ECLI:NL:RBOVE:2020:2187

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
08/141287-19 en 21/005924-16 (vord.tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en mishandeling met een bijl in Enschede

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 36-jarige man uit Enschede veroordeeld tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 161 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De man werd schuldig bevonden aan meerdere bedreigingen en mishandeling van verschillende slachtoffers, waarbij hij een bijl gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de man op 12 juni 2019 in Enschede met een bijl in de richting van slachtoffers zwaaide en hen bedreigde met de dood. De feiten vonden plaats in de nabijheid van een begraafplaats, waar de man zich in een emotionele toestand bevond na een woordenwisseling met de partner van een van de slachtoffers. Ondanks dat de rechtbank niet alle tenlastegelegde feiten bewezen achtte, werd de man wel schuldig bevonden aan bedreiging en mishandeling. De rechtbank legde ook een taakstraf op van 120 uur en bepaalde dat de man zich moet melden bij de reclassering. Daarnaast moet hij schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers, en het recidiverisico van de verdachte, die eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/141287-19 en 21/005924-16 (vord.tul) (P)
Datum vonnis: 26 juni 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 december 2019, 30 januari 2020 en 12 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C. Waterman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging op 12 juni 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd deze personen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
feit 2
zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ;
feit 3
zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] ;
feit 4
zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 4] ;
feit 5 primair, subsidiair en meer subsidiair
heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd deze persoon zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij deze persoon heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij:
- eenmaal, dan wel meermaals, met een bijl naar/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gezwaaid en/of geslagen en/of uitgehaald (terwijl die [slachtoffer 1] en/of Van Lies zich op korte afstand van die [verdachte] bevonden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de
[begraafplaats] te Enschede);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij:
- eenmaal, dan wel meermaals, met een bijl naar/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gezwaaid en/of geslagen en/of uitgehaald (terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich op korte afstand van die [verdachte] bevonden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door:
- eenmaal, dan wel meermaals, met een bijl naar/in de richting van die [slachtoffer 1] te zwaaien en/of te slaan en/of uit te halen (terwijl die [slachtoffer 1] zich op korte afstand van die [verdachte] bevindt);
en/of
- eenmaal, dan wel meermaals die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal nog wel dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door:
- met een bijl zich in de richting van die [slachtoffer 3] te begeven (terwijl deze in aanwezigheid was van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ),
en/of
- eenmaal, dan wel meermaals die [slachtoffer 3] met een bijl in zijn hand dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal nog wel dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
en/of
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of zware mishandeling, door:
-eenmaal, dan wel meermaals, met een bijl naar/in de richting van die [slachtoffer 2] te zwaaien en/of te slaan en/of uit te halen (terwijl die Van Lies zich op korte afstand van die [verdachte] bevindt);
en/of
-eenmaal, dan wel meermaals die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “ik maak jullie allemaal nog wel dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
3.
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in haar buik/maag/borst (streek) althans tegen het lichaam te trappen (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
4.
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland,
[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door:
- met een bijl in de hand naar [slachtoffer 4] te rennen en/of eenmaal, dan wel meermaals, met een bijl naar/in de richting van die [slachtoffer 4] te zwaaien en/of te slaan, en/of
- eenmaal, dan wel meermaals die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal nog wel dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
(feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
5.
