelfde verdachte, waardoor sprake is van dubbele vervolging.
De rechtbank overweegt dat het ne bis in idem-beginsel (artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een garantie inhoudt tegen een dubbele vervolging wegens hetzelfde feitelijk gebeuren als waarvoor men eerder is veroordeeld, vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. Reeds omdat verdachte en [bedrijf 1] gelijktijdig worden vervolgd kan geen sprake zijn van schending van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Gelet op het proces-verbaal kunnen de volgende (mede tot een goed begrip van dit vonnis strekkende) feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand worden aangemerkt.
Op 24 maart 2020 – in de beginfase van de corona-epidemie in West-Europa – komt de heer [naam 6] via internet in contact met iemand die zich voordoet als [naam 1] van [bedrijf 2] [naam 1] deelde aan [naam 6] mee dat hij op 27 maart 2020 11 miljoen mondkapjes kon leveren aan [naam 6] . Daarvoor werd een koopovereenkomst van 4,4 miljoen euro opgesteld (DOC-009) en een aanbetaling van € 880.000,-- overeengekomen, dus 20% van het totale bedrag. De opdrachtgever van de heer [naam 6] heeft dit bedrag op 26 maart 2020 overgemaakt naar de ING rekening met nummer [bankrekeningnummer 1] , dat volgens de factuur van [bedrijf 2] zou zijn. [naam 1] bevestigde de ontvangst van het geld en op 27 maart 2020 arriveerden [naam 6] en zijn opdrachtgever in Nederland om de mondkapjes te inspecteren. [naam 1] zou hen komen ophalen vanaf de luchthaven. Hij kwam echter niet, en arriveerde later ook niet in het hotel. Daarom zijn [naam 6] en zijn opdrachtgever naar het vestigingsadres van [bedrijf 2] in Wezep gegaan. De eigenaar van [bedrijf 2] bleek echter van niets te weten en de politie werd ingeschakeld.
Vervolgens is door de Belastingdienst/FIOD een onderzoek gestart. Daaruit blijkt onder meer dat bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] niet van [bedrijf 2] is, maar van [bedrijf 1] . [2] Daarvan is [bedrijf 1] LTD enig aandeelhouder en verdachte [verdachte] enig bestuurder. [3] Uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat hij eigenaar is van [bedrijf 1] , dat er geen personeel in dienst is en dat hij eigenlijk [bedrijf 1] is. [4]
Op 26 maart 2020 om 13:09:40 uur is het bedrag van € 880.000,-- op de bankrekening van [bedrijf 1] ontvangen. [5] Vervolgens zijn er – kort na de ontvangst van dit bedrag – diverse gelden overgemaakt naar bankrekeningen in binnen- en buitenland, waaronder naar de bankrekening van verdachte [medeverdachte] . Ook is een deel van de gelden, te weten in totaal een bedrag van € 40.000,--, contant door [verdachte] opgenomen. Van de rekening van [medeverdachte] is een deel van de gelden die hij van [bedrijf 1] ontving vervolgens overgemaakt naar andere bankrekeningen.
Verdachte [verdachte] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij in de veronderstelling was dat het geld van een partij in bedrijfsinvesteringen afkomstig was en dat [medeverdachte] deze lening had geregeld. Een deel van het geld heeft hij vervolgens overgemaakt naar [medeverdachte] , die zelf ook uitbreiding van zijn werkkapitaal wilde. [verdachte] ontkent betrokken te zijn bij de oplichting.
[verdachte] heeft verder verklaard [6] dat hij om de liquiditeit te verbeteren € 200.000,-- wilde om te investeren in [bedrijf 1] . Hiervoor heeft hij alleen contact gehad met [medeverdachte] , een oude bekende van hem, die in scooters handelde. [medeverdachte] vertelde hem dat hij een partij had die geïnteresseerd was in investeringen. Verdachte wist zelf niet wie die partij was en heeft niets hoeven op te maken of aan te tonen waarvoor hij het investeringsbedrag zou willen gebruiken. Verdachte was verrast dat op enig moment € 880.000,-- op de bankrekening van [bedrijf 1] werd bijgeschreven. Dat was voordat hij een (investerings- of geldlenings)contract had gezien of getekend. Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij financieel een moeilijke periode doormaakte, dat hij geen financiering bij banken kon krijgen en in 2019 een “nihil-bedrijfsresultaat” had behaald. [7]
Ook verdachte [medeverdachte] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij heeft bemiddeld bij een financiering voor [verdachte] . Volgens [medeverdachte] heeft hij een contact van hem, die hij kent als Teddy Aadexx, in contact gebracht met [verdachte] . Teddy heeft vervolgens een lening geregeld voor [verdachte] en hij, [medeverdachte] , heeft op zijn beurt weer een deel van dat geld geleend van [verdachte] . [medeverdachte] ontkent betrokken te zijn bij de oplichting.
Uit onderzoek van de Belastingdienst/FIOD komt naar voren dat [naam 1] geen bestaande persoon is. Ook is onderzoek gedaan naar de website van [bedrijf 2] , waarop de mondkapjes te koop werden aangeboden. Uit dat onderzoek blijkt dat deze wordt gehost door Namecheap Inc, een Amerikaans Hostingbedrijf in Panama, dat privacybescherming geeft voor het domein. Daardoor zijn de contactgegevens van deze website verborgen gebleven.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten alle te bewijzen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van alle feiten bepleit en ten aanzien van feit 4 het standpunt ingenomen dat verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de
€ 880.000,-- die op zijn bankrekening werd gestort van een misdrijf afkomstig was. Voor het overige heeft de raadsman geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen ten aanzien van het bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting. Weliswaar heeft hij een bedrag van € 880.000,-- ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 1] , maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte wetenschap heeft gehad van, of actief betrokken is geweest bij, het schetsen van een onjuiste voorstelling van zaken, waardoor de benadeelden tot afgifte van het geldbedrag werden bewogen, oftewel de oplichting. Ook de volgende omstandigheden, op basis waarvan de officier van justitie in zijn requisitoir de betrokkenheid van verdachte bij de oplichting bewezen acht, zijn daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs. Het enkele feit dat het bankrekeningnummer van [bedrijf 1] op de factuur is vermeld (en op een eerdere factuur van 24 maart 2020 een bankrekeningnummer van een opgeheven BV van verdachte) betekent niet dat verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bankrekeningnummer van [bedrijf 1] zou worden gebruikt als een oplichtingsmiddel. Ook de omstandigheid dat verdachte op 26 maart 2020 om 07:41 en 07:42 uur, dus enkele uren voordat het geld om 13:09 uur werd ontvangen, op internet heeft gezocht naar [bedrijf 2] brengt niet met zich dat hij wetenschap heeft gehad van de oplichting. Op dat moment was de koopovereenkomst immers al gesloten. Verdachte heeft hierover bovendien verklaard dat hij naar [bedrijf 2] heeft gezocht nadat hij via een WhatsApp-bericht een document van medeverdachte [medeverdachte] heeft ontvangen met de mededeling dat het geld, in zijn veronderstelling een bedrijfslening, eraan kwam. Dat op de telefoon van verdachte op enig moment, de datum blijkt niet uit het proces-verbaal, op internet is gezocht met zoektermen als ‘bankgeheim’ betekent ook niet noodzakelijkerwijs dat hij betrokken is bij de ten laste gelegde oplichting.