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte:
- eenmaal, dan wel meermaals, met een bijl op die [slachtoffer 4] in geslagen, en/of
- die [slachtoffer 4] eenmaal, dan wel meermaals, op/tegen het lichaam geschopt en/of getrapt, en/of (met de blote hand) geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [straat] te Enschede);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door:
- eenmaal, dan wel meermaals, met een bijl op die [slachtoffer 4] in te slaan, en/of
- die [slachtoffer 4] eenmaal, dan wel meermaals, op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen, en/of (met de blote hand) te slaan (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [straat] te Enschede);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2019, te Enschede, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- eenmaal, dan wel meermaals (van een korte afstand) met een bijl in de richting van/naar die [slachtoffer 4] te slaan en/of te zwaaien en/of uit te halen (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [straat] te Enschede).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en feit 2
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verdachte daarvoor dient te worden vrijgesproken. De subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden. Ook de onder 2 ten laste gelegde bedreiging kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspraak moet volgen aangezien niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om aangever dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de woordelijke bedreiging niet bewezen kan worden en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde bedreiging en dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), de verklaringen van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en de verklaring van verdachte vast, dat op 12 juni 2019 in Enschede, nadat een woordenwisseling had plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] (de partner van verdachte) en aangever [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ), enkele minuten later een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] anderzijds. Bij deze confrontatie waren ook de jonge kinderen van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aanwezig. Verdachte is uit een auto gestapt met een bijl in zijn handen. [slachtoffer 4] is weggerend. Verdachte heeft vervolgens met de bijl in zijn handen op korte afstand van [slachtoffer 1] en haar twee zoontjes gestaan.
Uit de bewijsmiddelen wordt onvoldoende duidelijk over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de bijl door verdachte is gehanteerd. Met name over de afstand en de aard van de bewegingen worden door [slachtoffer 1] enerzijds en andere (onafhankelijke) getuigen anderzijds verschillende verklaringen afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor (voorwaardelijke) opzet op de dood of zware mishandeling van [slachtoffer 1] , zodat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen kan wel worden afgeleid dat verdachte met een bijl in de richting van [slachtoffer 1] heeft gezwaaid, geslagen en uitgehaald, terwijl hij op korte afstand van haar en haar kinderen stond en daarbij gezegd heeft “ik maak jullie allemaal nog wel dood”. Kort daarvoor had een woordenwisseling plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] zoon [slachtoffer 4] en de partner van verdachte en uit de verklaring van de (onafhankelijke) getuige [getuige] blijkt dat verdachte ontzettend opgefokt en woest was. Het handelen van verdachte kan niet anders worden uitgelegd dan het opzettelijk met de dood bedreigen van [slachtoffer 1] en haar kinderen. Immers, door het handelen van verdachte kon bij [slachtoffer 1] en haar kinderen, onder de gegeven omstandigheden, in redelijkheid de vrees ontstaan dat hen met de bijl dermate geweld zou worden aangedaan dat zij daardoor het leven zouden kunnen laten.
Het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 3
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van 30 januari 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 12 juni 2019, pagina’s 122 t/m 126, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 4
4.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreiging en dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.9
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [slachtoffer 4] afgelegde verklaringen over de vermeende bedreiging en de woorden die verdachte daarbij zou hebben gebruikt onvoldoende duidelijk en niet consistent. In ieder geval blijkt uit deze verklaringen onvoldoende dat [slachtoffer 4] de bijl heeft gezien en dat hij de vermeende bedreiging “ik maak jullie dood” heeft gehoord.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat bij [slachtoffer 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen door het handelen van verdachte en wat verdachte gezegd zou hebben, zodat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte
[slachtoffer 4] heeft bedreigd, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Feit 5 primair, subsidiair en meer subsidiair
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verdachte daarvoor dient te worden vrijgesproken. De subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.11
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd en dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.12
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 4] heeft onder meer verklaard dat hij op het woonwagenkamp door verdachte is aangevallen, dat verdachte heeft geprobeerd hem te slaan met de bijl en dat hij, [slachtoffer 4] , de bijl heeft afgeweerd. Bij het afweren is hij gewond geraakt aan zijn hand. [slachtoffer 4] heeft verklaard daarna door meerdere personen mishandeld te zijn waarbij hij over zijn hele lichaam is geslagen en getrapt.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting onder meer verklaard dat er een confrontatie tussen hem en [slachtoffer 4] is geweest op het woonwagenkamp waarbij er een worsteling ontstond. Meerdere personen zouden bij deze worsteling betrokken zijn geweest. Verdachte heeft ontkend dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 4] te slaan met de bijl en dat hij hem heeft geslagen en getrapt. Getuige [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij heeft gezien dat er een ruzie gaande was tussen verdachte en [slachtoffer 4] en dat er meerdere personen bij betrokken waren. [medeverdachte] zou verdachte en [slachtoffer 4] vervolgens uit elkaar hebben gehaald. [medeverdachte] heeft niet gezien dat verdachte [slachtoffer 4] zou hebben geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank worden de door [slachtoffer 4] afgelegde verklaringen over de poging van verdachte hem te slaan met een bijl en de vermeende mishandeling niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Weliswaar is blijkens de letselverklaring een kleine wond aan de hand van [slachtoffer 4] geconstateerd, maar dit letsel past niet bij het afweren van een bijl. Bovendien bevat het dossier aanwijzingen dat het letsel aan de hand is veroorzaakt door prikkeldraad of een roestige haak toen [slachtoffer 4] eerder die dag via bosjes en een hekwerk vluchtte voor verdachte.