Onvoldoende blijkt uit het dossier dat verdachte op enigerlei wijze willens en wetens (actief) betrokken was bij, of wetenschap had van het gebruik van de oplichtingsmiddelen zoals ten laste gelegd. Met andere woorden opzet, ook in voorwaardelijke zin, kan niet bewezen worden. Dat brengt met zich mee dat ook medeplichtigheid niet kan worden bewezen, omdat ook daarvoor is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gronddelict. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarvoor het wettig en overtuigend bewijs. Van feit 1 primair en subsidiair wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Als feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij de factuur van deze mondkapjes, waarop het bankrekeningnummer van [bedrijf 1] stond vermeld (DOC-009), alleen of samen met anderen, heeft vervalst. Ook voor dit feit – dat als één van de oplichtingsmiddelen onderdeel is van de als feit 1 ten laste gelegde oplichting – geldt dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte op enige wijze willens en wetens betrokken is bij het vals opmaken van deze factuur of daarvan wetenschap heeft gehad. Ook van dit feit zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Op 6 april 2020 [8] heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het bedrijfspand van [bedrijf 1] , aan de [adres] , waar verdachte feitelijk ook woonde. Ook zijn Renault Traffic met kenteken [kenteken] is toen doorzocht. [9]
Tijdens de doorzoeking is een brief van de ING Bank (hierna: ING) van 31 maart 2020 in het pand aangetroffen, [10] in het dossier opgenomen als DOC-058. In die brief staat vermeld dat de bankrekening van [bedrijf 1] met nummer [bankrekeningnummer 1] wordt geblokkeerd, omdat ING heeft vastgesteld dat het bedrag van € 880.000,-- dat op de rekening is ontvangen door oplichting is verkregen. Verder is in die brief vermeld: ‘
indien u van mening bent recht te hebben op voornoemd bedrag, dient u binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief dit aan te tonen door bewijsstukken aan ING beschikbaar te stellen’.
Verder is tijdens de doorzoeking een zogenoemde “Investment Agreement” (met nummer 00954104) in het pand aangetroffen tussen investeerder [benadeelde 4] en [bedrijf 1] , [11] in het dossier opgenomen als DOC-025. Het totale bedrag van de investering in deze overeenkomst is € 2.000.000,-- en de eerste uitbetaling bedraagt € 880.000,--. [12] Dezelfde Investment Agreement is in de Renault Traffic van verdachte aangetroffen. [13] In een container in het pand zijn meerdere – verscheurde – varianten van een Investment Agreement met hetzelfde nummer aangetroffen; in deze varianten is onder andere het adres van ING gewijzigd. [14]
Via de laptop van [naam 7] , de partner van [medeverdachte] , worden in een cloud die ook door [medeverdachte] wordt gebruikt twee versies van deze Investment Agreement aangetroffen: een word-versie en een PDF-versie. [15] In de word-versie is te zien dat de ogenschijnlijk handgeschreven handtekening van de investeerder in werkelijkheid een afbeelding is. De word-versie is gemaakt door gebruiker ‘ [medeverdachte] ’ op 4 april 2020 om 10:54 uur.
Op de mobiele telefoon van [medeverdachte] zijn Telegram-berichten van 5 april 2020 afkomstig van verdachte en gericht aan [medeverdachte] aangetroffen, met onder meer de volgende inhoud: ‘
het contract klopt niet. Staat nergens dat ik naar Londen moet boeken. Dus waarom heb ik dat gedaan. Wil een naam en een verklaring van het Duitse bedrijf wie de overboeking heeft goedgekeurd. En jouw contracten indien niet alles volledig compleet kan geen goede antwoorden geven als ze mij vragen’ en ‘
moet gaan reageren anders doen hun het zelf. Sluiten ze de rekening en geld terug naar Duitsland’. [16]
Verdachte heeft verklaard dat hij het contract (de rechtbank begrijpt: de Investment Agreement) van [medeverdachte] heeft ontvangen [17] en dat hij deze naar ING zou hebben gestuurd als hij geen verbeterde versie van [medeverdachte] zou ontvangen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij geen aangepast contract van [medeverdachte] heeft teruggekregen. [18]
Tijdens het tweede verhoor heeft verdachte verklaard dat hij een eerste versie van de overeenkomst van [medeverdachte] via de app had ontvangen. Daarop heeft verdachte – op verzoek van [medeverdachte] – een kopie van zijn paspoort naar [medeverdachte] gestuurd en zijn op- en aanmerkingen over de overeenkomst aan [medeverdachte] doorgegeven. Op de vraag van verbalisanten of er meerdere versies zijn geweest, heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij zelf de printopdracht via de app niet helemaal goed had ingesteld, dat de overeenkomst een keer op A3 formaat is uitgeprint en dat hij er een beetje mee zat te klooien. De aangepaste overeenkomst die verdachte van [medeverdachte] heeft ontvangen, is DOC-025. [19]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat de bij de doorzoeking op 6 april 2020 aangetroffen Investment Agreement vals is. Kennelijk is deze Investment Agreement opgesteld naar aanleiding van de brief van ING van 31 maart 2020, en had de valse Investment Agreement de strekking om ING te misleiden. Het kan niet anders dan dat verdachte wist dat de Investment Agreement vals was. Zo zou volgens deze Investment Agreement [benadeelde 4] geen kredietverstrekker maar een humanitaire liefdadigheidsorganisatie zijn, die na bemiddeling van een bevriende scooterhandelaar € 2.000.000,-- willen investeren in [bedrijf 1] , een bouwbedrijf zonder personeel dat geen financiering bij banken kon krijgen en in 2019 een “nihil-bedrijfsresultaat” had behaald. Gezien de financiële situatie had verdachte een investeerder geen enkele zekerheid te bieden en hij heeft niets hoeven opmaken of aan hoeven tonen waarvoor hij het investeringsbedrag zou willen gebruiken. Verdachte wilde bovendien
slechts
€ 200.000,-- om te investeren in [bedrijf 1] , terwijl volgens de Investment Agreement
€ 2.000.000,-- in [bedrijf 1] zou worden geïnvesteerd. Die omstandigheden zijn zó onwaarschijnlijk dat het, mede gelet op de tekst en strekking van het hiervoor genoemde Telegram-bericht, niet anders kan dan dat verdachte wist dat de Investment Agreement vals was.
Verdachte heeft deze valse Investment Agreement voorhanden gehad, in die zin dat gebruik kon worden gemaakt van de bewijsbestemming indien dat werd gewenst. Dit feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] en [medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 4
Uit het proces-verbaal [20] blijkt dat na de ontvangst van de € 880.000,-- van [benadeelde 3] (vanaf de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 8] [21] ) de volgende overboekingen hebben plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] met nummer [bankrekeningnummer 1] :
  • op 27 maart 2020 twee overboekingen naar UBAN PLC, met bankrekeningnummer IBAN [bankrekeningnummer 2] : één overboeking van € 88.000,-- en één overboeking van € 160.000,--;
  • op 28 maart 2020 een overboeking van € 250.000,-- naar UBAN PLC, met bankrekeningnummer IBAN [bankrekeningnummer 2] ;
  • op 26 maart 2020 een overboeking van € 75.000,-- naar [medeverdachte] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] ;
  • op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,-- naar [medeverdachte] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] ;
  • op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,-- naar [naam 3] , met bankrekeningnummer BL84KNAB0258441216;
  • op 26 maart 2020 een overboeking van € 76.230,-- naar [naam 4] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 6] ;
  • op 26 maart 2020 een overboeking van € 5.000,-- naar [naam 5] , met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 7] ;
  • contante geldopnamen in Losser en Oldenzaal met pasvolgnummer 05 van steeds € 10.000,-- op 26 maart 2020, 27 maart 2020, 28 maart 2020, en op 29 maart 2020 in Zaandam zes keer € 1.500,-- en één keer € 1.000,--.
Daarnaast is er in de periode van 26 maart 2020 tot en met 29 maart 2020 in totaal € 38.872,-- overgemaakt voor diverse zakelijke uitgaven [22] , die volgens verdachte zien op openstaande facturen. [23] Ook is er geld overgemaakt naar de zakelijke spaarrekening van [bedrijf 1] : op 26 maart 2020 een bedrag van € 40.000 en op 27 maart 2020 € 90.000,--.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij deze overboekingen heeft gedaan. [24] Voor een aantal van deze overboekingen gaf [medeverdachte] hem de opdracht. [25]
Ook zijn bedragen contant opgenomen middels pintransacties. Van de pintransacties in Zaandam zijn beelden bewaard gebleven en daaruit blijkt dat verdachte deze opnamen heeft gedaan. [26] Daarnaast zijn tijdens de doorzoeking in de woning/het bedrijfspand in een ordner met opdruk ‘
[bedrijf 1] , kas, bank, ov, verkoop’ pinbewijzen aangetroffen van alle geldopnames. [27]
Uit het voorgaande, met name uit de aangifte van de heer [naam 6] , [28] blijkt dat de € 880.000,-- door oplichting is verkregen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat de € 880.000,-- die verdachte op de bankrekening van [bedrijf 1] ontving van misdrijf afkomstig is. Hiervoor is ten aanzien van feit 1 en feit 2 overwogen dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte betrokken is bij deze oplichting. Wel is de gang van zaken, zoals hiervoor ten aanzien van feit 3 geschetst, zó onwaarschijnlijk dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat er bij de ontvangst van het geld op de rekening geen sprake was van een legale kredietverstrekking.