Bovendien kan niet worden vastgesteld of het overige letsel dat aan [slachtoffer 4] is toegebracht door gedragingen van verdachte is ontstaan en aan hem kan worden toegerekend. In ieder geval heeft verdachte ontkend dat hij [slachtoffer 4] heeft geslagen of geschopt, heeft [medeverdachte] niet gezien dat verdachte [slachtoffer 4] heeft geslagen of geschopt en heeft [slachtoffer 4] zelf verklaard dat (ook) anderen betrokken waren bij zijn mishandeling en dat hij niet heeft gezien wie hem hebben geslagen en geschopt.
De rechtbank is aldus van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.13
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op
of omstreeks12 juni 2019, te Enschede,
in ieder geval in Nederland,[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of met zware mishandeling,door:
-
eenmaal, dan wel meermaals,met een bijl
naar/in de richting van die [slachtoffer 1] te zwaaien en
/ofte slaan en
/ofuit te halen (terwijl die [slachtoffer 1] zich op korte afstand van die [verdachte] bevond);
en
/of
-
eenmaal, dan wel meermaalsdie [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal nog wel dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
2.
hij op
of omstreeks12 juni 2019, te Enschede,
in ieder geval in Nederland,[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of met zware mishandeling,door:
- met een bijl zich in de richting van die [slachtoffer 3] te begeven (terwijl deze in aanwezigheid was van [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ),
en
/of
-
eenmaal, dan wel meermaalsdie [slachtoffer 3] met een bijl in zijn hand dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal nog wel dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
en
/of
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of zware mishandeling,door:
-
eenmaal, dan wel meermaals,met een bijl
naar/in de richting van die [slachtoffer 2] te zwaaien en
/ofte slaan en
/ofuit te halen (terwijl die Van Lies zich op korte afstand van die [verdachte] bevond);
en
/of
-
eenmaal, dan wel meermaalsdie [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “ik maak jullie allemaal nog wel dood”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede);
3.
hij op
of omstreeks12 juni 2019, te Enschede,
in ieder geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in haar buik/maag/borst (streek)
althans tegen het lichaamte trappen
(feit gepleegd op/aan of in de nabije omgeving van de [begraafplaats] te Enschede).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 meer subsidiair
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd en met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals die door de reclassering zijn geformuleerd, met uitzondering van het locatiegebod.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht een passende straf is. Indien een voorwaardelijke straf wordt opgelegd dan zal verdachte zich aan de gestelde voorwaarden houden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De bewezenverklaarde feiten zijn een gevolg van onenigheid tussen de kinderen van het gezin van verdachte en het gezin van aangeefster [slachtoffer 1] waardoor de gemoederen tussen de families op het woonwagenkamp hoog waren opgelopen. Na een woordenwisseling tussen de partner van verdachte en de oudste zoon van aangeefster ( [slachtoffer 4] ) heeft verdachte in een emotionele toestand met medeneming van een bijl de confrontatie gezocht met [slachtoffer 1] , die op dat moment in gezelschap was van [slachtoffer 4] en haar twee zoontjes van 8 en 7 jaar oud. Verdachte heeft zich door de aanwezigheid van deze jonge kinderen niet laten weerhouden van het plegen van strafbare feiten, maar zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen en een mishandeling op de openbare weg. Hij heeft [slachtoffer 1] in haar buik getrapt waardoor zij pijn heeft ondervonden. Vervolgens heeft verdachte de meegenomen bijl gebruikt en slaande en zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van aangeefster en haar kinderen [slachtoffer 3] . en [slachtoffer 2] . Het spreekt voor zich dat deze situatie zeer beangstigend is geweest voor de slachtoffers en de nodige indruk heeft gemaakt op zowel de slachtoffers als getuigen van dit incident. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de kinderen nog lang de nadelige gevolgen ondervinden van het geweld waarvan zij getuige zijn geweest. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de angst die door zijn handelen teweeg is gebracht, maar heeft er bewust voor gekozen om op deze onaanvaardbare wijze de confrontatie aan te gaan.
Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij zijn agressie niet heeft weten te beheersen en op de openbare weg, op klaar lichte dag, de confrontatie heeft gezocht waardoor willekeurige passanten getuige hebben moeten zijn van verdachtes handelen waardoor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg konden worden gebracht.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 mei 2020;
- een reclasseringsadvies van 26 mei 2020, opgemaakt door S. Bouwmeester, reclasseringswerker.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte liep in verband met een eerdere veroordeling nog in een proeftijd. Ook deze voorwaardelijk opgelegde straf heeft hem er niet van weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen.
In het reclasseringsadvies is onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat verdachte een wisselende (interne) motivatie heeft laten zien ten aanzien van (verdiepings)onderzoek. Gedurende de preventieve hechtenis, voelde verdachte zich onrustig en hij zou zich niet altijd begrepen hebben gevoeld. Ook negatieve informatie vanuit de politie zouden een impact op hem hebben gehad. Verdachte erkent nu dat hij zijn frustraties niet op anderen, zoals de reclassering, had moeten afreageren. Met de uitkomsten van het verdiepingsonderzoek werd een plan van aanpak opgesteld. Op 26 februari 2020 werd de preventieve hechtenis van verdachte onder bijzondere voorwaarden geschorst. Bij aanvang van de schorsing werd verdachte aangemeld bij Transfore de Tender. Verdachte heeft de intakeprocedure met positief resultaat doorlopen en de behandeling, gericht op psycho-educatie, ADHD, emotieregulatie en traumatherapie is inmiddels gestart. Verdachte conformeert zich sinds de aanvang van het toezicht aan de gestelde bijzondere voorwaarden en de reclassering is positief over de medewerking van verdachte en de stappen die hij sinds de schorsing heeft gezet. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Verdachte kent een delictverleden, maar kwam de afgelopen jaren minder frequent met justitie in aanraking. Begeleiding en behandeling zullen bijdragen aan het verder verminderen van de kans op recidive. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, drugsverbod, alcoholverbod, contactverbod, locatieverbod (met EC) en locatiegebod. Verdachte is in staat tot de uitvoering van een eventuele werkstraf.
De rechtbank acht de oplegging van een aanzienlijke gevangenisstraf passend en geboden gelet op de ernst van de feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de reclassering. Gezien de persoon van verdachte en de inhoud van het rapport is behandeling van verdachte nodig en zal verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te doen verminderen. Een deel van de opgelegde gevangenisstraf zal daarom voorwaardelijk zijn.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat van de op te leggen vrijheidsstraf een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te stimuleren om te blijven werken aan de bij hem bestaande problematiek. Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het locatiegebod, koppelen zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. Aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 420 dagen, waarvan 161 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (259 dagen). De proeftijd wordt vastgesteld op 3 jaar.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 5.603,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit € 103,76 materiële schade en € 5.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.590,41 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit € 3.590,41 materiële schade en
€ 4.000,- immateriële schade.