Verdachte ontving immers deze € 880.000,-- op de bankrekening van [bedrijf 1] terwijl hieraan geen enkele overeenkomst ten grondslag lag en het bedrag absoluut niet in verhouding stond met de financiële situatie van [bedrijf 1] . Verdachte wist ook niet wie de geldverstrekker was, wist niet onder welke voorwaarden hem het geld ter beschikking werd gesteld en heeft niets hoeven opmaken of aan te tonen waarvoor hij het investeringsbedrag zou willen gebruiken. Terwijl hij bij banken geen financiering kon krijgen, zou hem op deze wijze € 880.000,-- ter beschikking zijn gesteld, na bemiddeling door een bevriende scooterhandelaar. Onder die omstandigheden kon geen sprake zijn van legale kredietverstrekking. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte op het moment dat hij de € 880.000,-- ontving moet hebben geweten dat het geld van enig misdrijf afkomstig was. Toch heeft verdachte vervolgens - kort na de ontvangst van dit bedrag en in de dagen erna - veelvuldig gelden overgeboekt en contante geldopnamen gedaan, waaronder een bedrag van in totaal € 498.000,-- naar een voor hem onbekende bankrekening op naam van UBAN PLC in Groot-Brittannië. Ook heeft verdachte zoals hiervoor bij feit 3 is overwogen een valse Investment Agreement voorhanden gehad in een poging om aan te tonen dat het geld een legale herkomst had.
Verdachte heeft deze geldbedragen voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt en de werkelijke aard en de herkomst van die voorwerpen verborgen en/of verhuld en verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was en wie die geldbedragen voorhanden heeft gehad. Van het verwerven van deze geldbedragen zal de rechtbank verdachte vrijspreken omdat er geen bewijs is dat hij bij de oplichting is betrokken, zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 en feit 2 is overwogen.
Vanwege het aantreffen van alle pinbewijzen in dezelfde ordner en de camerabeelden waarop is te zien dat verdachte de geldopnamen in Zaandam heeft gedaan is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte alle contante geldopnamen heeft gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met [bedrijf 1] en [medeverdachte] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 3 en 4 heeft begaan, met dien verstande dat:
3
hij op 6 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk voorhanden heeft gehad, een Investment Agreement No. # 00954104 (DOC-025) tussen [benadeelde 4] en [bedrijf 1] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot enig feit te dienen - als ware het echt en onvervalst - bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat [benadeelde 4]
EURO 2.000.000,- zou investeren in [bedrijf 1] , waarbij als
eerste gedeelte van de lening EURO 880.000,- zou worden overgemaakt, zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders, wisten dat deze Investment Agreement bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst;
4
hij in de periode van 26 maart 2020
tot en met 6 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, hebbende hij, verdachte, en/of zijn
mededaders, van:
- een geldbedrag van EURO 248.000,- , zijnde overboekingen naar UBAN PLC, bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] op 27 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 250.000,- , zijnde een overboeking naar UBAN PLC, bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] op 28 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 75.000,-, zijnde een overboeking naar [medeverdachte] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] op 26 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, zijnde een overboeking naar [medeverdachte] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] op 29 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 25.000,-, zijnde een overboeking naar [naam 3] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 5] op 29 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 76.230,-, zijnde een overboeking naar [naam 4] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 6] op 26 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 5.000,-, zijnde een overboeking naar [naam 5] , bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 7] op 26 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , zijnde een contante geldopname met pasnummer 005 op 26 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , zijnde een contante geldopname met pasnummer 005 op 27 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , zijnde een contante geldopname met pasnummer 005 op 28 maart 2020, en