Mr. E.M. Keulen heeft zich namens [slachtoffer 3] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
Mr. E.M. Keulen heeft zich namens [slachtoffer 2] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.525,- (kledingschade € 25,- en immateriële schade € 1.500,-), plus de wettelijke rente en dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 2.193,41 (telefoon, tas en eigen risico € 193,41 en immateriële schade € 2.000,-), plus de wettelijke rente en dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.500,-, plus de wettelijke rente en dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.500,-, plus de wettelijke rente en dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] integraal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel afgewezen dient te worden, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en de vordering een te grote belasting voor het strafproces oplevert. Indien de rechtbank oordeelt tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade, dan dient het bedrag fors gematigd te worden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijsbaar is voor zover het betreft de tas van € 3,- en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel afgewezen dient te worden, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en de vordering een te grote belasting voor het strafproces oplevert. Indien de rechtbank oordeelt tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade, dan dient het bedrag fors gematigd te worden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgewezen moeten worden omdat het causale verband tussen een bewezenverklaring en de immateriële schade ontbreekt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 4]
Nu verdachte van het onder feit 4 en feit 5 tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder feit 1 meer subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost die ziet op de tas is voldoende onderbouwd en aannemelijk. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid kan worden vastgesteld op een bedrag van € 1.250,-. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.253,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De immateriële vordering zal voor het overige deel worden afgewezen.
De opgevoerde materiële schade ten aanzien van de telefoon en het eigen risico is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. Het gevorderde zal niet worden toegewezen.
Ten aanzien van de opgevoerde schadepost verhuiskosten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. Het gevorderde zal niet worden toegewezen.
In zoverre in het bovenstaande bedragen niet zijn toe- dan wel afgewezen, acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
[slachtoffer 2]
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid kan worden vastgesteld op een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank acht de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige deel bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
[slachtoffer 3]
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid kan worden vastgesteld op een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank acht de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige deel bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

Bij onherroepelijk geworden arrest van 11 september 2017, gewezen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, parketnummer 21-005924-16, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf, voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gevorderd.
De raadsvrouw heeft om afwijzing van de vordering verzocht, dan wel omzetting in een werkstraf, dan wel verlenging van de proeftijd verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Gelet op de op te leggen straf ziet de rechtbank echter aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf voor de duur van 120 uur, waarbij voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht 60 dagen vervangende hechtenis zal worden toegepast.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr en 6:3:14 en 6:6:21 Sv.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 meer subsidiair het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3 het misdrijf: mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
420 dagen, waarvan 161 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijdde navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt bij de reclassering te Enschede op het adres Molenstraat 50. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Ook huisbezoeken vallen onder meldplichtafspraken;
- zich laat zich behandelen door Transfore de Tender of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Welke behandeling reeds is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- geen harddrugs en/of alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De
controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak en voor welke duur verdachte wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met aangeefster [slachtoffer 1] en haar gezin, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich, in aansluiting op het al lopende locatieverbod, tijdens het toezicht niet begeeft in de verboden gebieden. De verboden gebieden betreffen de basisschool van de kinderen en de directe woon- en leefomgeving van slachtoffers. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
[slachtoffer 4]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.253,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.253,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 750,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 750,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 september 2017 met parketnummer 21/005924-16 voorwaardelijk opgelegde straf en bepaalt dat deze zal worden omgezet in:
- een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, en mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018132726. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 meer subsidiair en feit 3
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 12 juni 2019, pagina’s 122 t/m 126, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Daarop kwam [verdachte] op [slachtoffer 4] afrennen met een hakbijl. Het was een flinke hakbijl. [verdachte] rende op mij af en gaf mij een karate trap/een voorwaartse trap, die keihard op mijn borst terecht kwam. Met al zijn kracht heeft hij op mij ingetrapt. Ik keek [verdachte] aan en stond verstijfd en zei tegen [verdachte] : Wat doe jij nou? Daarop begon [verdachte] keihard te lachen en zei: ik maak jullie allemaal nog wel dood. Daarop draaide [verdachte] zich om en ik dacht dat hij terug naar de auto liep. Ik stond met mijn rug naar [verdachte] toe en toen pakte ik mijn beide kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij de hand met de bedoeling om verder naar huis te lopen. Daarop hoorde ik achter mij geschreeuw: Ik maak jullie ook dood. Ik hoorde dat dit de stem van [verdachte] was en ik
draaide me om en heb mijn kinderen naar achteren geduwd. Ik zag dat hij zijn beide
armen ophief met daarin de hakbijl en op mij in sloeg. Daarop deinsde ik terug. De
hakbijl ging rakelings langs mij heen. Als ik niet terugdeinsde dan had hij mij zeker
geraakt. Ik voelde echt een doodsangst door mij heen gaan en zag in een flits mijn
hele leven voorbij komen en dacht echt dat dit het einde was voor mij. Daarna zag ik dat hij continu bleef zwaaien met de hakbijl.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , van 18 juni 2019, pagina’s 210 t/m 225, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
O: De straat weet je niet. Jullie liepen dus van school weg. En je zegt iedere keer
wij. Maar wie waren er dan allemaal bij? A: Ik, [slachtoffer 3] , mijn moeder en [slachtoffer 4] . O: En toen zeg je die auto stopte in een keer. En toen kwam [medeverdachte] eruit. A: Nee. O: Of [verdachte] kwam eruit.
A: Ja. V: En wat zei [verdachte] dan? A: Ik maak jullie allemaal dood.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , van 12 juni 2019, pagina’s 204 t/m 205, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik zag een vrouw met twee kinderen lopen op het grasveld in de richting van de [begraafplaats] . Ze liepen haastig. Zij was ontzettend paniekerig en trok de kinderen achter zich aan. Ik zag ook dat er een man aankwam met een bijl in zijn rechterhand. Ik zag dat deze man ongeveer twee meter van deze vrouw af stond en dat hij een slaande beweging maakte met de bijl in haar richting. Ik zag dat hij haar niet raakte met de bijl. Ik zag dat dezelfde man een karate trap plaatste op de borst van de vrouw. Ik zag dat de man wegliep en zich weer omdraaide en terug liep naar de vrouw met de twee kinderen. Ik zag dat hij vervolgens de oudste van de twee kinderen ook bedreigde met de bijl. Ik zag dat de bijl een handvat had van ongeveer 35 a 40 cm en dat deze wat rood had, het leek op een vuistbijl. Ik zag dat de man ontzettend opgefokt en woest was.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van 30 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Toen ik [slachtoffer 4] zag ben ik uit de auto gestapt en naar hem toegelopen en heb ik naar hem geschreeuwd. Ik had de bijl laag in de hand vast (…). Ik zag toen [slachtoffer 1] en haar twee kinderen. Ik was kwaad en ging het gesprek met [slachtoffer 1] aan. Ik had de bijl op dat moment in mijn hand. Het is mogelijk dat de bijl met mijn hand mee bewoog. De bijl is absoluut niet hoger dan oorhoogte gekomen. Ik kan mij voorstellen dat de kinderen waren geschrokken. Ik heb [slachtoffer 1] met mijn volle verstand een schop in haar buik gegeven.
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 12 juni 2019, pagina’s 122 t/m 126, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Daarop kwam [verdachte] op [slachtoffer 4] afrennen met een hakbijl. Het was een flinke hakbijl. [verdachte] rende op mij af en gaf mij een karate trap/een voorwaartse trap, die keihard op mijn borst terecht kwam. Met al zijn kracht heeft hij op mij ingetrapt. Ik keek [verdachte] aan en stond verstijfd en zei tegen [verdachte] : Wat doe jij nou? Daarop begon [verdachte] keihard te lachen en zei: ik maak jullie allemaal nog wel dood. Daarop draaide [verdachte] zich om en ik dacht dat hij terug naar de auto liep. Ik stond met mijn rug naar [verdachte] toe en toen pakte ik mijn beide kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij de hand met de bedoeling om verder naar huis te lopen. Daarop hoorde ik achter mij geschreeuw: Ik maak jullie ook dood. Ik hoorde dat dit de stem van [verdachte] was en ik
draaide me om en heb mijn kinderen naar achteren geduwd. Ik zag dat hij zijn beide
armen ophief met daarin de hakbijl en op mij in sloeg. Daarop deinsde ik terug. De
hakbijl ging rakelings langs mij heen. Als ik niet terugdeinsde dan had hij mij zeker
geraakt. Ik voelde echt een doodsangst door mij heen gaan en zag in een flits mijn
hele leven voorbij komen en dacht echt dat dit het einde was voor mij. [verdachte] bleef de bijl vasthouden en daarop richtte hij zich op [slachtoffer 2] . Hij maakte weer een hak beweging naar [slachtoffer 2] toe net zoals hij naar mij deed en ik trok [slachtoffer 2] naar achter en zag dat de bijl rakelings langs [slachtoffer 2] heen ging. [slachtoffer 2] begon te huilen en te schreeuwen van angst. Daarna zag ik dat hij continu bleef zwaaien met de hakbijl.