- een geldbedrag van EURO 10.000,- , zijnde contante geldopnamen met pasnummer 005 op 29 maart 2020), en
- een geldbedrag, te weten EURO 38.135, zijnde aflossingen van schulden, en
- geldbedragen, te weten, EURO 63.000,-, zijnde overboekingen naar de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] ,
- de werkelijke aard en de herkomst van die voorwerpen verborgen en/of verhuld en verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen waren en wie die voorwerpen voorhanden hadden, en
- voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van drie jaren geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rol van verdachte niet is gerelateerd aan het misbruik maken van de corona-epidemie, waardoor dat niet als strafverzwarende omstandigheid kan meewegen. Verdachte wil graag in de gelegenheid worden gesteld om een faillissement te voorkomen en om lopende opdrachten af te maken. De raadsman heeft bepleit om bij een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met eventueel een taakstaf en/of een voorwaardelijk strafdeel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Op 26 maart 2020 heeft verdachte op de bankrekening van zijn bedrijf [bedrijf 1] een geldbedrag van € 880.000,-- ontvangen van [benadeelde 3] , waarvan hij wist dat dit van enig misdrijf afkomstig was. Vervolgens heeft hij kort na de ontvangst en de dagen erna meerdere betalingen en geldopnamen gedaan. Na enkele dagen heeft de ING de bankrekening geblokkeerd, omdat sprake was van een vermoeden van oplichting. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] in overleg met verdachte – kennelijk om de blokkade op te heffen – een vals Investment Agreement opgesteld waarmee het leek of de betaalde € 880.000,-- het eerste deel van een totale investering van € 2.000.000,-- van [benadeelde 3] in [bedrijf 1] zou zijn. Deze valse Investment Agreement heeft verdachte voorhanden gehad.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken niet is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting bij de aankoop van 11 miljoen mondkapjes, waarop de aanbetaling van € 880.000,-- in werkelijkheid betrekking had. Deze oplichting heeft plaatsgevonden in de beginfase van de corona-epidemie in West-Europa, toen hulpmiddelen als mondkapjes schaars waren. Deze oplichting kan daarom, net als de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, niet in strafverzwarende zin aan verdachte worden toegerekend.
Dat neemt niet weg dat verdachte betrokken is bij het witwassen van een bijzonder fors geldbedrag van € 845.000,--. In korte tijd heeft hij van dat bedrag diverse gelden overgeboekt naar bankrekeningen in binnen- en buitenland en contante geldbedragen opgenomen tot een totaalbedrag van € 845.365,--. Het is aan de oplettendheid van de betrokken banken te danken dat het grootste deel van het geld weer is teruggestort naar de ING-rekening van verdachte waarop de officier van justitie beslag heeft laten leggen.
Met zijn handelen heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer geschaad. Vanwege de ernst van de feiten kan het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met de door de raadsman bepleitte straf, maar alleen met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Als uitgangspunt bij de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten geven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien tot vierentwintig maanden in overweging bij een fraude-benadelingsbedrag van € 500.000,-- tot € 1.000.000,--. Verdachte heeft een bedrag van € 845.365,-- witgewassen. Daarnaast heeft hij de valse Investment Agreement voorhanden gehad.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte eerder, zij het voor het laatst in 2007, is veroordeeld voor soortgelijke zaken, zo blijkt uit het uittreksel van zijn justitiële documentatie van 15 april 2020.
Anders dan waarvan de officier van justitie bij zijn strafeis is uitgegaan, is niet bewezen dat verdachte betrokken is bij de oplichting met de aankoop van de mondkapjes. Dat feit heeft de officier van justitie blijkens zijn requisitoir als strafverzwarend meegewogen bij zijn strafeis, mede omdat daarbij misbruik werd gemaakt van de wereldwijde Coronapandemie en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes. Nu van deze strafverzwarende omstandigheid ten aanzien van deze verdachte geen sprake is, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.
In de zaak van [bedrijf 1] (parketnummer 08-996048-20) zal de rechtbank er bij de straftoemeting – met het oog op het proportionaliteitsbeginsel – rekening mee houden dat verdachte en [bedrijf 1] feitelijk met elkaar te vereenzelvigen zijn.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] / [benadeelde 3]
[naam 8] heeft zich namens [benadeelde 1] / [benadeelde 3] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 893.874,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 880.000,-- voor de gedane aanbetaling;
- € 13.875,-- voor de annuleringskosten voor het aangevraagde transport.
Daarnaast wordt € 35.000,-- voor advocaatkosten gevorderd.
De rechtbank overweegt dat [naam 8] door de heer [naam 9] wordt gemachtigd om [benadeelde 1] / [benadeelde 3] te vertegenwoordigen, echter blijkt uit het dossier niet dat [naam 9] volgens de wet (zie bijv. art. 2:45, 2:130, 2:240 of 2:292 BW) of de statuten bevoegd is tot vertegenwoordiging van [benadeelde 1] / [benadeelde 3] . Nu niet uit het dossier blijkt dat [naam 9] tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon bevoegd is, kan [naam 9] ook [naam 8] niet machtigen om namens de rechtspersoon op te treden.
Een nader onderzoek naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid zou schorsing van de behandeling ter zitting vereisen en dat levert mede gezien de internationale context een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering en dat zij de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
ING Bank N.V.
[naam 10] heeft zich namens ING Bank N.V. als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 720,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de gemaakte onderzoekskosten.
De rechtbank overweegt dat [naam 10] in de onderbouwing van de vordering benadeelde partij door [naam 11] en [naam 12] (en op pagina 592 van het proces-verbaal door [naam 13] en [naam 14] ) wordt gemachtigd om ING Bank N.V. te vertegenwoordiger. Ter onderbouwing is een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel meegezonden. Daarin worden echter [naam 15] en [naam 16] als gevolmachtigden vermeld. Uit het dossier blijkt niet dat [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] of [naam 14] volgens de wet (zie bijv. art. 2:45, 2:130, 2:240 of 2:292 BW) of de statuten bevoegd zijn tot vertegenwoordiging van ING Bank N.V. Nu niet uit het dossier blijkt dat zij tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon bevoegd zijn, kunnen zij ook [naam 10] niet machtigen om namens de rechtspersoon op te treden.
Een nader onderzoek naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid zou schorsing van de behandeling ter zitting vereisen en dat levert, mede gelet op het relatief kleine schadebedrag, een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering en dat zij de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het als feit 1 primair en subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het als feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het als feit 3 en feit 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de vordering benadeelde partij van [benadeelde 1] / [benadeelde 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen:
de vordering benadeelde partij van ING Bank NV
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 68314 (onderzoek: Masc-beil). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 574 (DOC-003).
3.Pagina 575 en 576 (DOC-004).
4.Pagina 173, vierde alinea, en pagina 174, eerste alinea (V-001-02).
5.Pagina 406 en 407 (AMB-0029).
6.Pagina 175, eerste, derde, vierde en vijfde alinea (V-001-01).
7.Pagina 181, vijfde alinea, vijfde, achtste en tiende alinea (V-001-02).
8.Pagina 346 (AMB-020).
9.Pagina 346 (AMB-020).
10.Pagina 349 (AMB-020).
11.Pagina 349 (AMB-020).
12.Pagina 741 (DOC-025)
13.Pagina 350 (AMB-020).
14.Pagina 350 (AMB-020).
15.Pagina 391 en 392 (AMB-026).
16.Pagina 746 en 747 (DOC-026).
17.Pagina 180, zesde alinea (V-001-02).
18.Pagina 176, tweede alinea (V-001-01).
19.Pagina 182, onderaan (V-001-01).
20.Pagina 605 tot en met 614 (DOC-008).
21.Pagina 406 (AMB-029).
22.Pagina 605 tot en met 614 (DOC-008).
23.Pagina 20 (OPV-001).
24.Pagina 5, vierde, vijfde en zesde alinea, pagina 6, achtste alinea, pagina 7, eerste alinea (V-001-01).
25.Pagina 175, vijfde en zevende alinea (V-001-01).
26.Pagina 349 (AMB-020).
27.Pagina 348 en 349 (AMB-020).
28.Pagina 567 tot en met 570 (DOC-001).