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , van 12 juni 2019, pagina’s 204 t/m 205, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik zag een vrouw met twee kinderen lopen op het grasveld in de richting van de [begraafplaats] . Ze liepen haastig. Zij was ontzettend paniekerig en trok de kinderen achter zich aan. Ik zag ook dat er een man aankwam met een bijl in zijn rechterhand. Ik zag dat deze man ongeveer twee meter van deze vrouw af stond en dat hij een slaande beweging maakte met de bijl in haar richting. Ik zag dat hij haar niet raakte met de bijl. Ik zag dat dezelfde man een karate trap plaatste op de borst van de vrouw. Ik zag dat de man wegliep en zich weer omdraaide en terug liep naar de vrouw met de twee kinderen. Ik zag dat hij vervolgens de oudste van de twee kinderen ook bedreigde met de bijl. Ik zag dat de bijl een handvat had van ongeveer 35 a 40 cm en dat deze wat rood had, het leek op een vuistbijl. Ik zag dat de man ontzettend opgefokt en woest was.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van 30 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Toen ik [slachtoffer 4] zag ben ik uit de auto gestapt en naar hem toegelopen en heb ik naar hem geschreeuwd. Ik had de bijl laag in de hand vast (…). Ik zag toen [slachtoffer 1] en haar twee kinderen. Ik was kwaad en ging het gesprek met [slachtoffer 1] aan. Ik had de bijl op dat moment in mijn hand. Het is mogelijk dat de bijl met mijn hand mee bewoog. De bijl is absoluut niet hoger dan oorhoogte gekomen. Ik kan mij voorstellen dat de kinderen waren geschrokken.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , van 18 juni 2019, pagina’s 210 t/m 225, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
O: De straat weet je niet. Jullie liepen dus van school weg. En je zegt iedere keer
wij. Maar wie waren er dan allemaal bij? A: Ik, [slachtoffer 3] , mijn moeder en [slachtoffer 4] . O: En toen zeg je die auto stopte in een keer. En toen kwam [medeverdachte] eruit. A: Nee. O: Of [verdachte] kwam eruit.
A: Ja. V: En wat zei [verdachte] dan? A: Ik maak jullie allemaal dood. En wat dacht jij toen hij zo naar je toe kwam met die bijl? A: Ik ga dood. A: Ik was aan het huilen.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant M. Scheurs, van 12 juni 2019, pagina’s 253 t/m 254, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Ik, verbalisant Schreurs, heb de beide zoons [slachtoffer 3] (7 jaar) en [slachtoffer 2] (8 jaar) apart genomen voor een gesprek waarna verbalisant [verbalisant] verderging in gesprek met aangeefster [slachtoffer 1] . Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat er plotseling een auto stopte en daar ene [verdachte] uitstapte. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat [verdachte] op het moment dat hij uit de auto stapte een bijl bij zich had. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat dit niet zo’n grote bijl was maar dat hij er wel bang voor was. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat hij zag dat [verdachte] de bijl in zijn rechterhand had en op hen kwam afrennen. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat hij [verdachte] hoorde schreeuwen: "Ik maak jullie allemaal dood!". Ik hoorde [slachtoffer 2] vervolgens zeggen dat hij zag dat [verdachte] doorrende op hemzelf met de bijl en daarbij nogmaals riep: "Ik steek jullie dood!" Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat hij
hierdoor echt heel bang was en dat hij nog nooit zo bang in zijn leven is geweest. Ik
hoorde dat [slachtoffer 3] toen zeggen dat hij zag dat [verdachte] met de bijl op zo’n stukje langs het hoofd van zijn moeder langs sloeg.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019336658. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.